ECLI:NL:RBOVE:2013:CA1138

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
Awb 12/1254
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een last onder dwangsom voor het verwijderen van een carport bij een zomerwoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 27 mei 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te Markelo, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hof van Twente. Eiser had een last onder dwangsom opgelegd gekregen om een carport bij zijn zomerwoning te verwijderen. Eiser betwistte dat het bouwwerk een carport was en stelde dat het om een pergola ging, die als vergunningsvrij tuinmeubilair moest worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat het bouwwerk, ondanks enige begroeiing, moest worden gekwalificeerd als een vrijstaand afdak dat diende als stalling voor een auto. De rechtbank stelde vast dat het bouwwerk niet voldeed aan de voorwaarden voor vergunningsvrij bouwen, zoals vastgelegd in het Besluit omgevingsrecht (Bor).

De rechtbank overwoog dat het bestemmingsplan 'Buitengebied Markelo 1997' de bestemming 'verblijfsrecreatie' had en dat permanente bewoning in strijd was met dit bestemmingsplan. Eiser had weliswaar een persoonsgebonden gedoogbeschikking voor permanente bewoning, maar dit maakte de illegale status van de carport niet anders. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren om van handhaving af te zien en dat het bestuursorgaan bevoegd was om de last onder dwangsom op te leggen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, waarmee de last onder dwangsom in stand bleef. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de voorwaarden voor vergunningsvrij bouwen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: ALM 12/1254 GEMWT
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te Markelo,
gemachtigde: mr. M.A. Knobben,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hof van Twente,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2012 heeft verweerder eiser een last onder dwangsom opgelegd om de carport op het perceel kadastraal bekend [naam] en plaatselijke bekend [adres]) in Markelo te verwijderen .
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 13 november 2012 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 11 januari 2013 heeft verweerder aangegeven dat de handhavingprocedure is beëindigd, omdat tijdens een controlebezoek van 10 januari 2013 is gebleken dat eiser de overtreding ongedaan heeft gemaakt.
Bij brief van 4 februari 2013 heeft eiser desgevraagd aangegeven het beroep te handhaven.
Het beroep is, gevoegd met een soortgelijk beroep geregistreerd onder nummer
ALM 12/1253 GEMWT, ter zitting van 22 april 2013 behandeld. Eiser is aldaar verschenen bij zijn gemachtigde. Na de zitting zijn de beroepen weer gesplitst. In de zaak ALM 12/1253 GEMWT zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.
Overwegingen
1. Het onderhavige beroep is ingediend bij de rechtbank Almelo, welke rechtbank in verband met de inwerkingtreding van de Wet herziening gerechtelijke kaart met ingang van
1 januari 2013 is opgegaan in de rechtbank Oost-Nederland. Met ingang van 1 april 2013 is de zogeheten Splitswet (Staatsblad 2012, 666) in werking getreden. Hierdoor is het per
1 januari 2013 ingevolge de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) gevormde arrondissement Oost-Nederland gesplitst in de arrondissementen Gelderland en Overijssel. Als gevolg hiervan wordt deze uitspraak gedaan door de rechtbank Overijssel.
1. Tussen partijen is in geschil of verweerder het op het perceel geplaatste bouwwerk terecht
heeft aangemerkt als een carport en bevoegd was eiser een last onder dwangsom
op te leggen om die carport te verwijderen.
3. Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandig¬heden.
Op het perceel waarop de door eiser bewoonde zomerwoning en het in geschil zijnde bouwwerk staan, rust krachtens het bestemmingsplan “Buitengebied Markelo 1997” de bestemming “verblijfsrecreatie.”. Ingevolge artikel 13, lid A van het bestemmingsplan zijn de gronden met die bestemming bedoeld voor recreatief verblijf in kampeermiddelen, trekkershutten en/of zomerhuizen, met daarbij behorende voorzieningen:
-waaronder begrepen sanitaire voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het onderhoud en beheer – en met de daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken, ontsluitingswegen en –paden, groen-, sport, speel- en parkeervoorzieningen en terreinen. Ingevolge het bepaalde in artikel 13, lid D wordt onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 42 lid A in ieder geval het gebruik van zomerhuizen en kampeermiddelen voor permanente bewoning verstaan.
Niet in geschil is dat eiser de zomerwoning in strijd met die bestemming op grond van een persoonsgebonden gedoogbeschikking permanent mag bewonen. Evenmin is in geschil dat het gewraakte bouwwerk is opgericht als overkapping bij de zomerwoning ter bescherming van de auto tegen weersinvloeden en vallende dennenappels en -naalden en ook als zodanig wordt gebruikt.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een carport, maar van een pergola
welke als vergunningsvrij tuinmeubilair in de zin van artikel 2, aanhef en onder 10 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) dient te worden aangemerkt.
Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat ook indien sprake is van strijdigheid met het geldende bestemmingsplan, de pergola als vergunningsvrij moet worden aangemerkt vanwege het afgegeven persoongebonden gedoogbesluit.
Ook stelt eiser dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, strijd met het motiveringsbeginsel.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk, en
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van het derde lid van dit artikel kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat met betrekking tot de aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt. Deze categorieën gevallen zijn opgenomen in het Besluit omgevingsrecht (het Bor).
Op grond van artikel 2, aanhef en onder 10, van bijlage II van het Bor, kan het bouwwerk, indien het zoals van de zijde van eiser is gesteld, is aan te merken als tuinmeubilair vergunningsvrij worden opgericht indien de hoogte niet meer dan 2,5 meter bedraagt. De rechtbank stelt vast dat het Bor geen definitie van tuinmeubilair kent, maar dat tussen partijen niet in geschil is dat een pergola als zodanig is aan te merken. Partijen verschillen evenwel van mening omtrent het antwoord op de vraag of sprake is van een carport of een pergola. Ook van deze beide begrippen geeft het Bor geen definitie. Blijkens de Van Dale online is een pergola een begroeide boog in tuinen. En blijkens raadplegen van woordenboeken is een carport onder meer een afdak voor auto`s of een staanplaats, stalling onder een vrijstaand dak.
Blijkens de zich onder de gedingstukken bevindende foto’s is weliswaar sprake van enige begroeiing naast het bouwwerk, maar naar het oordeel van de rechtbank is het bouwwerk aan te merken als een vrijstaand afdak bedoeld voor en, naar van de zijde van eiser ook is erkend, ook gebruikt als stalling/staanplaats voor de auto. Dat dit afdak doorlatend is doet daar niet aan af. De rechtbank is dan ook van oordeel dat artikel 2, aanhef en onder 10, van bijlage II van het Bor niet van toepassing is.
Het bouwwerk is op grond van de in artikel 1, aanhef en onder e, van de bestemmingsplanvoorschriften opgenomen begripsbepalingen aan te merken als een ander-bouwwerk. Op grond van artikel 13, lid B, aanhef en onder 6, mogen andere-bouwwerken tot een hoogte van 2,5 meter worden opgericht, mits deze ten dienste van de bestemming ”verblijfsrecreatie” worden gebouwd. Nu permanente bewoning op grond van het bepaalde in artikel 13, lid D als strijdig gebruik wordt gezien en de carport ten dienste van het permanente wonen wordt gebruikt, is de carport ook niet op grond van artikel 13, lid B aanhef en onder 6 van de planvoorschriften toegestaan. Dat aan eiser een persoonsgebonden gedoogbeschikking is verleend voor permanente bewoning maakt dat niet anders.
Vanwege het in strijd met de planologische regelgeving permanent bewonen kan evenmin een beroep worden gedaan op één van de bepalingen van artikel 3 van bijlage II van het Bor.
Nu de carport zonder de vereiste omgevingsvergunning is gebouwd en ten behoeve van de permanente bewoning wordt gebruikt, is verweerder bevoegd om tegen dit illegale bouwwerk/gebruik op te treden door het opleggen van een last onder dwangsom.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dat kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Van concreet zicht op legalisatie is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in het onderhavige geval geen sprake. In dat verband stelt de rechtbank vast dat de carport ook niet binnen het op 18 maart 2013 in werking getreden bestemmingsplan “Buitengebied Hof van Twente” kan worden vergund, aangezien per zomerhuis op grond van het bepaalde in artikel 18.2.4, aanhef en onder d van de bij dat bestemmingsplan behorende voorschriften, slechts één bijgebouw van maximaal 10m2 is toegestaan en naast de carport al een bijgebouw van 9m2 en een luifel van ca 13m2 op het perceel staan.
Ten aanzien van de vraag of sprake is van een bijzondere omstandigheid om af te zien van handhaving overweegt de rechtbank dat het door verweerder ter zake gevoerde beleid de intentie uitstraalt om het gedoogde permanente bewonen te ontmoedigen. In dat verband past het niet om langs andere weg extra faciliteiten ten aanzien van dat permanent bewonen toe te staan.
Van strijd met het gelijkheidbeginsel acht de rechtbank voorts niet gebleken. In dat verband merkt de rechtbank op dat niet is gebleken dat in de door eisers genoemde gevallen eveneens sprake was van een carport en een persoonsgebonden gedoogbesluit om de zomerwoning permanent te mogen bewonen.
Hetgeen overigens van de zijde van eisers is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
4. Het beroep is daarom ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, en door hem en
M.W. Hulsman als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op www.raadvanstate.nl voor meer informatie over het indienen van digitaal beroep