ECLI:NL:RBOVE:2013:CA1135

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
Awb 12/1288
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen disciplinaire straf wegens onjuist ingediende reisdeclaraties

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld over een beroep van eiser tegen een disciplinaire straf die hem was opgelegd door de Minister van Infrastructuur en Milieu. Eiser, werkzaam als juridisch medewerker bij Rijkswaterstaat, had gedurende twee jaar zijn salaris met twee periodieken verminderd gekregen vanwege onjuist ingediende reisdeclaraties. De disciplinaire maatregel volgde op een onderzoek naar eisers declaratiegedrag, waaruit bleek dat hij zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim door onterecht woon-werkverkeer als dienstreis te declareren en een dubbele reiskostenvergoeding te ontvangen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de disciplinaire straf, maar dit werd ongegrond verklaard door de Minister.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 1 september 2007 in dienst was van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en dat hij in de periode van 17 augustus 2009 tot 1 december 2010 onterecht hoge declaraties had ingediend. Eiser had zich beroepen op goedkeuring van zijn declaraties door zijn leidinggevende, maar de rechtbank oordeelde dat hij zelf verantwoordelijk was voor het indienen van correcte declaraties. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig was, gezien de ernst van het plichtsverzuim. Eiser had ook aangevoerd dat de straf disproportioneel was, maar de rechtbank oordeelde dat het onderzoek naar zijn declaraties zorgvuldig was uitgevoerd en dat de opgelegde straf in lijn was met de wetgeving.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak, binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: ALM 12 / 1288 AW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te Oldenzaal,
gemachtigde: mr. D.G. Geerdink, advocaat te Oldenzaal,
en
de Minister van Infrastructuur en Milieu, de Directeur-Generaal Rijkswaterstaat,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2012 heeft verweerder eiser een disciplinaire straf opgelegd door met ingang van 1 juli 2012 gedurende twee jaar zijn salaris met twee periodieken te verminderen.
Het daartegen, bij brief van 13 juli 2012, gemaakte bezwaar is bij het besluit van 19 november 2012 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 22 april 2013 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G. van der Zijl, teamleider in dienst van Rijkswaterstaat Deventer en mr. A.B. Vermeulen, werkzaam bij het Expertisecentrum Organisatie & Personeel te Den Haag.
Bij brief van 14 mei 2013 heeft de gemachtigde van verweerder, conform een ter zitting gemaakte afspraak, nog een reactie ingezonden op een aantal door eiser ingezonden (medische) stukken, welke haar op het moment van de zitting nog niet hadden bereikt.
Overwegingen
1. Het onderhavige beroep is ingediend bij de rechtbank Almelo, welke rechtbank in verband met de inwerkingtreding van de Wet herziening gerechtelijke kaart met ingang van
1 januari 2013 is opgegaan in de rechtbank Oost-Nederland. Met ingang van 1 april 2013 is de zogeheten Splitswet (Staatsblad 2012, 666) in werking getreden. Hierdoor is het per
1 januari 2013 ingevolge de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) gevormde arrondissement Oost-Nederland gesplitst in de arrondissementen Gelderland en Overijssel. Als gevolg hiervan wordt deze uitspraak gedaan door de rechtbank Overijssel.
2. In geding is de vraag of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd.
Aan eiser is met toepassing van artikel 81, eerste lid, aanhef en onder f, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) de disciplinaire straf opgelegd om met ingang van 1 juli 2012 gedurende twee jaar zijn salaris met twee periodieken te verminderen. Verweerder verwijt eiser dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door enerzijds woon-werkverkeer als dienstreis te declareren en anderzijds het declareren van een dubbele reiskostenvergoeding.
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is sinds 1 september 2007 in dienst
van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (voorheen Verkeer & Waterstaat), laatstelijk in de functie van juridisch medewerker bij de Dienst Oost-Nederland van Rijkswaterstaat, met als standplaats Deventer. Van 17 augustus 2009 tot half april 2010 is eiser tewerkgesteld bij het Waterdistrict Rijn en Lek te Wageningen en aansluitend tot 1 december 2010 bij het Wegendistrict Twente-Achterhoek te Hengelo. Vanaf 1 december 2010 is eiser weer werkzaam in Deventer.
Gedurende de periode van 17 augustus 2009 tot 1 december 2010, waarin eiser tewerkgesteld was te Wageningen en Hengelo heeft hij het woon-werkverkeer middels het P-Direktportaal, het online personeelsinformatie- en declaratiesysteem van de rijksoverheid, gedeclareerd als dienstreis tegen het hoge tarief van € 0,37 per kilometer plus een dagcomponent van € 4,15.
Daarnaast heeft eiser over de periode van 7 september 2009, zijnde de datum waarop zijn standplaats is gewijzigd van Deventer in Wageningen, tot 26 oktober 2009 een vaste vergoeding woon-werkverkeer gedeclareerd. Deze wijze van declareren is op
26 oktober 2009 door eiser stopgezet.
Nadat eiser, desgevraagd, op 6 januari 2011 aangaf dat hij zich al op 5 februari 2010 had uitgeschreven voor de HBO-studie Management, Economie en Recht (MER), waarvoor hij scholingsfaciliteiten en (studie-)verlof had genoten, heeft verweerder, vanwege ernstige vermoedens dat eiser zich mogelijkerwijs niet integer zou hebben gedragen, eisers declaratiegedrag aan een (voor)onderzoek onderworpen. Naar aanleiding van de resultaten van dat vooronderzoek heeft verweerder Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. (hierna: Hoffmann) verzocht een feitenonderzoek uit te voeren naar, voor zover hier van belang, de door eiser gedeclareerde vergoedingen voor woon-werkverkeer en dienstreizen gedurende de periode dat hij in Wageningen en Hengelo tewerk was gesteld. Op 6 oktober 2011 heeft Hoffmann rapport uitgebracht.
Conclusie van dit onderzoek was dat eiser tegen de afspraak in dat hij het hoge tarief woon-werk à € 0,16 per km mocht declareren, het hoge tarief dienstreis à € 0,37 per km inclusief de vaste dagcomponent heeft gedeclareerd. Daarnaast ontving eiser tevens gedurende circa twee maanden een reiskostenvergoeding in de vorm van de woon-werkvergoeding conform de procedure P-direkt. Hierdoor is er ruim € 5.000,-- teveel ontvangen door eiser.
Naar aanleiding van dit onderzoek heeft verweerder eiser bij brief van 31 oktober 2011 bericht dat zijn handelswijze naar verweerders voorlopig oordeel schending van de integriteit en zeer ernstig plichtsverzuim oplevert en eiser op 23 november 2011 ter verantwoording opgeroepen.
Bij brief van 8 maart 2012 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt om eiser een disciplinaire straf op te leggen wegens ernstig plichtsverzuim. Eiser heeft als reactie op dit voornemen een zienswijze ingediend.
Bij besluit van 5 juni 2012 heeft verweerder aan eiser een disciplinaire straf opgelegd door met ingang van 1 juli 2012 gedurende twee jaar zijn salaris met twee periodieken te verminderen. Na door eiser gemaakt bezwaar, heeft verweerder dat besluit in de beslissing op bezwaar gehandhaafd.
4.1 Eiser heeft aangevoerd dat hij niet willens en wetens verkeerde declaraties heeft
ingediend. Eiser is afgegaan op informatie van de heer Kakebeen. Daarnaast zijn de ingediende declaraties goedgekeurd, om welke reden hij er op mocht vertrouwen dat hij conform de richtlijnen heeft gedeclareerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 4, eerste lid, van het Reisbesluit binnenland luidt als volgt:
1.Indien en zodra is te voorzien dat de betrokkene tijdelijk, voor een periode van ten minste vier weken, gedurende meer dan de helft van de voor hem gebruikelijke werkdagen zijn werkzaamheden in of vanuit één bepaalde plaats buiten zijn standplaats, of binnen zijn standplaats voor zover de reisbestemming op één of meer kilometer van de plaats van tewerkstelling ligt, moet gaan verrichten, heeft hij, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 6 tot en met 13 van dit besluit, voor het afleggen van het traject tussen zijn woning en de plaats van de tijdelijke tewerkstelling alsmede voor eventuele pensionkosten die hij vanwege die tijdelijke tewerkstelling maakt, aanspraak op een vergoeding voor reis- en pensionkosten op de voet van de bepalingen van of krachtens het Verplaatsingskostenbesluit 1989.
2.In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan in de gevallen waarin het bevoegde gezag van oordeel is dat daartoe aanleiding bestaat voor het afleggen van het traject tussen de woning en de plaats van de tijdelijke tewerkstelling vergoeding voor reiskosten worden verleend volgens het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6 tot en met 12 van dit besluit.
Ingevolge artikel 7 kan het bevoegde gezag, indien de dienstreis naar het oordeel van het bevoegde gezag niet of niet op doelmatige wijze per openbaar vervoer kan worden ondernomen, aan de betrokkene toestemming verlenen voor de dienstreis gebruik te maken van een eigen motorvoertuig of bromfiets, in welk geval hem een vergoeding wordt verleend volgens door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te stellen regels.
Die nadere regels zijn opgenomen in de Verplaatsingskostenregeling 1989 (hierna: de regeling). Op grond van artikel 12 van de regeling bedroeg de kilometervergoeding in 2010
€ 0,16 per km en gold een maximum vergoeding per maand bij een vijfdaagse werkweek van € 328,15, hetgeen evenredig wordt verlaagd indien men minder dan vijf dagen per week reist. Naar niet van de zijde van eiser is weersproken gold voor hem, naar rato van het aantal werkdagen, een maximum vergoeding van € 196,89 per maand.
Blijkens de stukken zijn door eiser en zijn leidinggevende de heer Hemink in bijzijn van de heer Kakebeen ten aanzien van zijn tijdelijke tewerkstelling in Wageningen en later in Hengelo, afspraken gemaakt dat eiser, omdat hij niet op doelmatige wijze per openbaar vervoer naar de werkplek kon reizen, tegen hoog tarief mocht declareren. Volgens de verklaringen van zowel de heer Hemink als de heer Kakebeen ging het daarbij om het woon-werkverkeer. Blijkens de aantekeningen op een memo van de heer Hemink is daarbij het bedrag van € 0,16 per km aan de orde geweest. Ook eiser heeft in zijn eerste gesprek met de medewerkers van Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. een dergelijk bedrag (€ 0,17) genoemd.
De rechtbank is dan ook van mening dat het eiser van het begin af aan duidelijk moet zijn geweest dat de afspraken de hoge vergoeding in het kader van het woon-werkverkeer betroffen en dat het tot zijn verantwoordelijkheid behoorde om conform die afspraken te declareren.
Niet in geschil is dat eiser over de periode van 17 augustus 2009 tot 1 december 2010 declaraties heeft ingediend tegen het hoge tarief voor dienstreizen van € 0,37 en daarnaast een dagcomponent van € 4,15. Daarmee staat vast dat eiser in afwijking van de gemaakte afspraken een te hoge declaratie heeft ingediend. Aldus heeft eiser gedeclareerd op een wijze die in strijd is met de voorschriften en de gemaakte afspraken, hetgeen eiser is toe te rekenen. Eiser heeft zich daarmee niet gedragen zoals een goed ambtenaar betaamd, zodat verweerder terecht heeft vastgesteld dat sprake is van plichtsverzuim. Dat de ingediende declaraties door de heer Hemink zijn goedgekeurd doet daar niets aan af.
Daarnaast is aan eiser over de periode van 7 september 2009 tot 26 oktober 2009 de vergoeding woon-werk hoog uitbetaald, welke vergoeding door eiser zelf is stopgezet. De rechtbank acht het onbegrijpelijk dat eiser stelt niet meer te weten waarom hij die vergoeding heeft stopgezet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser, door ondanks het feit dat hij de vergoeding zelf heeft stopgezet, niet spontaan te melden dat hij (mogelijk) een dubbele vergoeding had ontvangen voor dezelfde reizen, zich ook op dat punt niet heeft gedragen zoals een goed ambtenaar betaamd, zodat ook hier sprake is van plichtsverzuim. Beide plichtsverzuimen bij elkaar genomen is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat sprake is van ernstig plichtsverzuim. Nu sprake is van ernstig plichtsverzuim, bestond voor verweerder de mogelijkheid om eiser een disciplinaire straf op te leggen.
4.2 Eiser heeft voorts aangevoerd dat de straf disproportioneel is en dat hij door de intensiteit
en lange duur van het onderzoek en de daarbij komende onzekerheid dubbel wordt gestraft.
Dienaangaande oordeelt de rechtbank dat het onderzoek wellicht een behoorlijke impact op eiser heeft gehad, doch dat niet is gebleken van een te zware intensiteit en een te lange duur van het onderzoek. Er is sprake geweest van een gedegen onderzoek, hetgeen tijd vergt.
Ten aanzien van de opgelegde straf is van de zijde van verweerder ter zitting aangegeven dat het gepleegde plichtsverzuim ook tot een zwaardere disciplinaire straf had kunnen leiden. In dat verband is gewezen op artikel 81, eerste lid, aanhef en onder i, van ARAR, waarin de mogelijkheid is opgenomen om eiser, al dan niet tijdelijk, in te delen in een lagere salarisschaal. Omdat het verweerder zelf ook deels is aan te rekenen dat de door eiser ingediende declaraties onvoldoende zijn gecontroleerd alvorens deze goed te keuren, heeft verweerder aanleiding gezien om te kiezen voor de thans opgelegde lichtere disciplinaire straf. De rechtbank acht dat niet onredelijk. Naar door eiser ter zitting is aangegeven leidt de opgelegde sanctie tot een netto-inkomens verlies van circa € 2.400,- (€ 100,- per maand gedurende twee jaar). Gelet op de ernst van het gepleegde plichtsverzuim acht de rechtbank de sanctie niet onevenredig.
5. Het beroep is daarom ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
eslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, en door hem en M.W. Hulsman als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.