RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 13/555
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eisers]
wonende te Vriezenveen,
het college van burgemeester en wethouders van Twenterand,
verweerder.
Bij besluit van 19 juli 2012 heeft verweerder aan eisers de last opgelegd om een paardenstal uiterlijk op 15 september 2012 verwijderd te hebben en verwijderd te houden, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per week dat wordt geconstateerd dat de overtreding nog bestaat, tot een maximum van € 10.000,00.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 30 januari 2013 ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder de begunstigingstermijn gewijzigd tot zes weken na de verzenddatum van dat besluit. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
De door eisers op 10 maart 2013 gevraagde voorlopige voorziening hebben zij ingetrokken, nadat verweerder bij brief van 13 maart 2013 heeft aangegeven de begunstigingstermijn op te schorten tot zes weken nadat op het beroep is beslist door de rechtbank.
Het beroep is ter zitting van 25 april 2013 behandeld. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door I. Kramer en H. Freriksen.
Het onderhavige beroep is ingediend bij de rechtbank Oost-Nederland. Met ingang van
1 april 2013 is de zogeheten Splitswet (Staatsblad 2012, 666) in werking getreden. Hierdoor is het per 1 januari 2013 ingevolge de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) gevormde arrondissement Oost-Nederland gesplitst in de arrondissementen Gelderland en Overijssel. Als gevolg hiervan wordt deze uitspraak gedaan door de rechtbank Overijssel.
1.1. Eisers zijn eigenaar van de woning aan [adres] te Vriezenveen. Op het achterliggende bij de woning behorende perceel hebben zij in het voorjaar van 2010 een paardenstal opgericht. Eisers houden in deze paardenstal vier paarden en/of pony’s.
1.2. Naar aanleiding van een klacht over geuroverlast door paardenmest hebben toezichthouders van verweerders gemeente een controle uitgevoerd op het perceel van eisers.
1.3. Naar aanleiding van deze controle heeft verweerder bij brief van 23 februari 2012 een vooraanschrijving aan eisers verzonden dat een last onder dwangsom zal worden opgelegd, omdat de paardenstal in strijd is met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) nu geen omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van de paardenstal en het op die wijze gebruiken van de gronden in strijd met het bestemmingsplan. Eisers hebben hiertegen een zienswijze ingediend, waarna besluitvorming heeft plaatsgevonden zoals vermeld onder het procesverloop.
2.1. In geschil is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De rechtbank dient eerst te oordelen of sprake is van een overtreding waartegen handhavend kan worden opgetreden, hetgeen door eisers wordt betwist. De rechtbank zal daartoe eerst beoordelen of de paardenstal vergunningsvrij is. Als onweersproken staat vast dat eisers de paardenstal hebben gebouwd in het voorjaar van 2010. Ten tijde van het bouwen van de paardenstal was het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb) van toepassing. De rechtbank zal dus eerst bezien of de paardenstal een bouwvergunningsvrij bouwwerk is in de zin van het Bblb.
2.2. Ingevolge artikel 43, eerste lid, onder c, van de Woningwet is, in afwijking van artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften kunnen worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk of de standplaats.
Ingevolge artikel 2, aanhef, onder b, van het Bblb wordt, behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 4, als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet, aangemerkt het bouwen van een op de grond staand bijgebouw van één bouwlaag of een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning of bestaand woongebouw, dat of die strekt tot vergroting van het woongenot, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
1°. gebouwd op:
a) het achtererf op meer dan 1 m van de weg of het openbaar groen, of
b) een niet naar de weg of het openbaar groen gekeerd zijerf op meer dan 1 m van het voorerf, en
c) indien de bruto-oppervlakte van het bijgebouw of de overkapping meer is dan 10 m2: meer dan 1 m van het naburige erf,
2°. niet hoger dan 3 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein,
3°. zij- of achtererf door dat bouwen voor niet meer dan 50% bebouwd,
4°. de totale bruto-oppervlakte van de op het erf aanwezige bouwvergunningsvrij gebouwde bijgebouwen en overkappingen minder dan 30 m2, en
5°. niet gebouwd bij een woning of woongebouw als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de wet, bij een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de wet of bij een woning of woongebouw die of dat niet voor permanente bewoning is bestemd.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bblb is een lichte bouwvergunning vereist voor het bouwen, bedoeld in artikel 2, indien dat plaatsvindt in, op, aan of bij een monument.
Volgens artikel 1 van het Bblb wordt onder achtererf verstaan het gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen. Onder erf wordt verstaan het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
2.3. Zoals ook ter zitting is vastgesteld is tussen partijen niet in geschil dat de paardenstal moet worden aangemerkt als een op de grond staand bijgebouw van één bouwlaag bij een bestaande woning, dat strekt tot vergroting van het woongenot. Verder staat als onweersproken vast dat wordt voldaan aan de kenmerken 1º, onder c tot en met 5º van artikel 2, aanhef, onder b, van het Bblb. In geding is of sprake is van een achtererf als bedoeld onder kenmerk 1º, onder a, van voornoemd artikel.
2.4. Als niet betwist staat vast dat de afstand tussen de woning van eisers en het begin van het perceelsgedeelte waarop de paardenstal is gebouwd ongeveer 14m bedraagt en dat dit perceelsgedeelte in gebruik is als deel van de tuin en voor het overige als weiland bij de paardenstal. Naar het oordeel van de rechtbank is het perceelsgedeelte waarop de paardenstal is gebouwd dan ook direct gelegen bij een gebouw en in feitelijk opzicht ingericht ten dienste van het gebruik van de woning. Dat de afstand tussen de plek waarop de paardenstal staat op het perceel en de woning van eisers ongeveer 55m bedraagt, is gelet op de definitiebepaling van het achtererf niet relevant.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat het bestemmingsplan verbiedt dit perceel als erf in te richten. Volgens het bestemmingsplan ‘Dorpsstraat’, dat geldig was ten tijde van de bouw van de paardenstal, had het perceel de bestemming ‘Dorpserf’. Volgens artikel 1 van dit bestemmingsplan wordt hieronder verstaan: karakteristieke open ruimte in de vorm van een tuin of erf, weiland, boomgaard, moestuin, houtwallen en oppaden.
Het perceel waarop de paardenstal is gebouwd mag aldus worden gebruikt als erf en dient dan ook te worden aangemerkt als achtererf als bedoeld in het Bblb, nu het is gelegen aan de achterzijde van de woning.
2.5. De paardenstal voldoet aldus aan de kenmerken van een bouwvergunningsvrij bouwwerk als bedoeld in artikel 2, aanhef, onder b, van het Bblb. De stelling van verweerder dat het bouwvergunningsvrij bouwen niet is toegestaan op grond van artikel 13 van het bestemmingsplan wordt door de rechtbank verworpen. Vergunningsvrije bouwmogelijkheden mogen door middel van bestemmingsplanvoorschriften niet worden beperkt, zoals ook is neergelegd in artikel 3.25 van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold ten tijde van het bouwen van de paardenstal.
2.6. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de paardenstal niet in strijd is met artikel
4, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bblb. Hoewel ter zitting is gebleken dat de woning van eisers een gemeentelijk monument is, is de paardenstal niet gebouwd in, op, aan of bij dat monument. De rechtbank acht daarvoor redengevend dat de paardenstal uit het zicht vanaf de openbare weg en achter de woning is gebouwd, op een voldoende grote afstand van ongeveer 55m van de woning.
2.7. Voor de paardenstal was dus geen bouwvergunning vereist op grond van de Woningwet. Gelet op artikel 8 van Bijlage II, van het Besluit omgevingsrecht is thans ook geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo vereist, nu het bouwen van de paardenstal reeds was aangevangen voor de inwerkingtreding van de Wabo op 1 oktober 2010. Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat niet is gebleken van een overtreding van een wettelijk voorschrift, zodat er geen bevoegdheid bestaat over te gaan tot handhavend optreden.
3. Het beroep is daarom gegrond. Voor bespreking van hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht bestaat geen aanleiding. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en, nu de last onder dwangsom ten onrechte is opgelegd, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen.
4. In artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht is een limitatieve opsomming gegeven van de proceskosten waarop een veroordeling betrekking kan hebben. Nu geen sprake is van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, komen de door eisers gevraagde kosten voor het beroep niet voor vergoeding in aanmerking. Wel zal verweerder het door eisers betaalde griffierecht dienen te vergoeden. Verder is niet voldaan aan de voorwaarden om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eisers in bezwaar redelijkerwijs hebben moeten maken. Eisers hebben namelijk niet voordat op het bezwaar was beslist verweerder verzocht om op voet van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb over te gaan tot vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte proceskosten. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding verweerder te veroordelen tot het publiceren van een rectificatie met betrekking tot een overigens niet door verweerder opgesteld en gepubliceerd krantenartikel over de onderhavige zaak.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 30 januari 2013;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- herroept het primaire besluit van 19 juli 2012;
- bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen gestorte griffierecht ad € 160,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, en door hem en
R.K. Witteveen als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op www.raadvanstate.nl voor meer informatie over het indienen van digitaal beroep.