Rechtbank Overijssel
Team strafrecht
Parketnummer: 08/720828-11
Datum vonnis: 25 april 2013
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[Verdachte],
geboren op [datum] in [plaats],
wonende in [adres, woonplaats].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 april 2013. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.H.J.M. Damen en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman
mr. A.P. Drosten, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.
Voluit luidt de tenlastelegging (na wijziging) aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 30 mei 2011, in de gemeente Wierden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Nijverdalsestraat (N35), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden, immers is hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, gezien verdachtes rijrichting, over de dubbele doorgetrokken strepen, naar links gereden, althans naar links gegaan, waarbij hij, verdachte, (vervolgens) op de rijstrook voor het tegemoetkomende is gekomen en tegen een hem, verdachte, tegemoetkomende vrachtauto is aangereden en/of gebotst, waardoor (vervolgens) de band van het linkervoorwiel van die vrachtauto werd opengereten en de vrachtauto onbestuurbaar werd en (vervolgens), gezien diens rijrichting, op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer terecht kwam en (vervolgens) frontaal tegen een tegemoetkomende personenauto is aangereden en/of gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 30 mei 2011, in de gemeente Wierden, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Nijverdalsestraat (N35),
met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, gezien verdachtes
rijrichting, over de dubbele doorgetrokken strepen, naar links is gereden,
althans naar links is gegaan, waarbij hij, verdachte, (vervolgens) op de
rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer is gekomen en tegen een hem,
verdachte, tegemoetkomende vrachtauto is aangereden en/of gebotst,
waardoor (vervolgens) de band van het linkervoorwiel van die vrachtauto werd
opgereten en de vrachtauto onbestuurbaar werd en (vervolgens), gezien diens
rijrichting, op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer terecht kwam en
(vervolgens) frontaal tegen een tegemoetkomende personenauto is aangereden
en/of gebotst;
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 150 uur, te vervangen door 75 dagen hechtenis. Aan verdachte dient verder een ontzegging van de rijbevoegdheid te worden opgelegd voor de duur van 18 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het ten laste gelegde feit bewezen verklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Volgens de officier van justitie is er sprake van aanmerkelijke schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Uit het rapport van de VerkeersOngevallenAnalyse (VOA) komt naar voren dat het voertuig van verdachte op de andere weghelft in botsing is gekomen met de vrachtwagen.
De officier van justitie brengt naar voren dat het die dag goed weer was, dat verdachte geen last had van de zon, dat hij niet onder invloed van medicatie was en dat aan het voertuig van verdachte geen technisch mankement is vastgesteld. Verdachte heeft ook zelf benadrukt dat er geen bijzonderheden waren. De officier van justitie leidt hieruit af dat verdachte een aanmerkelijke verkeersfout moet hebben gemaakt, waardoor het voertuig van verdachte naar links is afgeweken en in botsing is gekomen met een tegemoetkomende vrachtauto, die als gevolg daarvan wederom in botsing is gekomen met een tegemoetkomende personenauto, bestuurd door de heer [slachtoffer], die tengevolge daarvan is overleden.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het primair en het subsidiair
tenlastegelegde. Volgens de raadsman is er geen sprake geweest van zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend rijgedrag. Het ongeval is volgens hem te wijten aan de zeer gevaarlijke weginfrastructuur ter plaatse. Volgens de raadsman staat de N35 bekend als één van de meest onveilige wegen in het oosten van Nederland. De raadsman heeft geconcludeerd dat, al zou verdachte een verkeersfout hebben gemaakt door de dubbele strepen met 40 centimeter te overschrijden, dit nog niet valt aan te merken als zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend rijden. Daarbij wijst de raadsman op een door hem aan het dossier toegevoegde foto, waarop te zien is dat de ruimte zeer beperkt is als een vrachtwagen op de N35 in tegenovergestelde rijrichting passeert.
De raadsman is voorts van mening dat het bewijs van de toedracht in het dossier onvoldoende is. Er wordt enkel verwezen naar het rapport van de VOA. Getuigen hebben het ongeluk niet zien gebeuren en hebben hierover dus niet kunnen verklaren. Volgens de raadsman valt niet uit te sluiten dat de vrachtwagen uit koers is geraakt als gevolg van een klapband en vervolgens eerst tegen het voertuig van verdachte en vervolgens tegen het voertuig van de heer [slachtoffer] is gebotst.
5.2 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Voor bewezenverklaring van het misdrijf opgenomen als artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat zwaar lichamelijk letsel is ontstaan, of zoals hier aan de orde, iemand is gedood. In het kader van de Wegenverkeerswet 1994 houdt het juridische begrip ‘schuld’ in dat voor strafbaarheid minimaal sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen. Bij die beoordeling gaat het om het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval.
Een enkele verkeersovertreding kan onder omstandigheden voldoende zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De gebeurtenissen op 30 mei 2011
Op 30 mei 2011 reed verdachte met zijn voertuig over de Nijverdalsestraat (N35) in de gemeente Wierden. De N35 is, zo blijkt uit het rapport van de VOA, een drukbereden doorgaande weg buiten de bebouwde kom van Wierden. De weg is ingericht volgens de richtlijnen van het rapport “Duurzaam Veilig”. Ter plaatse geldt een verbod voor motorvoertuigen om in te halen, mede blijkens een dubbele doorgetrokken streep over de as van de rijbaan. De maximumsnelheid bedraagt 80 kilometer per uur.
De rechtbank stelt vast dat het voertuig van verdachte, nadat het linker voorwiel ervan de denkbeeldige wegas ongeveer 0,40 m. heeft overschreden, op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer in botsing is gekomen met een tegenligger, te weten een vrachtwagen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de rapportage van de VOA, welke instantie de aangetroffen sporen op het wegdek en de beschadiging aan de vrachtwagen en het voertuig van verdachte nader heeft onderzocht, geanalyseerd en geïnterpreteerd. De rechtbank kan zich vinden in de analyse, die ook logisch volgt uit het aangetroffen sporenbeeld en de overige bevindingen ter plaatse.
De vrachtwagen is als gevolg van de botsing met het voertuig van verdachte, waardoor de linkervoorband scheurde, onbestuurbaar geworden, op de verkeerde weghelft gekomen en frontaal gebotst op het voertuig (de Mercedes) van de heer [slachtoffer], die als gevolg van deze botsing is overleden.
De VOA beschrijft in haar rapportage de wegsituatie ter hoogte van het ongeluk, te weten dat de weg recht en zonder obstakels is. De belijning is duidelijk te zien. Er zijn geen bijzonderheden ontdekt die van belang kunnen zijn in relatie tot de oorzaak, de toedracht of de gevolgen van het ongeval. Het wegdek was droog. Het ongeluk vond bij daglicht plaats; het was een zonnige, droge en heldere dag. Verdachte heeft ter terechtzitting en ook bij de politie uitdrukkelijk verklaard dat er geen bijzonderheden te vermelden zijn in relatie tot de oorzaak van het ongeval. Hij was niet onder invloed van medicatie, had geen last van de zon en zijn auto verkeerde in goede staat.
De beoordeling van de rechtbank
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte met zijn voertuig gedeeltelijk op de verkeerde weghelft is terechtgekomen en hierdoor in botsing is gekomen met een hem tegemoetkomende vrachtwagen. De rechtbank is van oordeel dat een overschrijding met het linkervoorwiel van het voertuig van verdachte met ongeveer 0,40 m. over de denkbeeldige wegas een aanzienlijke overschrijding is, mede gezien de breedte van het wegdek. Een aanleiding of oorzaak voor deze wijze van rijden is niet gevonden. Er was geen verkeersnoodzaak voor de verdachte om naar links uit te wijken. Ook is niet gebleken van een vorm van verontschuldigbare onmacht om zich anders te gedragen dan van hem mocht worden verwacht. Ter plekke was sprake van een rechte weg, terwijl het een heldere dag was met goed zicht, onder meer op tegenliggers. Het ongeval vond plaats op een niet-ongevaarlijke provinciale weg met een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur en een inhaalverbod voor motorvoertuigen, waarbij met dubbele strepen naast de wegas voldoende afstand tussen de elkaar tegemoetkomende verkeersstromen werd nagestreefd. In objectieve zin kan vastgesteld worden dat de opgemeten breedte van beide rijstroken ruim voldoende is om voertuigen elkaar met een veilige marge te laten passeren, ook als het een vrachtwagen betreft.
Aan de door de raadsman overgelegde foto kan in dit verband geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, reeds omdat de foto, naar de rechtbank ambtshalve bekend is, niet overeenkomt met de situatie ter plaatse ten tijde van het ongeval.
Uit de omstandigheid dat verdachte desondanks onvoldoende rechts heeft gehouden en daardoor in ieder geval met het linkervoorwiel op de verkeerde weghelft terecht kwam, zonder dat hij dit naar eigen zeggen in de gaten had, leidt de rechtbank af dat verdachte onvoldoende geconcentreerd en onvoldoende oplettend heeft gereden. De rechtbank is van oordeel dat verdachtes verkeersgedrag te duiden is als “aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig”. Juist op een weg waar de elkaar tegemoetkomende verkeersstromen niet door een fysiek obstakel van elkaar gescheiden zijn, is het voldoende rechtshouden van groot belang. Overtreding van deze, op zichzelf basale, verkeersregel bergt, op een drukbereden weg als in casu, waar de toegestane snelheid 80 kilometer per uur bedraagt, een groot risico in zich op een frontale botsing. Een frontale botsing die met zo’n snelheid zelden of nooit afloopt zonder ernstig of fataal letsel, hetgeen in casu helaas eens te meer bewaarheid is. Daarbij komt dat de tegenligger waarmee verdachte als eerste in botsing kwam geen klein, en daardoor wellicht makkelijk over het hoofd te zien, voertuig was, maar een vrachtwagen waarvan het massieve front bijzonder goed te zien moet zijn geweest. Verdachte verklaart bij de politie dan ook dat hij de vrachtwagen wel heeft gezien, maar zich niet realiseerde dat hij ermee in botsing kon komen.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de gevaarlijke weginfrastructuur ter plaatse veeleer heeft te gelden als oorzaak van het ongeval dan het rijgedrag van verdachte. Aan de raadsman kan worden toegegeven dat een fysieke afscheiding tussen beide rijbanen het ongeval wellicht had kunnen voorkomen. Dat neemt niet weg dat het ongeval ook niet zou hebben plaatsgehad wanneer verdachte voldoende oplettend was geweest en voldoende rechts had gehouden. De rechtbank is van oordeel dat deze weginfrastructuur, waarmee verdachte naar eigen zeggen goed bekend was, voor verdachte juist aanleiding had moeten zijn extra oplettend en voorzichtig te rijden.
Het is de zelfstandige fout van verdachte die heeft geleid tot de botsing met de vrachtwagen en het lek raken van de linkervoorband ervan. De tweede botsing, te weten tussen de vrachtwagen en de Mercedes, ten gevolge waarvan de heer [slachtoffer] is overleden, moet, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, in redelijkheid worden toegerekend aan de eerste, aan de fout van verdachte te wijten, botsing.
De door de raadsman als ”Meer- en Vaartverweer” geponeerde stelling, te weten dat niet uitgesloten kan worden dat de linker voorband van de vrachtwagen spontaan is kapot gegaan, passeert de rechtbank. Anders dan een “Meer- en Vaartverweer” eist, is de door de raadsman geopperde mogelijkheid in strijd met de bewezenverklaring, omdat het niet verklaart hoe het door verdachte bestuurde voertuig (gedeeltelijk) op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer terecht is gekomen.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 mei 2011, in de gemeente Wierden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de Nijverdalsestraat (N35), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend te rijden, immers is hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, gezien verdachtes rijrichting, over de dubbele doorgetrokken strepen, naar links gereden, waarbij hij, verdachte, vervolgens op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer is gekomen en tegen een hem, verdachte, tegemoetkomende vrachtauto is gebotst, waardoor vervolgens de band van het linkervoorwiel van die vrachtauto werd opengereten en de vrachtauto onbestuurbaar werd en vervolgens, gezien de rijrichting van die vrachtauto, op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer terecht kwam en vervolgens frontaal tegen een tegemoetkomende personenauto is gebotst, waardoor de heer [slachtoffer] werd gedood.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
primair
het misdrijf: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. In het bijzonder neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft door het maken van een aanmerkelijke verkeersfout een botsing veroorzaakt waardoor een medeweggebruiker is overleden. Aan de nabestaanden van het slachtoffer is hierdoor groot en onherstelbaar leed toegebracht. Dit is ook naar voren gekomen uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen van de echtgenote en dochter van het slachtoffer. De rechtbank realiseert zich dat een strafoplegging, in welke vorm dan ook, het leed van de slachtoffers niet kan wegnemen.
Voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 door een aanmerkelijke verkeersfout met dodelijke afloop, is een oriëntatiepunt voor de straftoemeting vastgesteld. Dit oriëntatiepunt houdt in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden.
De rechtbank ziet aanleiding om in het voordeel van verdachte af te wijken van dit oriëntatiepunt. De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte - behoudens een milieudelict - niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie. Ook zal de rechtbank rekening houden met het feit dat de afdoening van deze strafzaak lang op zich heeft laten wachten en dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte hieraan debet is. Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte verder moet leven met het besef dat door zijn verkeersfout iemand om het leven is gekomen. Het is de rechtbank ter zitting gebleken dat verdachte het hiermee moeilijk heeft, hoewel hij niet in staat was zijn gevoelens goed onder woorden te brengen.
De rechtbank zal verdachte, bovengenoemde factoren afwegend, een werkstraf opleggen van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 15 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 91 Sr en de artikelen 175, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet1994.
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:
het misdrijf: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 120 uren;
- beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen.
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van 15 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. H. Bloebaum en
mr. D. Hardonk-Prins, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Falkmann-Herber, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2013.
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Twente, Cluster West met nummer 2011050817. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal aanrijding van 31 mei 2011, pagina 10, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
“Op 30 mei 2011 kregen wij kennis van een verkeersongeval op de Nijverdalsestraat/N35 in de gemeente Wierden. Ter plaatse aangekomen zagen wij dat er op deze weg een zware aanrijding had plaatsgevonden. Wij zagen, gezien vanuit de richting Nijverdal, dat een trekker met oplegger geschaard, schuin stil stond met de achterzijde van de oplegger op de rechter rijstrook door de berm en dat de trekker op de parallelweg stond met de voorzijde in de richting Wierden. Rechts naast deze trekker zagen wij op de parallelweg, met de voorzijde in de richting van Nijverdal, een zwarte Mercedes staan, waarvan de gehele voorzijde zwaar beschadigd was. Wij zagen dat de bestuurder van deze Mercedes bekneld in zijn voertuig zat. De beknelde bestuurder van de Mercedes is enkele minuten na onze aankomst overleden.
In de richting Wierden zagen wij links van de weg, in de sloot een personenauto, merk Lancia. De linkervoorzijde van deze auto was zwaar beschadigd. De bestuurder van de trekker zat tegen een boom. “
2.
Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] van 30 mei 2011, pagina 23, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige:
“Op maandag 30 mei 2011, omstreeks 16.55 uur, reed ik alleen als bestuurder van een personenauto over de Nijverdalsestraat/N35 buiten de bebouwde kom van Wierden, in de gemeente Wierden. Ik reed vanuit de richting Nijverdal in de richting van Wierden. Ik zag dat voor mij een zwarte Mercedes reed. Ik zag uit tegengestelde richting een vrachtauto naderen, ik zag dat deze vrachtauto plotseling naar links reed en op onze rijbaan terecht kwam en daar meteen frontaal op de zwarte Mercedes botste.
3.
Het proces-verbaal van verhoor van betrokkene/benadeelde/getuige [betrokkene] van 30 mei 2011, pagina 25 en verder, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als diens verklaring:
“Op maandag 30 mei 2011, omstreeks 16.55 uur, reed ik als bestuurder met een trekker van het merk: Scania, kenteken: [kenteken 1] met daarachter gekoppeld een oplegger, kenteken: [kenteken 2]. Ik reed over de Rijksweg N35, van Wierden in de richting Nijverdal. Ik reed in de richting Nijverdal over de rechter rijbaan, met een geschatte snelheid van ongeveer 70 kilometer per uur. Op de eerste kruising van de N35, met verkeerslichten, had ik groen licht en kon rustig doorrijden. Na deze kruising reed ik met een snelheid van ongeveer 70 kilometer per uur verder richting Nijverdal. Iets verderop stonden ook verkeerslichten. Daar had ik ook groen licht. Ik reed met dezelfde snelheid verder. Ongeveer 200 meter voor mij reden auto's in de richting Nijverdal. Ik had goed zicht op de weg. Iets verder na deze kruising hoorde ik plotseling een harde knal. Ik voelde meteen dat de trekker, die ik bestuurde, naar links trok. Ik kon de trekker niet meer onder controle houden. Ik reed meteen naar de rijstrook bestemd voor het tegemoet komende verkeer. Ik botste op die rijstrook frontaal op een grote zwarte auto. Het ging allemaal zo snel dat ik geen merk heb gezien.”
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 30 mei 2011, pagina 28 en verder, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
“U vraagt mij naar de technische staat van deze auto.
De technische staat van de auto is goed. Volgens mij is hij pas APK gekeurd en er hoefde toen niets aan de auto te gebeuren omdat hij goed onderhouden wordt. Er zaten goede banden onder en hij wordt altijd goed onderhouden.
U vraagt mij of er mij nog zaken opvielen tijdens het rijden aan de auto.
Er zijn mij tijdens het besturen van de auto geen bijzonderheden opgevallen.
U vraagt mij of ik de weg ken waar ik over reed toen ik betrokken was bij de aanrijding.
De weg waar de aanrijding is gebeurd ken ik vanuit het verleden wel omdat ik daar vaker reed. Ik ken de weg wel goed.
U vraagt mij om de weg te omschrijven waar ik op reed ten tijde van de aanrijding.
Het betreft een provinciale weg met dubbele doorgetrokken streep in het midden van de rijbaan. Ik weet dat hier een snelheid van 80 kilometer per uur van toepassing is.
U vraagt mij hoe druk de verkeersstroom was ten tijde van de aanrijding.
Het verkeer stroomde normaal door en volgens mij was het een normale drukte voor een avondspits.
U vraagt mij hoe de weersgesteldheid was ten tijde van de aanrijding. De weersomstandigheden waren goed. Het was zonnig weer. Ik weet niet precies hoe de stand van de zon was ten tijde en kort voor de aanrijding. Ik heb geen last gehad van de zon of andere weersomstandigheden.
U vraagt mij wat er is gebeurd waardoor de aanrijding heeft kunnen ontstaan.
Ik weet niet waardoor de aanrijding heeft kunnen ontstaan. Ik hoorde op een gegeven moment een klap en merkte dat ik een aanrijding had gehad met een vrachtwagen. Ik heb de vrachtwagen wel gezien, maar ben mij er niet bewust van geweest dat ik met hem in aanrijding zou komen.
U vraagt mij of ik met andere zaken als telefoon of radio bezig ben geweest ten tijde of kort voor de aanrijding.
Ik ben niet afgeleid geweest kort voor of tijdens de aanrijding. Ik heb mij continu bezig gehouden met het verkeer. Ik ben niet met mijn gedachten bij andere zaken geweest.
U vraagt mij hoe mijn lichamelijke gesteldheid was voor de aanrijding.
Mijn lichamelijke gesteldheid was goed, ik was niet vermoeid en had goed gegeten overdag. Ik heb ook geen last van de warmte gehad, ik heb de airco gedurende de rit aan gehad.
U vraagt mij hoe hard ik reed ten tijde van de aanrijding.
Ik denk dat ik rond de 80 kilometer per uur reed.“.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de VerkeersOngevallenAnalyse (VOA) van de politie Twente, opgemaakt en ondertekend op 17 juni 2011 door [brigadier 1] en [brigadier 2], beiden werkzaam als brigadier bij de politie Twente. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
5.
De VOA geeft op pagina 7 de volgende omschrijving van het wegdek:
“ De Nijverdalsestraat (N35) is een drukbereden doorgaande weg buiten de bebouwde kom van Wierden. De weg is ingericht volgens de richtlijnen van het rapport "Duurzaam Veilig" Inhalen is verboden middels een dubbele doorgetrokken streep.“
6.
Op pagina 8 van haar rapport beschrijft de VOA de situatie op het moment van de aanrijding. Opgemerkt wordt dat het ongeluk bij daglicht plaatsvond; het was een zonnige, droge en heldere dag. Het wegdek was droog.
7.
Aan de hand van een foto op pagina 9 van het rapport heeft de VOA het volgende vastgesteld:
“De blauwe en rode pijl geven respectievelijk de rijrichting weer van de Scania en Lancia weer. Label 1 geeft de eindpositie weer van de Lancia in de sloot. Tussen de labels A en B is een walkspoor aangetroffen, afkomstig van het linker voorwiel van de Lancia. Label 2 geeft de aanvang weer van het walkspoor, veroorzaakt door het linker voorwiel van de Scania (trekker). Dit wiel geraakte lek door de botsing met de Lancia. Label 2A markeert de aanvang van een blokkeerspoor van het rechtervoorwiel van de Scania (trekker). Gezien de ligging en aanvang van deze sporen (labels 2 en 2A) reed de Scaniabestuurder op het moment van botsing geheel op zijn eigen weghelft”.
8.
De VOA relateert op pagina 28 het volgende:
Bij onderzoek werd het volgende vastgesteld;
•Het sporenbeeld laat zien dat de Lanciabestuurder en Mercedesbestuurder over de Nijverdalsestraat (N35) reden in de richting van Wierden.
•De Scaniabestuurder reed bovengenoemde bestuurders tegemoet.
•Verder is uit het sporenbeeld op te maken dat de Lancia als eerste met de Scania in botsing is geweest.
•Door deze botsing is de Scania onbestuurbaar geworden en botst vervolgens tegen de Mercedes, op diens bereden weghelft.
•Dat de Mercedesbestuurder waarschijnlijk niets meer heeft kunnen doen om de botsing met de Scania te voorkomen.
•Dat de Scania werd aangereden op diens bereden weghelft, gezien het sporenbeeld.
•Dat het linker voorwiel van de Lancia ten tijde van de botsing ongeveer 0,40 m. over de denkbeeldige wegas reed en dus op de weghelft van de Scania.
•De ongevalsoorzaak geen technisch gebrek betreft aan de Lancia.
•Op de weg werden geen obstakels of anderszins aangetroffen die de rijwijze van de betrokken bestuurders noodzakelijk maakten.
•De botsing(en) zich afspeelden in/op een moment waarop de betrokken bestuurders geen reactie meer konden geven, in de vorm van een noodstop of krachtig bijsturen. Hiervan werden geen sporen aangetroffen.