ECLI:NL:RBOVE:2013:4641

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 december 2013
Publicatiedatum
17 juni 2014
Zaaknummer
C/08/139245 / FA RK 13-1041
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.V.A. Groener
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing zelfstandig verzoek tot wijziging kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 4 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de wijziging van kinderalimentatie. De vrouw verzocht de rechtbank om de door de man te betalen kinderalimentatie voor hun dochter met ingang van 2 september 2012 op nihil vast te stellen en om de bijdrage voor hun andere kinderen te verhogen naar € 425,= per kind per maand, met ingang van 16 april 2013. De man betwistte de door de vrouw gestelde behoefte en voerde aan dat hij door gewijzigde omstandigheden, waaronder de zorg voor zijn dochter, niet in staat was om de verzochte bijdrage te betalen. De rechtbank oordeelde dat de man relevante informatie had achtergehouden die van belang was voor de beoordeling van het verzoek. Hierdoor werd het zelfstandig verzoek van de man afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de vrouw ontvankelijk was in haar verzoek, maar dat de door haar verzochte ingangsdatum niet kon worden toegewezen. De rechtbank stelde de behoefte van de kinderen vast op € 257,= per kind per maand, rekening houdend met het kindgebonden budget van de vrouw. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en gaf de man de gelegenheid om aanvullende informatie over zijn inkomen te verstrekken. De zaak werd vervolgens naar het roljournaal verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team familierecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/139245 / FA RK 13-1041 (HA)
Beschikking van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 4 december 2013, in de zaak van:

[verzoekster],

verder ook de vrouw te noemen,
wonende te [woonplaats], [adres],
verzoekster,
advocaat: mr. L.V.S. Cassese,
tegen

[belanghebbende],

verder ook de man te noemen,
wonende te [woonplaats], [adres],
belanghebbende,
advocaat: mr. J. Hofstede.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van de navolgende stukken:
 een op 6 juni 2013 ter griffie ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de vrouw;
 een op 2 augustus 2013 ter griffie ontvangen verweerschrift, houdende een zelfstandig verzoek, met bijlagen van de man;
 de aanvullende bijlagen van de man, met inleidende brief, ontvangen op 4 oktober 2013;
 een op 14 augustus 2013 ontvangen verweerschrift van de vrouw op het zelfstandig verzoek van de man.
Op 16 oktober 2013 heeft een mondelinge behandeling ter zitting plaatsgehad. Hiervan heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Er zijn verschenen: de vrouw, bijgestaan door mr. Cassese, en de man, bijgestaan door mr. Hofstede.
Na de zitting zijn verdere stukken overgelegd door:
 de man op 24 oktober 2013 (per fax op 23 oktober 2013);
 de vrouw per fax op 25 oktober 2013.

De vaststaande feiten

De volgende feiten die van belang zijn voor de beoordeling van dit geschil staan vast.
Partijen hebben een relatie gehad. Uit dit deze relatie zijn geboren:
[minderjarige 1], geboren te [plaats] op [1996],
[minderjarige 2], geboren te [plaats] op [1998], en
[minderjarige 3], geboren te [plaats] op [2005].
De man heeft de kinderen erkend.
[minderjarige 1] en [minderjarige 3] hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw en [minderjarige 2] bij de man.
Bij convenant van 31 augustus 2007 zijn partijen overeengekomen dat de man met € 100,= per kind per maand bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 19 mei 2011 is ten aanzien van de vrouw de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.

Het verzoek

De vrouw verzoekt de door de man te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 2] met ingang van 2 september 2012 op nihil vast te stellen.
De vrouw verzoekt voorts op grond van gewijzigde omstandigheden te bepalen dat de man met ingang van 16 april 2013 met € 425,= per kind per maand zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 3], althans op een zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum die de rechtbank juist acht.
De vrouw stelt dat ervan moet worden uitgegaan dat de man inmiddels de schulden die er waren heeft afgelost, zodat hij ruimte heeft om een hogere bijdrage dan € 100,= per kind per maand te voldoen. Volgens de vrouw had zij ten tijde van het beëindigen van de relatie behalve de jaarlijkse heffingskorting geen inkomen, maar hadden partijen samen destijds een netto besteedbaar inkomen (verder: NBI) van € 4.000,= à € 4.500,= per maand.

Het verweer en tevens zelfstandig verzoek

De man betwist het door de vrouw gestelde NBI tijdens de samenleving. Volgens de man was hij in 2007 als zzp-er (stratenmaker) werkzaam en was er sprake van een belastbare winst uit onderneming van € 24.583,=. De man betwist dan ook dat er bij de kinderen sprake is van een behoefte die overeenkomt met de door de vrouw verzochte bijdrage.
De man stelt, als gewijzigde omstandigheid, dat de dochter van partijen [minderjarige 2] sinds september 2012 bij hem woont en dat hij de kosten van haar verzorging en opvoeding dient te dragen. Voorts stelt de man als gewijzigde omstandigheid dat hij samenwoont met een nieuwe partner en haar twee dochters. Zijn nieuwe partner heeft geen eigen inkomen en zij is niet in staat om dit te verwerven, zodat de kosten van de gemeenschappelijke huishouding van zijn huidige gezin geheel uit zijn inkomen moeten worden voldaan.
De man stelt dat hij inmiddels een betalingsachterstand heeft en dat het daarom redelijk is te bepalen dat de overeengekomen bijdragen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 3] met ingang van 1 april 2013 op nihil worden gesteld, althans op een zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum die de rechtbank juist acht.
De man voert voorts verweer tegen de verzochte ingangsdatum.

Het verweer op het zelfstandig verzoek

Met betrekking tot de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] gaat de vrouw uit van een NBI van
€ 2.572,= bij het einde van de samenleving van partijen in 2007, waardoor volgens de vrouw de behoefte € 228,= per kind per maand is. De vrouw ontvangt een kindgebonden budget van € 154,= per maand, waardoor de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] samen € 302,= per maand bedraagt.
De vrouw betwist dat de man niet in staat is om voor de kinderen bij te dragen en zij verzoekt het zelfstandig verzoek van de man af te wijzen.
Op de overige stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna -indien relevant- nader in.

De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing

Opmerkingen voorafgaande aan de berekening
De rechtbank merkt hier op dat alle hierna vermelde bedragen zijn afgerond op hele euro’s.
De rechtbank hanteert bij de beoordeling de richtlijnen zoals die zijn opgenomen in het rapport alimentatienormen (Trema-rapport) van de Werkgroep alimentatienormen die vanaf 1 april 2013 gelden.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
De rechtbank is van oordeel dat de door beide partijen gestelde wijziging van omstandig-heden moeten worden aangemerkt als een relevante wijziging van omstandigheden die een onderzoek naar de behoefte en de draagkracht noodzakelijk en gerechtvaardigd maakt. De vrouw kan daarom worden ontvangen in haar verzoek en de man in zijn zelfstandige verzoek.
Ten aanzien van de ingangsdatum
Partijen hebben over en weer de door ieder van hen verzochte ingangsdatum weersproken.
De rechtbank is van oordeel dat de redenen die de man aanvoert niet kunnen leiden tot een door hem verzochte terugwerkende kracht tot 1 april 2013. Het had op de weg van de man gelegen om, indien hij van mening was dat daarvoor een grondslag zou zijn, op een eerder tijdstip een verzoek tot wijziging van de overeenkomst c.q. tot vaststelling van een bijdrage aan de rechter voor te leggen en niet eerst naar aanleiding van het verzoek van de vrouw. Ook de redenen die de vrouw aanvoert kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot de door haar verzochte terugwerkende kracht tot 16 april 2013. Op de datum van indiening van het verzoekschrift door de vrouw is een afschrift daarvan aan de man gezonden, zodat zij eerst vanaf 6 juni 2013 redelijkerwijs rekening heeft kunnen houden met de mogelijkheid dat het verzoek van de vrouw wordt toegewezen.
Ten aanzien van de behoefte van de kinderen
De vrouw heeft naar aanleiding van de door de man bij zijn zelfstandig verzoek overgelegde financiële bescheiden een behoefteberekening gemaakt, zo blijkt uit haar verweerschrift op het zelfstandig verzoek. De man heeft de door de vrouw berekende behoefte van € 228,= per kind per maand voor [minderjarige 1] en [minderjarige 3] niet -gemotiveerd- weersproken, zodat de rechtbank ook van dit bedrag uitgaat.
Nu het om kinderalimentatie gaat zal de rechtbank dit bedrag indexeren naar heden, zodat naar het oordeel van de rechtbank de behoefte dient te worden vastgesteld op € 257,= per kind per maand. Eveneens is onweersproken gebleven dat de vrouw een kindgebonden budget ontvangt van € 154,= per maand. Dit budget strekt in mindering op de behoefte. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] komt daarmee thans neer op € 180,= per kind per maand. Naar het oordeel van de rechtbank dient hiervan te worden uitgegaan.
De draagkracht van de vrouw
De man heeft niet weersproken dat de vrouw geen draagkracht heeft, zodat de rechtbank hiervan uitgaat.
De draagkracht van de man
De rechtbank dient allereerst vast te stellen van welk inkomen van de man moet worden uitgegaan voor het vaststellen van zijn netto besteedbaar inkomen (NBI). Voor de vaststelling van de draagkracht van de man dient immers zijn NBI als uitgangspunt te worden genomen.
Tijdens de mondelinge behandeling ter zitting op 16 oktober 2013 is de man in de gelegenheid gesteld om zijn belastingaangifte 2012 over te leggen, nu die (nog) niet in het geding was gebracht. De vrouw is daarbij in de gelegenheid gesteld om te reageren.
Uit de belastingaanslag is komen vast te staan dat de belastbare winst uit de onderneming van de man 2012 een bedrag van € 24.472,= is. De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog met dit bedrag dient te worden gerekend.
Met de vrouw constateert de rechtbank dat uit de aanslag 2012 voorts blijkt dat de man een inkomen uit loondienst heeft genoten van € 15.112,= bruto. Ter zitting en in de voorafgaand aan de zitting door de man overgelegde stukken is door de man niets gesteld over een inkomen uit loondienst. De vrouw heeft hierover in haar op 25 oktober 2013 opmerkingen over gemaakt en om stukken verzocht.
Omdat het in de onderhavige procedure gaat om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen wenst de rechtbank nader door de man te worden geïnformeerd over diens inkomen. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat na de stelling van de vrouw om rekening te houden met dit extra inkomen het beginsel van hoor en wederhoor dient te worden toegepast. De rechtbank zal daarom de man in de gelegenheid stellen om binnen twee weken na heden alsnog -en uitsluitend daarop betrekking hebbend- duidelijkheid te geven over zijn inkomen en in het bijzonder over zijn inkomen uit loondienst, voorzien van justificatoire bescheiden. De vrouw wordt in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken week nadien -indien wenselijk en uitsluitend daarop betrekking hebbend- een reactie te geven.
Daarna zal de rechtbank een beslissing geven zoals haar geraden voorkomt.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

De beslissing

De rechtbank:
1.
Houdt iedere beslissing aan.
1.
Stelt de
manin de gelegenheid om zich uit te laten over hetgeen hiervoor ten aanzien van zijn inkomen is verzocht, en verwijst de zaak daartoe naar het bij deze rechtbank gehouden roljournaal van
18 december 2013.
2.
Stelt de
vrouwin de gelegenheid om zich uit te laten naar aanleiding van hetgeen hiervoor aan de man is verzocht, en verwijst de zaak daartoe naar het bij deze rechtbank gehouden roljournaal van
2 januari 2014.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.V.A. Groener, in tegenwoordigheid van H.E. Abbink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 04 december 2013.