In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 10 juli 2013 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de biologische vader van het kind [I], geboren op 12 november 2010. De man verzocht om vernietiging van de erkenning van het kind door de partner van de moeder, [belanghebbende 2], die op 18 maart 2011 had plaatsgevonden. De rechtbank heeft de verzoeken van de man afgewezen, waarbij zij zich baseerde op artikel 1:205 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelde dat de vrouw in redelijkheid toestemming had kunnen geven voor de erkenning door [belanghebbende 2], gezien de omstandigheden waaronder deze erkenning tot stand was gekomen. De vrouw en [belanghebbende 2] waren op dat moment samenwonend en hadden de zorg voor [I] en haar oudere broers en zussen. De rechtbank concludeerde dat de erkenning door de man de ongestoorde ontwikkeling van de verhouding tussen [I] en de vrouw zou kunnen bedreigen, en dat het in het belang van het kind was om de bestaande gezinssituatie te continueren. De rechtbank heeft ook overwogen dat de man niet tijdig om vervangende toestemming tot erkenning had gevraagd, waardoor de minder strikte maatstaf van toepassing was. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.