ECLI:NL:RBOVE:2013:4216

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
C-08-138600 - HA ZA 13-197
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van letselschade na fysieke confrontatie tussen ex-partners

In deze zaak vorderde eiseres, na een langdurige relatie met gedaagde, vergoeding van letselschade die zij zou hebben opgelopen tijdens een fysieke confrontatie in de nacht van 25 op 26 augustus 2009. Eiseres stelde dat gedaagde haar onrechtmatig had gehandeld door haar een klap in het gezicht te geven, wat resulteerde in blijvend letsel. Gedaagde betwistte de onrechtmatigheid van zijn handelen en voerde aan dat hij handelde uit noodweer (exces). De rechtbank Overijssel oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van partijen over de toedracht van het incident tegenstrijdig waren en dat eiseres niet had voldaan aan haar stelplicht. De rechtbank wees de vorderingen van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 11 december 2013.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/138600 / HA ZA 13-197
Vonnis van 11 december 2013
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. H.C.J. Coumou te Apeldoorn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 augustus 2013
  • de brief d.d. 2 oktober 2013 van [eiseres] (productie 9 tot en met 11)
  • het proces-verbaal van comparitie van 29 oktober 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben gedurende lange tijd een relatie gehad en samengewoond. Zij hebben samen twee kinderen. In november 2010 is de relatie tussen [eiseres] en [gedaagde] geëindigd. Thans leven partijen gescheiden van elkaar.
2.2.
In 2009 leefden [eiseres] en [gedaagde] nog samen. In de nacht van 25 op 26 augustus 2009 heeft tussen hen een fysieke confrontatie plaatsgevonden.
2.3.
Op 8 november 2010 heeft [eiseres] aangifte gedaan bij de politie van mishandeling door [gedaagde]. De zaak is nadien geseponeerd bij gebrek aan wettig bewijs.
2.4.
Op 9 november 2010 heeft [eiseres] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het letsel dat hij [eiseres] op 26 augustus 2009 heeft toegebracht.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - na vermindering van eis ter comparitie - bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade, rente en kosten als gevolg van zijn onrechtmatig handelen op 26 augustus 2009;
[gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de als gevolg van zijn toerekenbaar verzuim door [eiseres] geleden en nog te lijden schade, rente en kosten, tot een bedrag op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder de kosten van nasalaris en de kosten van beslag en overige maatregelen tot bewaring van recht en verhaalsmogelijkheden.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vorderingen heeft [eiseres] aangevoerd dat [gedaagde] haar in de nacht van 25 op 26 augustus 2009 dermate hard op haar linkeroog heeft geslagen dat zij blijvend hersenletsel met verlies van zichtvermogen heeft opgelopen. [gedaagde] is gehouden de schade te vergoeden die [eiseres] daardoor heeft geleden en nog zal lijden. De schade bestaat uit smartengeld en vermogensschade (reis- en verblijfkosten voor medische onderzoeken en behandelingen, ongedekte ziektekosten, verlies arbeidsvermogen, verlies zelfwerkzaamheid, verlies pensioenopbouw en huishoudelijke hulp). [eiseres] maakt voorts aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten en (wettelijke) rente.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld, althans dat eventueel onrechtmatig handelen hem kan worden toegerekend. Volgens [gedaagde] was sprake van noodweer(exces). Subsidiair voert [gedaagde] aan dat de vordering van [eiseres] dient te worden afgewezen wegens eigen schuld van [eiseres] in de zin van artikel 6:101 BW. Meer subsidiair betwist [gedaagde] dat er een medisch causaal verband bestaat tussen het voorval en de gestelde schade. Nog meer subsidiair betwist [gedaagde] de gestelde schade(omvang).
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Als vaststaand kan worden aangenomen dat zich in de nacht van 25 op 26 augustus 2009 een incident tussen partijen heeft voorgedaan, waarbij [eiseres] de eerste aanzet heeft gedaan tot de fysieke confrontatie tussen partijen. Partijen hebben een verschillende lezing over wat er daarna precies tussen hen is voorgevallen.
4.2.
[eiseres] heeft in dit verband bij dagvaarding van 11 maart 2013 aangegeven dat die nacht in bed sprake was van een discussie tussen partijen die werd gevolgd door een fysieke oplaaiing, waarbij [gedaagde] het hoofd van [eiseres], ter hoogte van het linkeroog, dermate hard heeft geraakt dat zij hierdoor blijvend letsel heeft opgelopen. Volgens het als productie 1 overgelegde proces-verbaal van aangifte heeft [eiseres] op 8 november 2010, voor zover van belang, het volgende bij de politie verklaard:
Op een gegeven moment dat moet 25 augustus zijn geweest, kwam er een vriendin van mij langs. (…) Zij kwam op bezoek en at mee en daarna bleef ze slapen bij ons. Op een gegeven moment hadden we het over bepaalde zaken waar [gedaagde] tegen mij nooit wat over wilde vertellen. Nu zat zij aan tafel en vroeg zij dingen aan [gedaagde] waar hij tegen haar ineens wel antwoord gaf. Ik voelde me toen erg buitengesloten en niet serieus genomen. Het voelde rot dat hij bepaalde zaken wel tegen een gezamenlijke vriendin vertelde maar niet tegen mij.
Op een gegeven moment gingen we naar bed en toen ik in bed lag wilde ik opheldering van [gedaagde] over het gesprek aan tafel. Ik vertelde hem wat ik ervan vond maar hij kon zich er niet in vinden. Ik was erg emotioneel en verdrietig. Opeens keerde [gedaagde] mij de rug toe in bed en wilde gaan slapen. Dit maakte mij woedend en kwaad. Ik was hem op dat moment nodig maar hij keerde me gewoon de rug toe. Hij liet me gewoon huilen en deed er niets mee of aan. Ik werd op een gegeven moment zo boos dat ik tegen hem schreeuwde dat hij uit bed moest gaan. Ik was echt woedend en meende het. Alle woede van deze relatie kwam er toen opeens uit. Ik heb toen met mijn voeten geprobeerd hem uit bed te drukken. Hij wilde namelijk niet uit bed gaan.
Opeens pakte hij mijn beide benen vast. Ik ging rechtop zitten en hij liet niet los. Hij zei dat ik moest stoppen met schreeuwen. Hij pakte mij toen als het ware in een houdgreep vast. Hij had mij vast met zijn benen en armen. Volgens mij had hij zijn benen om die van mij geslagen en zijn armen sloeg hij op mijn lichaam. Ik kon geen kant op en was enorm bang. Op een gegeven moment zag ik kans om aan zijn haren te trekken. Ik raakte hem daarbij met een nagel onder zijn oog. Hij liep toen een klein schrammetje op. Dat was niet de bedoeling maar het gebeurde gewoon in de strijd. Opeens voelde ik een klap in mijn gezicht. Ik voelde die klap tegen mijn linkeroog komen. Ik kon niet zien hoe hij me sloeg maar hij deed dat in ieder geval en wel heel hard. Ik viel van die klap half uit bed. Ik voelde iets kraken in mijn hoofd en bijna direct proefde ik bloed in mijn mond. Ik voelde ook dat er kleine stukjes van mijn tanden af waren gebroken. Ik kreeg ook een enorme pijnscheut door mijn hoofd en nek. Het bloed kwam overigens uit mijn neus. Ik werd toen ook nog duizelig en misselijk.
4.3.
Nadien heeft [eiseres] haar stellingen nader gespecificeerd door overlegging van schetsen van de feitelijke toedracht (productie 11). Volgens deze schetsen heeft [gedaagde] met zijn rechtervuist het linkeroog van [eiseres] geraakt, terwijl hij zich in bed bevond met zijn voorzijde naar [eiseres] toegekeerd. Hieraan voorafgaand had [eiseres] met beide handen de haren van [gedaagde] vastgepakt, waarna [gedaagde] zijn greep had verslapt en haar los had gelaten.
4.4.
Hiertegenover staat het relaas van [gedaagde], zoals neergelegd in de bijlage bij productie 2:
Voorafgaand aan het voorval sliep ik enkele nachten op eigen initiatief in het logeerbed omdat er spanningen binnen de relatie waren. Door omstandigheden kon dit op 25 augustus niet, waarop ik mevr. [eiseres], mijn toenmalige partner, de vraag stelde of ik in mijn eigen bed (de linkerhelft van het “ouderlijk bed in huis”) kon slapen met nadrukkelijk de vraag of we dat beiden aankonden. Zij heeft hier zeer bewust bevestigend op geantwoord waarna we daar, naast elkaar, zijn gaan slapen.
Tijdens deze nacht, van 25 op 26 augustus 2009, viel mevr. [eiseres] mij aan. Terwijl ik sliep begon zij, achter mijn rug liggend, als een bezetene met haar benen in mijn rug te trappen. Ik slaagde erin haar benen vast te klemmen en haar in eerste instantie te kalmeren, nog steeds op mijn zij liggend en met mevr. [eiseres] achter mijn rug. Er kwam echter een tweede aanvalsgolf, waarbij mevr. [eiseres] met haar vuisten op mijn hoofd sloeg en met een nagel over mijn gezicht krabde. Dit voelde dicht bij mijn oog en was dermate bedreigend voor mij dat ik niet anders kon dan met mijn rechterhand langs mijn rechteroor naar achteren van mij afslaan. Er waren geen voorwerpen in de direkte nabijheid waaraan zij zich kon stoten. Zij moet echter van mijn verweer zodanig geschrokken zijn dat zij terugdeinsde en (volgens eigen zeggen) met haar hoofd tegen het nachtkastje sloeg. Het gebeurde achter mijn rug, dus dat heb ik niet gezien. (…).
De toedracht van het voorval is beschreven in mijn dagboek, dat ik geheel ontstelt direct na het voorval heb bijgewerkt, en in de verklaring die ik op 9 december heb afgelegd tijdens het verhoor in verband met de aangifte van mevr. [eiseres].
4.5.
De vraag rijst of de in gewelddadigheden ontaarde ruzie tussen partijen (mede) is te duiden als onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens [eiseres]. De lezingen van partijen over de aanleiding en de exacte toedracht van het incident staan daarbij haaks op elkaar, waarbij belangrijke geschilpunten - mede in het licht van de vraag of al dan niet sprake is geweest van onrechtmatigheid aan de zijde van [gedaagde] - zijn hoe partijen op het moment dat de litigieuze klap viel ten opzichte van elkaar gepositioneerd waren en of partijen op dat moment al dan niet in een fysieke strijd verwikkeld waren.
4.6.
Juist ten aanzien van deze geschilpunten roepen de stellingen van [eiseres] zelf in eerste en latere instantie vragen op. Waar [eiseres] aanvankelijk bij de politie, doch ook al ruim een jaar na het voorval, niet exact heeft verklaard over de positie waarin partijen zich bevonden op het moment dat de klap viel, heeft [eiseres] in de situatieschetsen een gedetailleerde verklaring gegeven over de posities van partijen. Voorts heeft [eiseres] bij de politie verklaard dat zij [gedaagde] in de strijd heeft geraakt met een nagel onder zijn oog, waarna zij opeens een klap in haar gezicht voelde. Volgens de situatieschetsen zou [gedaagde] met zijn rechtervuist het linkeroog van [eiseres] hebben geraakt, terwijl zij elkaar op dat moment los hadden gelaten en aldus voor de vuistslag geen directe aanleiding meer bestond. Ter gelegenheid van de comparitie heeft [eiseres] slechts aangegeven dat zij blijft bij de laatst ingenomen stellingen omtrent de toedracht, met de toevoeging dat zij de gebeurtenis vaak heeft herbeleefd. Een verklaring voor de verschillen in de - op essentiële punten - gedetailleerdheid van de verklaringen is uitgebleven.
4.7.
Daar komt nog bij dat [eiseres], hoewel dat wel op haar weg lag gezien de gemotiveerde betwisting van de toedracht door [gedaagde] en de op [eiseres] ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rustende stelplicht, geen nadere feiten en omstandigheden heeft gesteld die als voldoende onderbouwing kunnen dienen voor de door haar gestelde toedracht. [eiseres] heeft een foto overgelegd van een soortgelijk bed als waarin partijen zich destijds bevonden (productie 10). Volgens [eiseres] is op deze foto geen nachtkastje te zien. Voor zover [eiseres] hiermee bedoeld te stellen dat hieruit zou moeten volgen dat niet het relaas van [gedaagde] maar haar relaas voor waar moet worden aangenomen, volgt de rechtbank die stelling niet. Weliswaar valt op de foto geen losstaande nachtkastjes aan weerszijden van het bed waar te nemen maar is daarop wel te zien dat aan de achterwand van het bed tafeltjes bevestigd zijn. Wat daar verder ook van zij, deze inrichting van het bed acht de rechtbank onvoldoende om de lezing van [eiseres] voor waar of meest aannemelijk aan te nemen. Voorts valt naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere onderbouwing, die [eiseres] niet heeft gegeven, niet in te zien dat het bij [eiseres] opgetreden letsel - al dan niet bij afwezigheid van nachtkastjes in de door [eiseres] bedoelde zin - uitsluitend kan worden verklaard met de door [eiseres] geschetste toedracht.
4.8.
Het voorgaande brengt mee dat de door [eiseres] gestelde toedracht op losse schroeven is komen te staan. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat [eiseres] onvoldoende heeft gesteld om een onrechtmatige daad van [gedaagde] jegens haar aan te nemen en dat zij evenmin voldoende heeft gesteld om tot het bewijs van haar stellingen te worden toegelaten. De vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.
4.9.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht €  274,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal €  1.178,00
De gevorderde veroordeling in de nakosten zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.178,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Willemse en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2013.