In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 12 december 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en gedaagde, die een affectieve relatie hebben gehad tot maart 2009. Eiseres vorderde een geldsom van € 57.729,28 van gedaagde, die voortvloeit uit een regeling die partijen op 27 januari 2011 hebben getroffen met betrekking tot hun gezamenlijke hypotheekverplichtingen. Eiseres stelde dat gedaagde zijn verplichtingen uit deze regeling niet is nagekomen, waardoor zij nu het gevorderde bedrag van hem vordert. Gedaagde voerde verweer en stelde dat de regeling niet nagekomen kon worden omdat de woning niet voor 1 juli 2011 aan eiseres was overgedragen, wat volgens hem leidde tot het vervallen van de regeling.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang bij haar vordering. De rechter oordeelde dat de regeling van 27 januari 2011 niet tot stand is gekomen omdat de woning niet tijdig was overgedragen. Echter, de rechter concludeerde dat gedaagde erkende dat hij de bedragen aan hypotheekrente en flexibel krediet aan eiseres verschuldigd was. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiseres toewijsbaar geacht, omdat aan de vereisten voor het toewijzen van een geldvordering in kort geding was voldaan.
De voorzieningenrechter heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar en is uitvoerbaar bij voorraad.