ECLI:NL:RBOVE:2013:3524

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 december 2013
Publicatiedatum
31 december 2013
Zaaknummer
18.630291-11 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrifte door advocaat met betrekking tot toevoegingen voor rechtsbijstand

Op 31 december 2013 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een advocaat uit Groningen, die werd beschuldigd van valsheid in geschrifte. De verdachte had meerdere aanvraagformulieren voor toevoegingen op grond van de Wet op de Rechtsbijstand valselijk opgemaakt. Hij vulde de formulieren in op naam van kantoorgenoten, terwijl hij zelf de zaken behandelde. Dit stelde hem in staat om de maximumgrens van 250 toevoegingen per jaar per advocaat te omzeilen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van 'ne bis in idem', ondanks eerdere bestuursrechtelijke en tuchtrechtelijke maatregelen tegen de verdachte, omdat de overtreden voorschriften verschillende belangen beschermen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, omdat zijn handelen de integriteit van de advocatuur en het vertrouwen in de rechtsbijstand ernstig had aangetast. De rechtbank overwoog dat de verdachte zijn eigen belangen boven die van de samenleving had gesteld en dat hij herhaaldelijk was aangesproken op zijn laakbare gedrag, maar desondanks doorging met deze praktijken. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte nooit eerder met justitie in aanraking was geweest en dat de eerder opgelegde maatregelen al een zware impact op zijn carrière hadden gehad. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke werkstraf op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis als de taakstraf niet naar behoren werd verricht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht - meervoudige kamer
Locatie Zwolle
Parketnummer: 18.630291-11 (P)
Uitspraak: 31 december 2013

VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:

het Openbaar Ministerie
tegen

[verdachte],

geboren op [geboortedag] 1951 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam.
Als officier van justitie was aanwezig mr. O.F. Brouwer.

TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 2007 tot en met 2009, te Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
een aanvraagformulier om een toevoeging voor rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 24 van de Wet op de rechtsbijstand -  (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft verdachte (telkens) valselijk (in strijd met de waarheid) een naam van één van zijn (toenmalige) kantoorgenoten van advocatenkantoor [advocatenkantoor] Advocaten als aanvrager op die formulieren ingevuld en vervolgens - zonder dat die kantoorgenoten daarvan op de hoogte waren - die formulieren ondertekend of laten ondertekenen door een ander dan de op het formulier genoemde aanvrager en vervolgens dat formulier toegezonden of toe laten zenden naar de Raad voor Rechtsbijstand,
te weten, onder meer de aanvraagformulieren:
ingediend op naam van mr. [naam 1] (onder registratienummer [nummer 1]):
1. aanvraag d.d. 5 oktober 2007, procedure mw. [naam 2], terzake een beroepschrift tegen de gemeente Groningen (bijlage BB-04, latere toevoeging [nummer 2]);
2. aanvraag d.d. 21 april 2008, procedure [naam 3] tegen de IND (bijlage BB-05, latere toevoeging [nummer 3]);
3. aanvraag d.d. 12 maart 2008, procedure [naam 4] tegen de gemeente Groningen (bijlage BB-08, latere toevoeging [nummer 4]);
4. aanvraag d.d. 20 december 2007, procedure [naam 5] tegen de gemeente Breda (pagina 368 proces-verbaal, latere toevoeging [nummer 5]);
ingediend op naam van mr. [naam 6] (onder registratienummer [nummer 6]):
1. aanvraag d.d. 28 juli 2008, procedure [naam 7] tegen de gemeente Groningen
(bijlage CC-06, latere toevoeging [nummer 7]);
2. aanvraag d.d. 17 december 2007, procedure [naam 8]  tegen de gemeentelijke Ombudsman (bijlage CC-07, latere toevoeging [nummer 8]);
ingediend op naam van mr. [naam 9] (onder registratienummer [nummer 9]):
1. aanvraag d.d. 2 november 2009, procedure [naam 10] tegen de IND (bijlage EE-02, latere toevoeging [nummer 10]),
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Ten gevolge van een kennelijke vergissing (aan verdachte is immers ten laste gelegd dat hij ‘tezamen en in vereniging met een ander of anderen (…)’) staat in de tenlastelegging in de zevende regel "heeft verdachte" in plaats van "heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)". De rechtbank herstelt deze vergissing door het laatste te lezen voor het eerste. De verdachte is daardoor in de verdediging niet geschaad.
De rechtbank heeft in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

VOORVRAGEN

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De oproeping voor de zitting van heden is aan verdachte in persoon uitgereikt op 29 oktober 2013. Wat betreft haar bevoegdheid om van het tenlastegelegde kennis te nemen heeft de rechtbank ter terechtzitting van 17 december 2013 ambtshalve aan de orde gesteld dat verdachte kennelijk abusievelijk is opgeroepen ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer in het arrondissement Noord-Nederland, zitting houdende te Zwolle, Schuurmanstraat 2. Op
14 november 2013 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op grond van artikel 46b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, de zaak ter verdere behandeling immers verwezen naar de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle. Ter terechtzitting van de rechtbank Overijssel van 17 december 2013 hebben zowel de officier van justitie als verdachte en zijn raadsman er desgevraagd mee ingestemd dat verdachte en zijn raadsman worden geacht te zijn opgeroepen ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle. De rechtbank heeft gelet hierop vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak en vervolgens in verband met de gewijzigde samenstelling van de rechtbank het onderzoek opnieuw aangevangen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte heeft zijn raadsman het verweer gevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging, omdat verdachte al (tweemaal) eerder is gestraft voor hetzelfde feit. Verdachte is door de tuchtrechter en de Raad voor de Rechtsbijstand ter verantwoording geroepen. Hij is driemaal geconfronteerd met een identieke beschuldiging. De verdediging verwijst hiertoe naar artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, de met die bepalingen samenhangende beginselen van een goede procesorde, artikel 4 lid 1 van Protocol 7 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 50 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
Het standpunt van de officier van justitie.
De opgelegde tuchtrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen kunnen niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Alleen als een tuchtrechtelijke uitspraak alle elementen heeft van een strafrechtelijke veroordeling, moet het strafrecht een stapje terug doen. Dat is hier niet aan de orde. Het verweer dient te worden verworpen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank verwerpt het verweer van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de door de Raad van Discipline en de Raad voor Rechtsbijstand opgelegde maatregelen niet op één lijn gesteld worden met een sanctie op basis van een strafrechtelijke veroordeling. Niet alleen reeds omdat deze maatregelen niet zijn opgelegd in het kader van een strafrechtelijke procedure, maar eerst en vooral omdat het door de Hoge Raad ontwikkelde toetsingscriterium inzake artikel 68 Wetboek van Strafrecht de rechtbank in dit geval tot een andere conclusie leidt. De door de Hoge Raad ontwikkelde toetsingsmaatstaf heeft zowel een feitelijke als een juridische dimensie. Overtreding van voorschriften levert pas één feit op als de overtredingen niet alleen feitelijk nauw met elkaar samenhangen - dat staat in de onderhavige zaak wel vast - maar ook kan worden gezegd dat aan de dader van die overtredingen een verwijt van dezelfde strekking kan worden gemaakt, dat wil zeggen: als de overtreden voorschriften soortgelijke belangen beschermen. Naar het oordeel van de rechtbank verschillen de belangen die de door verdachte overtreden voorschriften beogen te beschermen, zodanig van elkaar dat daardoor sprake is van verschillende verwijten voor elk waarvan verdachte afzonderlijk ter verantwoording kon worden geroepen.
Dat volgt uit het feit dat met de door de Raad van Discipline en de Raad voor Rechtsbijstand tegen de verdachte genomen maatregelen is gereageerd op het verwijt dat het handelen van verdachte niet verenigbaar is met de binnen de beroepsgroep van de advocatuur (een ‘nobile officium’) geldende beroepsstandaard, zoals vastgelegd in de geldende gedragsregels, noch met de door de Raad voor Rechtsbijstand - in het belang van de kwaliteit van de rechtsbijstandverlening - gehanteerde maximumgrens van 250 toevoegingen per jaar per ingeschreven advocaat. Beide verwijten verschillen ook in juridisch opzicht wezenlijk van het verwijt dat besloten ligt in de tenlastelegging, te weten valsheid in geschrifte. Met het strafbaar stellen van valsheid in geschrifte is de bescherming beoogd van het vertrouwen dat burgers in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van bepaalde geschriften moeten kunnen stellen. Met strafrechtelijke vervolging (een ‘criminal charge’) wordt het belang van het geschonden voorschrift in het maatschappelijk verkeer tot uitdrukking gebracht door degene die het voorschrift heeft overtreden, te straffen. Het tuchtrecht stelt beroepsgenoten in staat de kwaliteit van de beroepsuitoefening te reguleren en te bewaken. De Raad voor Rechtsbijstand beoogt de kwaliteit van de rechtsbijstandverlening te beschermen door het hanteren van een maximumgrens van 250 toevoegingen per ingeschreven advocaat per jaar. Zoals de Nederlandse Orde van Advocaten op straffe van tuchtrechtelijke maatregelen erop mag vertrouwen dat haar leden zich houden aan de binnen de beroepsgroep geldende gedragsregels, zo mag de Raad voor Rechtsbijstand erop vertrouwen dat de ingeschreven advocaten zich houden aan de voorwaarden om voor toevoeging in aanmerking te komen. Wanneer een advocaat de voornoemde grens van 250 toevoegingen per jaar overschrijdt, kan de Raad voor Rechtsbijstand de kwaliteit van de te verlenen rechtsbijstand niet (meer) garanderen en zal hij in voorkomende gevallen ook actie ondernemen in het belang van de kwaliteit van de rechtsbijstandverlening. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de door de Raad van Discipline en de Raad voor Rechtsbijstand opgelegde maatregelen dan ook niet bestraffend. Het feit dat verdachte deze maatregelen als straf heeft ervaren, maakt dit oordeel niet anders. De rechtbank is, nog daargelaten of artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in de onderhavige zaak van toepassing is, voorts van oordeel dat dit artikel zich evenmin verzet tegen een strafrechtelijke vervolging van verdachte. In zijn arrest van 1 februari 2011, LJN BM9102, NJ 2011/394 waarin de Hoge Raad de hiervoor genoemde bij de beoordeling van een eventuele schending van het ‘ne bis in idem’-beginsel aan te leggen maatstaf heeft verduidelijkt, heeft de Hoge Raad bovendien vastgesteld dat het in artikel 50 van het Handvest gegeven voorschrift blijkens een daarop gegeven toelichting "dezelfde inhoud en reikwijdte heeft als het overeenkomstige recht van het EVRM", en dat er geen grond is voor inhoudelijke wijziging van de door de Hoge Raad gehanteerde maatstaf aangezien de in de Nederlandse rechtspraak gevolgde benadering niet onverenigbaar is met de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM). De officier van justitie kan daarom in zijn vervolging worden ontvangen.
Ook overigens zijn er geen gronden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging in de weg staan.
Van gronden voor schorsing van de vervolging is niet gebleken.

BEWIJSOVERWEGINGEN

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ter zake van hetgeen ten laste is gelegd, met uitzondering van de aanvraag ingediend op naam van mr. [naam 9].

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft in zijn pleitnota vrijspraak gevraagd van het tenlastegelegde. Allereerst heeft hij hiertoe aangevoerd dat in de tenlastelegging niet het verwijt is opgenomen - volgens de raadsman ‘de kern van de valsheid in geschrift’ - dat verdachte, op het moment van het indienen van de aanvragen, al wist dat de te naam gestelde advocaat geen werkzaamheden zou gaan verrichten in de toevoegingszaak. Verder levert het in de tenlastelegging verwoorde verwijt: ‘het aanvragen van toevoegingen op naam van andere advocaten en het voor die andere advocaten ondertekenen van de formulieren’, geen valsheid in geschrifte op. Aldus kan niet worden bewezen dat verdachte de formulieren valselijk heeft opgemaakt. Voor zover de rechtbank wel tot een bewezenverklaring mocht komen, heeft de raadsman betoogd dat verdachte van alle rechtsvervolging moet worden ontslagen omdat het bewezenverklaarde niet strafbaar is. Voorts heeft de raadsman bepleit dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de in de tenlastelegging bedoelde advocaten niet op de hoogte waren dat er toevoegingen op hun naam werden aangevraagd. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat drie van de zeven formulieren geen aanvraagformulieren voor een toevoeging zijn, maar declaratieformulieren, terwijl ten laste is gelegd “aanvraagformulieren om een toevoeging voor rechtsbijstand”. Ten aanzien van drie aanvraagformulieren (in de beide zaken [naam 8] en in de zaak [naam 3]) moet bovendien worden vastgesteld dat deze niet door verdachte maar door [medeverdachte] zijn getekend. Volgens de raadsman kan uit het dossier niet worden opgemaakt dat verdachte ten tijde van het indienen van die aanvraagformulieren wist dat [medeverdachte] op naam van andere advocaten toevoegingen had aangevraagd in die specifieke zaken. De verdediging stelt dat verdachte van deze feiten moet worden vrijgesproken.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen [1] , het navolgende.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de aanvraag ingediend op naam van mr. [naam 9], omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen is.
De rechtbank spreekt verdachte voorts vrij van twee aanvragen ingediend op naam van
mr. [naam 1], te weten de aanvraag d.d. 21 april 2008, procedure [naam 3] tegen de IND (bijlage BB-05, latere toevoeging [nummer 3]), en de aanvraag d.d. 12 maart 2008, procedure [naam 4] tegen de gemeente Groningen (bijlage BB-08, latere toevoeging [nummer 4]), aangezien dit geen aanvraagformulieren voor een toevoeging zijn, maar declaratieformulieren, terwijl in de tenlastelegging wordt gesproken over “aanvraagformulieren om een toevoeging voor rechtsbijstand”.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de overige vier aanvragen om een toevoeging voor rechtsbijstand dat sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
 Proces-verbaal van verhoor aangever [aangever] d.d. 27 mei 2011 [2] ;
 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 27 januari 2012 [3] ;
 Proces-verbaal van verhoor van [naam 12] d.d. 9 februari 2012 [4] ;
 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 1] d.d. 30 januari 2012 [5] ;
 Aanvraag Toevoeging Raad voor Rechtsbijstand in de procedure van mevrouw [naam 2] tegen de gemeente Groningen d.d. 5 oktober 2007 [6] ;
 Aanvraag Toevoeging Raad voor Rechtsbijstand in de procedure [naam 5] tegen de gemeente Breda d.d. 20 december 2007 [7] ;
 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 6] d.d. 1 februari 2012 [8] ;
 Aanvraag Toevoeging Civiel Raad voor Rechtsbijstand in de procedure van [naam 7] tegen de Gemeente Groningen d.d. 28 juli 2008 [9] ;
 Aanvraag Toevoeging Civiel Raad voor Rechtsbijstand in de procedure van [naam 4] tegen de Gemeentelijke Ombudsman d.d. 17 december 2007 [10] ;
 De bekennende verklaring van verdachte d.d. 27 februari 2012 [11] ;
 De bekennende verklaring van verdachte d.d. 28 februari 2012 [12] ;
 De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 17 december 2013 [13] ;
 De bekennende verklaring van medeverdachte [medeverdachte] d.d. 27 februari 2012 [14] ;
De rechtbank is van oordeel dat verdachte tezamen en in vereniging met onder meer
mr. [medeverdachte] toevoegingen heeft aangevraagd op naam van mr. [naam 1] en mr. [naam 6], terwijl op het moment van deze aanvragen reeds duidelijk was dat verdachte deze zaken zou gaan doen en niet de betreffende aanvragers. Uit de bewijsmiddelen blijkt evident dat sprake is van valselijk, oftewel in strijd met de waarheid opmaken van de aanvragen. De rechtbank overweegt dat niet valt uit te sluiten dat mr. [naam 1] en mr. [naam 6] op de hoogte waren van het feit dat verdachte en medeverdachte mr. [medeverdachte] toevoegingen op naam van kantoorgenoten aanvroegen, zodat niet bewezen kan worden verklaard dat zij hiervan niet op de hoogte waren. Naar het oordeel van de rechtbank staat dit niet in de weg aan bewezenverklaring van het valselijk opmaken van de aanvragen, nu van meet af aan duidelijk was dat de advocaten, op wier namen de aanvragen werden opgemaakt en ondertekend door verdachte of zijn mededader(s), geen werkzaamheden in de zaken zouden verrichten. De rechtbank is - anders dan de raadsman - van oordeel dat de woorden “zonder dat die kantoorgenoten daarvan op de hoogte waren” niet een essentieel onderdeel van de tenlastelegging vormen. Het betreft veeleer - in het licht van het beschikbare bewijsmateriaal - een voor de bewezenverklaring van de valsheid in geschrifte niet relevante bijkomstige specificatie. Naar het oordeel van de rechtbank is ook het bestanddeel “valselijk opmaken” in de tenlastelegging voldoende feitelijk ingevuld, nu immers in de tenlastelegging in een enkele zin de essentie van de valsheid tot uitdrukking is gebracht, te weten dat verdachte (…) ‘valselijk in strijd met de waarheid een naam van één van de toenmalige kantoorgenoten (…) als aanvrager op die formulieren heeft ingevuld en vervolgens die formulieren ondertekend’. De rechtbank heeft daarbij de context van de tenlastelegging in aanmerking genomen. Die context houdt in dat op grond van de Wet op de rechtsbijstand een advocaat die een aanvraagformulier om een toevoeging voor rechtsbijstand indient en vervolgens de toevoeging heeft gekregen, ook daadwerkelijk de rechtsbijstand dient te verlenen. In de praktijk van verdachte was dat nu juist meer uitzondering dan regel voor zover het om toevoegingen ging die op naam van een kantoorgenoot werden aangevraagd. Verdachte wist dat ook toen hij de aanvraagformulieren op naam van een kantoorgenoot invulde en ondertekende. Ter terechtzitting heeft verdachte voor de door hem gevolgde werkwijze onomwonden en zonder voorbehoud de verantwoordelijkheid genomen. Ook overigens volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen zonder meer dat verdachte met betrekking tot de bewezenverklaarde aanvragen om toevoeging nooit van plan is geweest om die zaken door de in de aanvraag genoemde kantoorgenoten te laten doen en dus van meet af aan een valse voorstelling van zaken heeft gegeven aan de Raad voor Rechtsbijstand. Verdachte wilde die zaken tegen het tarief van de toevoeging en in strijd met de voor het aanvragen en verkrijgen van een toevoeging geldende voorschriften zelf (blijven) behandelen teneinde op die manier voor zichzelf de overschrijding van de maximumgrens aan toevoegingen per jaar te omzeilen en aldus toch betaald te krijgen voor verleende en te verlenen rechtsbijstand. Na het valselijk opmaken van de aanvraagformulieren heeft verdachte de formulieren aan de Raad voor Rechtsbijstand doen toekomen met het oogmerk dat de Raad voor Rechtsbijstand deze als echt en onvervalst zal gebruiken.
Ten aanzien van de aanvraag ingediend op naam van mr. [naam 6] d.d. 17 december 2007, procedure [naam 8] tegen de gemeentelijke Ombudsman, overweegt de rechtbank dat het niet relevant is dat deze aanvraag door [medeverdachte] is ondertekend, niet alleen omdat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen vindt dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd maar ook omdat verdachte bij de politie en ter terechtzitting heeft verklaard die zaak zelf te hebben behandeld, terwijl de aanvraag was ingediend op naam van mr. [naam 6] en ondertekend door mr. [medeverdachte].
De rechtbank is derhalve van oordeel dat ook dit ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is, in voege als hierna vermeld.

BEWEZENVERKLARING

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft de rechtbank de overtuiging gekregen en acht de rechtbank wettig bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij in de periode van 2007 tot en met 2008, te Groningen, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens een aanvraagformulier om een toevoeging voor rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 24 van de Wet op de rechtsbijstand - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt,
immers hebben verdachte en zijn mededader(s) (telkens) valselijk in strijd met de waarheid een naam van één van de toenmalige kantoorgenoten van advocatenkantoor [advocatenkantoor] Advocaten als aanvrager op die formulieren ingevuld en vervolgens die formulieren ondertekend of laten ondertekenen door een ander dan de op het formulier genoemde aanvrager en vervolgens dat formulier toegezonden of toe laten zenden naar de Raad voor Rechtsbijstand,
te weten, de aanvraagformulieren:
ingediend op naam van mr. [naam 1] (onder registratienummer [nummer 1]):
- aanvraag d.d. 5 oktober 2007, procedure mw. [naam 2], terzake een beroepschrift tegen de gemeente Groningen;
- aanvraag d.d. 20 december 2007, procedure [naam 5] tegen de gemeente Breda;
ingediend op naam van mr. [naam 6] (onder registratienummer [nummer 6]):
- aanvraag d.d. 28 juli 2008, procedure [naam 7] tegen de gemeente Groningen;
- aanvraag d.d. 17 december 2007, procedure [naam 8]  tegen de gemeentelijke Ombudsman;
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Van het meer of anders tenlastegelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Het bewezene levert op:
Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 225 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het verweer van de raadsman dat ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen omdat het bewezenverklaarde niet strafbaar zou zijn, verwerpt de rechtbank op grond van hetgeen hierboven onder de bewijsoverwegingen is overwogen. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

STRAFBAARHEID van de VERDACHTE

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.

MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd verdachte te veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft - indien de rechtbank tot een bewezenverklaring en strafbaarverklaring van het tenlastegelegde mocht komen - verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf, in de lijn van het reclasseringsadvies.

Het oordeel van de rechtbank

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich blijkens het onderzoek op de terechtzitting schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, door als advocaat op grote schaal aanvraagformulieren om een toevoeging voor rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 24 van de Wet op de rechtsbijstand, aan te vragen op naam van kantoorgenoten, terwijl op voorhand duidelijk was dat verdachte die zaken zou behandelen en niet de betreffende kantoorgenoten. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan, temeer nu verdachte diverse keren op zijn laakbare handelwijze is aangesproken en desondanks toch daarmee doorgegaan is. Aldus heeft verdachte zijn eigen belangen laten prevaleren boven het belang van de samenleving dat op de juistheid van tot bewijs bestemde geschriften mag worden vertrouwd. Daarnaast heeft hij de belangen van de Raad voor Rechtsbijstand alsmede de belangen van zijn eigen beroepsgroep ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen belang. Als advocaat en als zodanig lid van een beroepsgroep waaraan door de samenleving hoge eisen gesteld mogen worden als het gaat om eerlijkheid, integriteit en openheid, had verdachte zijn keuzes anders moeten bepalen. Verdachte heeft zijn integriteitsplicht ernstig geschonden en als gevolg van zijn handelen is het vertrouwen dat de overheid en de samenleving in een advocaat mag en moet hebben, ernstig aangetast. Verdachte heeft met zijn handelwijze het risico aanvaard dat de beroepsgroep in een kwaad daglicht wordt gezet en hij heeft het vertrouwen van de Raad voor Rechtsbijstand ernstig beschaamd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf mede in aanmerking genomen dat verdachte ter terechtzitting heeft toegegeven dat hij tijdens de bewezenverklaarde periode bij de Raad voor Rechtsbijstand veel meer aanvragen voor toevoeging op naam van kantoorgenoten heeft aangevraagd dan de in de tenlastelegging opgesomde aanvragen, telkens voor zaken die hij zelf in behandeling had dan wel zou gaan behandelen en aldus die aanvraagformulieren valselijk en in strijd met de waarheid heeft opgemaakt. De officier van justitie heeft ter terechtzitting - daarnaar gevraagd door de raadsman van verdachte - verklaard dat verdachte voor die valselijk opgemaakte aanvraagformulieren voor toevoeging niet meer strafrechtelijk zal worden vervolgd.
Ten voordele van verdachte laat de rechtbank meewegen dat hij nooit eerder met justitie in aanraking geweest. Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de valselijk op naam van kantoorgenoten aangevraagde en vervolgens aan de maatschap van verdachte betaalde toevoegingen geen ‘money for nothing’ waren nu verdachte steeds rechtsbijstand heeft verleend aan de rechtzoekenden. Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat - hoewel deze niet als zodanig zijn bedoeld - de bestuursrechtelijke en tuchtrechtelijke maatregelen verdachte reeds hard hebben getroffen waardoor aan een lange carrière in de advocatuur een oneervol einde is gekomen. Verdachte is mede daardoor ook in de media in negatieve zin niet onbesproken gebleven.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 23 oktober 2013;
een reclasseringsadvies over de persoon van verdachte d.d. 24 oktober 2013, opgesteld door Reclassering Nederland;
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden is. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding tot oplegging van een deels voorwaardelijke werkstraf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het rechtbank heeft, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gelet op de artikelen 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing

Het tenlastegelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is strafbaar.
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank legt aan de verdachte op een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van
60 uren, te voltooien binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
Aldus gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mrs. E.J.M. Bos en J. de Ruiter-Kok, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 december 2013.
Mr. C.C. van Druten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de Regiopolitie Groningen, onder dossiernummer BVH 2012031434, opgemaakt en gesloten op 30 maart 2012.
2.Ordner Bijlage A t/m I; pagina 20-27
3.Ordner Bijlage A t/m I; pagina 28-42
4.Ordner Bijlage A t/m I; pagina 305-311
5.Ordner Bijlage A t/m I; pagina 71-78
6.Ordner Bijlage BB; pagina 734-735
7.Ordner Bijlage A t/m I; pagina 368-369
8.Ordner Bijlage A t/m I; pagina 111-120
9.Ordner Bijlage CC; pagina 1258-1259
10.Ordner Bijlage CC; pagina 1282-1283
11.Ordner Bijlage J t/m AA; pagina 336-348
12.Ordner Bijlage J t/m AA; pagina 358-365
13.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 17 december 2013.
14.Ordner Bijlage J t/m AA; pagina 483-504