ECLI:NL:RBOVE:2013:3507

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 november 2013
Publicatiedatum
24 december 2013
Zaaknummer
C/08/124602 ha za 11-705
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Veer
  • A. Koopmans
  • J. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van assurantietussenpersoon Rabobank voor tekortkomingen in zorgplicht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, staat de aansprakelijkheid van de Rabobank als assurantietussenpersoon centraal. De eiseres, de coöperatieve Rabobank West Twente U.A., heeft een geschil met de Rabobank over de nakoming van zorgplicht. De rechtbank heeft op 27 november 2013 uitspraak gedaan na een proces dat begon met een tussenvonnis op 17 april 2013, waarin een comparitie van partijen werd bevolen. De eiseres heeft gesteld dat de Rabobank tekort is geschoten in haar zorgplicht met betrekking tot een opstalverzekering, die een leegstandsclausule bevatte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Rabobank, ondanks haar rol als assurantietussenpersoon, niet voldoende heeft gelet op de belangen van de verzekeringnemer, in dit geval de eiseres. De rechtbank oordeelt dat de Rabobank niet heeft gecontroleerd of de leegstand van het bedrijfspand van de eiseres nog van toepassing was, wat een schending van haar zorgplicht inhoudt. De rechtbank heeft de aansprakelijkheid van de Rabobank vastgesteld en heeft geoordeeld dat de eiseres recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank heeft de Rabobank veroordeeld tot schadevergoeding, op te maken bij staat, en heeft de kosten van de procedure aan de zijde van de eiseres toegewezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van assurantietussenpersonen en de noodzaak om adequaat toezicht te houden op de verzekeringsdekking van hun cliënten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/124602 ha za 11-705
datum vonnis: 27 november 2013 (vdv)
Vonnis van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:

[eiseres],

wonende te [woonplaats],
eiseres,
verder te noemen [eiseres],
procesadvocaat: mr. E.E.M. van de Loo te Enschede,
advocaat: mr. J. Backx te Rotterdam,
tegen

de coöperatieve Rabobank West Twente U.A.,

gevestigd te Nijverdal,
gedaagde,
verder te noemen Rabobank,
procesadvocaat: mr. J.A. Holsbrink te Enschede,
advocaat: mr. T.M.D. van den Beld te Utrecht.

Procesverloop

De bij tussenvonnis van 17 april 2013 bevolen comparitie van partijen is op 1 juli 2013 gehouden, het daarvan opgemaakte proces-verbaal en de pleitaantekeningen van [eiseres] van die datum, bevinden zich bij de stukken.
Nadien heeft [eiseres] een akte en Rabobank een antwoordakte genomen en na een akte uitlating producties hebben partijen wederom vonnis verzocht.

De verdere beoordeling van het geschil en de gronden van de beslissing

1.
De rechtbank acht herhaald en ingelast hetgeen in deze zaak in het eerdere tussenvonnis van 17 april 2013 is overwogen en beslist.
Aansprakelijkheid
2. Na het verwerpen van het verjaringsverweer van Rabobank, dient thans de aansprakelijkheid van Rabobank als assurantietussenpersoon te worden bezien.
3.
Uitgangspunt is daarbij dat een assurantietussenpersoon (zoals i.c. Rabobank) tegenover een opdrachtgever (zoals i.c. [eiseres]) de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht.
Het is de taak van de assurantietussenpersoon te waken voor de belangen van de verzekeringnemer(s) bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen
(vgl HR 10 januari 2003, NJ 2003, 375).
Tot deze taak behoort ook, dat -kort gezegd- de assurantietussenpersoon erop toeziet dat de desbetreffende verzekeringen in beginsel de daarmee beoogde dekking blijven bieden.
4.
Vaststaat dat Rabobank na het afsluiten van de opstalverzekering bij Interpolis
(polis van 15 juni 2001, prolongatiepolissen van 14 mei 2002, 20 september 2002,
28 april 2003 en 27 april 2004) met de daarin opgenomen leegstandsclausule, zich niet vergewist heeft of die leegstand van het bedrijfspand van [eiseres] te Goor nog aan de orde was.
5.
Naar het oordeel van de rechtbank komt daar nog het volgende bij:
- bedrijfspanden worden in het algemeen niet voor leegstand gebouwd.
- de gemeente Goor (en Holten), de daarbij behorende industrieterreinen zomede het kantoor
van de plaatselijke Rabobank zijn klein(schalig): “iedereen kent elkaar”!
- [eiseres] en de aan haar gelieerde bedrijven Ned-Trade en Gepa bankierden sedert 1996 bij
Rabobank.
- Rabobank wist uit dien hoofde, dat [eiseres], die aanvankelijk alleen beschikte over een
bedrijfspand aan de Keizersweg te Holten en in 1998, gefinancierd door Rabobank, het
litigieuze bedrijfspand aan de Holtdijk te Goor met als doel bedrijfsuitoefening/verhuur
ging realiseren en vervolgens het pand te Holten in november 2001 had verkocht.
- uit hoofde van de bancaire activiteiten was Rabobank op de hoogte -althans moet dat
geacht worden- van de bedrijfsmatige activiteiten c.q. verhuur van het bedrijfspand door
en/of de aan haar gelieerde bedrijven.
6.
Voorgaande omstandigheden had Rabobank als bancaire instelling (naast die van assurantietussenpersoon) echter niet alleen tot (meer periodiek) toezien op de betrokken (polis)dekking van [eiseres] aanleiding moeten geven, maar op basis van de uit dien hoofde verkregen wetenschap, althans inzicht in de (bedrijfsmatige) activiteiten van [eiseres] zonder meer tot controle en wijziging/aanpassing van de opstalpolis op het punt van de leegstandsclausule moeten brengen. Rabobank kan geenszins volstaan met de stelling dat die activiteiten aan haar assurantiemedewerkers niet bekend waren.
(vgl ook HR 9 januari 1998 NJ 1998, 586, Rabobank Gorredijk-Van Dam).

Conclusie I7. Het voorgaande heeft tot gevolg dat aansprakelijkheid van Rabobank gegeven is en toewijzing van de door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht (I.) en in principe verwijzing naar de schadestaatprocedure (II.) kan plaatsvinden.

8.
Anders dan Rabobank stelt, is daartoe naar het oordeel van de rechtbank de mogelijkheid van schade voor [eiseres] aanwezig.
Indien Rabobank wel tijdig en deugdelijk aan de spreekwoordelijke bel zou hebben getrokken, is het voor de rechtbank aannemelijk dat Interpolis -na nadere inspectie- al dan niet onder het stellen van aanvullende voorwaarden in ieder geval de lopende (op leegstand gebaseerde) dekking zou hebben gehandhaafd en zelfs als dat niet het geval zou zijn geweest, dat een polis met vergelijkbare dekking bij een andere maatschappij (of beurspolis) had kunnen worden ondergebracht.
9.
De rechtbank ziet hier aanleiding op een aantal verweren van Rabobank, die rechtstreeks en mogelijk proportioneel de hoogte van een vast te stellen schadevergoeding kunnen beïnvloeden, te beoordelen.
Mededelingsplicht [eiseres]
10. Het verweer van Rabobank dat [eiseres] zelf naar aanleiding van de in de opstalpolis opgenomen leegstandclausule zich met Rabobank had moeten verstaan, toen het bedrijfspand (gedeeltelijk of geheel) in gebruik werd genomen dan wel als zodanig verhuurd, is op zich relevant, zij het dat de strekking daarvan in beginsel niet verder kan gaan dan het uitgebleven zijn van verdere verhogingen boven de oorspronkelijkede verzekerde som.
Bij de verdere beoordeling van de omvang van de schade dient voorts rekening te worden gehouden met de kosten van invulling van eventueel nadere door een assuradeur gestelde voorwaarden en/of een hogere verzekeringspremie na melding van feitelijke ingebruikname.
11. Voor de bepaling van die laatste posten kan niet (zonder meer) worden uitgegaan van de inhoud van de rapporten van Qrisk en/of Biesboer, voor zover althans tussen partijen in discussie, omdat die niet zijn opgemaakt ter bepaling van het opstalrisico, zodat in voorkomend geval op dat punt allereerst tot vaststelling van de feitelijke situatie in het bedrijfspand van [eiseres] zal moeten worden gekomen, waarschijnlijk gevolgd dan wel aangevuld met een deskundigenrapport (vgl ook Hof Arnhem 10 maart 2009, hoger beroep kort geding rechtbank Almelo, overweging 4.8 jo 4.14).
Merkelijke schuld [eiseres]?
12. De dakdekkerswerkzaamheden, die tot de onderwerpelijke brand(schade) hebben geleid, zijn in opdracht van [eiseres] verricht door [E] en [K], normaal werkzaam voor de Soweco te Almelo, maar in casu daartoe “in hun vrije tijd” door [eiseres] aangetrokken.
Zij waren vaker voor (dit soort) klusjes door [eiseres] aangetrokken en hadden, naar eigen zeggen, ervaring met dakdekkerswerkzaamheden.
Dat zij ter reparatie van een lekkage in de bitumineuze dakbedekking van een brander gebruik maakten, acht de rechtbank niet zonder meer ongebruikelijk, zodat niet gezegd kan worden dat [eiseres] door inschakeling van deze lieden c.q. de door hen gevolgde werkwijze merkelijke schuld aan het ontstaan van de brand kan worden verweten.

Conclusie II13. Gezien het overwogene is de mogelijkheid van schade voor [eiseres] aanwezig en met de gevorderde verklaring voor recht het verwijzen van de zaak naar de schadestaatprocedure ter vaststelling van de omvang ervan mogelijk.De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn ook na betwisting door Rabobank op geen enkele wijze door [eiseres] gemotiveerd of onderbouwd en zullen worden afgewezen.

14.
De rechtbank zal Rabobank als overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiseres] veroordelen.

De beslissing

De rechtbank rechtdoende:

I. Verklaart voor recht dat Rabobank jegens [eiseres] aansprakelijk is voor de tekortkomingen in de nakoming van de op haar rustende zorgplicht op grond waarvan Rabobank jegens [eiseres] schadeplichtig is.
II. Veroordeelt Rabobank tot schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente over het nader vast te stellen bedrag.
III. Veroordeelt Rabobank is de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiseres] gevallen en tot op deze uitspraak begroot op € 76,31 aan deurwaarderskosten, € 260,-- aan griffierechten en € 2.486,-- (5 ½ tarief II) aan salaris voor de advocaat.
IV. Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mrs. Van der Veer, Koopmans en Vermeulen en op
27 november 2013 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.