ECLI:NL:RBOVE:2013:3376

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
20 december 2013
Zaaknummer
C/08/147795 / KG ZA 13-416
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over uitlatingen van oud-medewerkers van christelijke leefgemeenschap De Terebint in kort geding

In deze zaak, die op 20 december 2013 door de Rechtbank Overijssel werd behandeld, vorderde de stichting De Terebint, een christelijke leefgemeenschap, rectificatie van uitlatingen die door oud-medewerker [gedaagde] waren gedaan in een uitzending van het EO-programma "De Vijfde Dag" en in een interview met dagblad De Stentor. De Terebint eiste dat [gedaagde] haar negatieve uitlatingen over de stichting en haar bestuurder [eiseres] herroept en dat zij zich onthoudt van verdere smadelijke uitlatingen. Tevens vorderde de stichting schadevergoeding van in totaal €90.000 voor materiële en immateriële schade, alsook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen tot rectificatie en het opleggen van een spreekverbod niet konden worden toegewezen. De rechter stelde vast dat [gedaagde] zich na de sommatie van De Terebint had gehouden aan de verzoeken en dat er geen spoedeisend belang was bij de vorderingen. Bovendien werd overwogen dat de uitlatingen van [gedaagde] steun vonden in verklaringen van andere oud-bewoners en dat er geen bewijs was dat de uitlatingen onrechtmatig waren. De rechter benadrukte de afweging tussen het recht op vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] en het recht op eer en goede naam van De Terebint, waarbij het recht van [gedaagde] zwaarder woog.

De vorderingen tot schadevergoeding werden eveneens afgewezen, omdat de rechter oordeelde dat er geen onrechtmatige gedragingen van [gedaagde] waren vastgesteld. De Terebint had niet aangetoond dat de uitlatingen van [gedaagde] in strijd waren met het geheimhoudingsbeding in haar arbeidsovereenkomst. De rechter concludeerde dat de vorderingen van De Terebint ongegrond waren en dat zij als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/147795 / KG ZA 13-416
Vonnis in kort geding van 20 december 2013
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING DE TEREBINT,
gevestigd te Punthorst,
2.
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseressen,
advocaat mr. G.S. de Haas te Raamsdonksveer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R.A. Heblij te Amersfoort.
Eiseressen zullen hierna tezamen als De Terebint c.s., dan wel ieder afzonderlijk als De Terebint en [eiseres] worden aangeduid, terwijl gedaagde [gedaagde] zal worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de producties van de zijde van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van De Terebint c.s.
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Terebint is een christelijke leefgemeenschap, die hulp biedt aan mensen met persoonlijke kwesties en levensproblemen. [eiseres] is sinds jaar en dag bestuurder van De Terebint.
2.2.
[gedaagde] is omstreeks 1981 op haar achttiende als cliënt gaan wonen bij De Terebint. Van 21 april 1994 tot 1 september 2011 is zij bestuurslid van De Terebint geweest.
Op 1 januari 2008 is [gedaagde] bij De Terebint in dienst getreden. In de arbeidsovereenkomst is het volgende beding opgenomen:
Artikel 9: Geheimhouding
De werknemer verplicht zich tot geheimhouding van alle zaken welke in de uitoefening van zijn functie worden vernomen en waarvan het vertrouwelijke karakter uit de aard en inhoud kan worden opgemaakt.”
De arbeidsovereenkomst is per 1 januari 2012 door [gedaagde] opgezegd.
2.3.
[gedaagde] heeft haar medewerking verleend aan een reportage van het EO-programma “De Vijfde Dag” (hierna: De Vijfde Dag). Deze reportage is op 10 juli 2013 uitgezonden. Naast [gedaagde] zijn zeven andere oud-bewoners dan wel oud medewerkers aan het woord geweest.
2.4.
[gedaagde] heeft een interview gegeven aan dagblad De Stentor. Dit artikel is op 13 juli 2013 geplaatst in een bijlage van de zaterdageditie van De Stentor.
2.5.
De gemachtigde van De Terebint heeft bij brief van 17 juli 2013 [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van de uitlatingen van [gedaagde] in de uitzending van De Vijfde Dag. Tevens is [gedaagde] gesommeerd per omgaande te stoppen met de aantijgingen.

3.Het geschil

3.1.
De Terebint c.s. vordert – uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te verbieden zich op smadelijke, lasterlijke dan wel beledigende wijze uit te laten over De Terebint c.s., hetzij in woord, hetzij in geschrift, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere keer dat zij in strijd met dit verbod handelt;
[gedaagde] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot openbaarmaking van de volgende rectificatie te richten aan diverse media, waaronder de Evangelische Omroep en De Stentor:
“Mevrouw [gedaagde] herroept hierbij alle aan het adres van Stichting de Terebint gedane negatieve uitlatingen ter zake de reputatie en integriteit van de stichting in het algemeen en van mevrouw [eiseres] in het bijzonder, alsmede ter zake de kwaliteit van de onder Stichting de Terebint geleverde diensten;”althans een in goede justitie door de voorzieningenrechter vast te stellen rectificatie, op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag, of gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke blijft hieraan te voldoen;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan De Terebint van een voorschot ter hoogte van € 75.000,- op nader vast te stellen schadevergoeding wegens geleden en nog te lijden materiële schade, dan wel een in goede justitie vast te stellen schadevergoeding;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een voorschot ter hoogte van € 15.000,- op nader vast te stellen schadevergoeding wegens geleden en nog te lijden immateriële schade, dan wel een in goede justitie vast te stellen schadevergoeding;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 1.675,- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, met inbegrip van het salaris van advocaat van De Terebint c.s., alsook de eventuele afwikkelingskosten welke door de deurwaarder aan De Terebint c.s. worden berekend, indien deze met de executie van het vonnis wordt belast.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen van De Terebint zien enerzijds op een verbod tot het doen van uitlatingen en op een rectificatie (de vorderingen sub a en b) en anderzijds op een schadevergoeding uit onrechtmatige daad dan wel vanwege overtreding van het geheimhoudingsbeding uit de arbeidsovereenkomst (de vorderingen sub c en d).
De vorderingen sub a en b
4.2.
Nog daargelaten dat het zeer de vraag is of De Terebint c.s. een spoedeisend belang heeft bij de vorderingen sub a en b, gelet op het feit dat [gedaagde] zich na de brief van de zijde van De Terebint c.s. van 17 juli 2013 heeft gehouden aan de daarin opgenomen sommatie en zij niet meer de openbaarheid heeft gezocht, terwijl De Terebint c.s. niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom zij na vier en een halve maand stilzitten en zonder nadere mededeling aan [gedaagde] dit kort geding is gestart, is de voorzieningenrechter van oordeel dat op grond van het hiernavolgende de vorderingen sub a en b dienen te worden afgewezen.
4.3.
De Terebint c.s. heeft haar vorderingen sub a en b gegrond op onrechtmatige daad. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan smaad en/of laster jegens haar nu zij De Terebint c.s. heeft geschandaliseerd door haar in het openbaar van feiten te beschuldigen zonder dat kan worden aangenomen dat deze feiten waar zijn. Het betreft volgens De Terebint c.s. de volgende uitlatingen in De Vijfde Dag:
“Dit is geen hulpverlening, dit is mensen klein houden, dit is mensen vasthouden en dit is mensen gewoon afhankelijk maken.”
“Al die mensen zorgden voor elkaar.”Vervolgens vraagt de interviewer wat [eiseres] dan deed.
“Die greep alleen maar in als het fout ging. Als er dus iemand door het lint ging of iemand was boos of was het ergens niet mee eens was dan kwam mevrouw [eiseres] er aan te pas en dan kon je op het matje komen, werd je afgebekt en was het klaar. Dan was het probleem weer opgelost. Zo ging dat altijd.”
“Ik heb er bijgestaan dat zij [betrokkene], dat was een mevrouw uit het dorp, hebben geslagen, haar man stond erbij. Ze was een beetje van het padje af zeg maar. Ze had het allemaal niet meer op een rij, ze kon het allemaal niet meer aan en zij moest maar eens gaan nadenken, ze moest maar eens tot bezinning komen en dat werd dan met klappen geregeld. Ik heb gezegd ‘dat moet je niet doen, waarom ga je nou slaan?’ maar ik moest me er niet mee bemoeien want zij moest maar eens wakker worden.”
“Het feit ook dat mensen daar vastgebonden werden, dat vond ik altijd verschrikkelijk. Er was een mevrouw, die werd aan stoel vastgebonden buiten en binnen en onder het eten soms aan een paal vastgebonden en er was gezegd tegen mevrouw [eiseres] ‘zij moet hier helemaal niet zijn, zij hoort in een psychiatrische inrichting.”
“Het is eigenlijk niet mogelijk dat je opknapt daar want dan heb je weer recht van spreken en zou je de maatschappij weer in kunnen en dat is dus iets wat zij absoluut niet wilde. Zij wil mensen bewust klein houden. Het liefst allemaal zonder medicijnen want dat is ook allemaal niet nodig en als het niet anders kan, dan gewoon slaan en schreeuwen. Daar heeft zij macht mee. Er is gewoon angst, niemand durft te praten. Zou je daar met ik weet niet hoe veel mensen gaan praten, met bewoners nu nog, ik ben ervan overtuigd, niemand zal een verkeerd woord zeggen. Echt niet.”
Interviewer vraagt waarom ze na al deze verhalen dertig jaar is gebleven. Je zou denken dat je na twee weken gillend wegrent. [gedaagde]:
“Dat zou je denken, maar dat kan niet. Het was niet mogelijk om daar inderdaad met twee weken weer weg te gaan. Dat was niet mogelijk, absoluut niet. Er werd zo op je ingepraat en dat is wat anderen nu ook allemaal vertellen en wat ik ook hoor en wat ik dan ook herken, omdat je dan ook denkt dat het goed is.”
Er is sprake van het opzettelijk aantasten van de eer en goede naam van De Terebint c.s. door verspreiding van onjuistheden via de media. Doordat de uitingen in een hoogstaand programma zijn gedaan, zal de gemiddelde kijker deze als betrouwbaar zien, aldus De Terebint c.s..
4.4.
In deze zaak gaat het om een botsing van twee fundamentele rechten, namelijk aan de zijde van [gedaagde] het recht op vrijheid van meningsuiting en aan de zijde van De Terebint c.s. het recht op eer en goede naam. Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Zoals de Hoge Raad in rechtsoverweging 5.11 van het Paroolarrest (HR 6 januari 1995, NJ 1995, 422) heeft geoordeeld, komt bij deze afweging niet in beginsel voorrang toe aan het door art. 7 Grondwet en art. 10 EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting. Dit brengt mee dat het hier niet gaat om een in twee fasen te verrichten toetsing (aldus dat eerst aan de hand van de omstandigheden wordt bepaald welk van beide rechten zwaarder weegt, waarna vervolgens nog moet worden beoordeeld of de noodzakelijkheidstoets als neergelegd in art. 10 lid 2 EVRM zich verzet tegen het resultaat van de afweging), maar dat deze toetsing in één keer dient te geschieden, waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle ter zake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat daarmee de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van het tweede lid van art. 10 EVRM (zie HR 18 januari 2008, NJ 2008, 274).
4.5.
Bij de afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval kunnen de door de Hoge Raad in zijn arrest van 24 juni 1983, NJ 1984, 801 geformuleerde criteria tot uitgangspunt dienen (zoals bevestigd in HR 11 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1031), te weten (a) de aard van de gepubliceerde verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die verdenkingen betrekking hebben, (b) de ernst - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen, (c) de mate waarin ten tijde van de publicatie de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal, (d) de inkleding van de verdenkingen, gezien in verhouding tot de onder a tot en met c bedoelde factoren, (e) de mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de verweten publicatie via de pers, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes bereikt had kunnen worden, en (f) een mogelijke beperking van het door de perspublicatie te veroorzaken nadeel voor degene die erdoor wordt getroffen, in verband met de kans dat het betreffende stuk, ook zonder de verweten terbeschikkingstelling aan de pers, in de publiciteit zou zijn gekomen.
4.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen sprake van onrechtmatige gedragingen van [gedaagde]. Tussen partijen is niet in geschil dat reeds vanaf 2008 verhalen over misstanden bij De Terebint in de media zijn gekomen en dat [gedaagde] hiermee niets van doen heeft gehad. De door [gedaagde] in juli 2013 aan de kaak gestelde misstanden zijn van ernstige aard. Tegenover de stelling van De Terebint c.s. dat [gedaagde] de problemen eerst intern had moeten aankaarten, maar dat zij dat nooit heeft gedaan, heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij, in de periode voordat zij ontslag nam bij De Terebint, heeft geprobeerd bepaalde misstanden bij De Terebint en [eiseres] onder de aandacht te brengen, maar dat daar geen ruimte voor was. Voor een nadere bewijsvoering op dit punt leent een kort geding zich naar zijn aard niet.
4.7.
Vervolgens heeft [gedaagde], naar haar zeggen, “na een zorgvuldige afweging” medewerking verleend aan een reportage van De Vijfde Dag. Dat [gedaagde] niet op lichtvaardige wijze haar verhaal heeft gedaan, blijkt uit de keuze van het programma waar zij haar medewerking aan heeft verleend; immers door De Terebint c.s. wordt De Vijfde Dag aangeduid als een “hoogstaand programma”. [gedaagde] heeft in De Vijfde Dag slechts over haar eigen herinneringen gesproken. De daarbij door haar gebruikte woordkeuze is niet van dien aard dat dit als beledigend kan worden opgevat. Daarbij komt dat De Terebint c.s. geen gebruik heeft gemaakt van de door De Vijfde Dag diverse malen aangeboden gelegenheid te reageren op de door [gedaagde] gemaakte opmerkingen. Als er sprake zou zijn van aantasting van eer en goede naam, zoals De Terebint c.s. heeft aangevoerd, had het op haar weg gelegen de aantijgingen van [gedaagde] in het programma tegen te spreken. Overigens is de recente media-aandacht voor De Terebint c.s. niet het gevolg van handelingen van [gedaagde] maar van De Terebint c.s. zelf, aangezien zij, nadat zij in eerste instantie alle media heeft afgehouden, sinds september ervoor heeft gekozen zelf de openbaarheid te zoeken. Verder kan [gedaagde] uiteraard niet aansprakelijk worden gehouden voor uitspraken door derden in de krant. Dat [gedaagde] daarbij een centrale initiërende rol zou spelen is door De Terebint c.s. niet (nader) onderbouwd.
4.8.
De Terebint c.s. heeft verder naar voren gebracht dat drie onafhankelijke instanties (te weten het openbaar ministerie, de inspectie voor gezondheidszorg en het zorgkantoor) ieder voor zich onderzoek hebben gedaan naar De Terebint en dat zij geen enkele reden zien voor ingrijpen c.q. vervolging c.q. financiële maatregelen. Dit zijn objectieve feiten die tegenover de subjectieve verdachtmakingen van [gedaagde] staan, aldus De Terebint c.s.. Voorzover aan de uitlatingen van deze drie instanties al de waarde kan worden gehecht zoals door De Terebint c.s. is gedaan, zijn deze uitlatingen, die kennelijk na juli 2013 zijn gedaan, niet van belang voor de vraag of er sprake is van onrechtmatige uitingen van [gedaagde]. Immers, daarvoor dient beoordeeld te worden de mate waarin de verdenkingen ten tijde van de publicatie – oftewel in juli 2013 – steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal. Anders dan De Terebint c.s. is de voorzieningenrechter met [gedaagde] van oordeel dat haar uitlatingen in juli 2013 steun vonden in een zevental verklaringen van anderen.
4.9.
De Terebint c.s. heeft nog ter zitting aangevoerd dat zij vermoedt dat de negatieve publiciteit opnieuw gaat beginnen aangezien er een groep mensen zou samenkomen bij [gedaagde] en dat er een Facebookpagina zou worden gemaakt. De Terebint c.s. heeft echter geen vordering ingesteld die ziet op het samenkomen bij [gedaagde]. Dit kan dan ook buiten beschouwing blijven. Voor wat betreft het aanmaken van een Facebookpagina overweegt de voorzieningenrechter dat er aan de zijde van [gedaagde] thans geen sprake is van onrechtmatige gedragingen en dat er geen aanleiding is te verwachten dat dit in de toekomst anders zal zijn.
4.10.
De vorderingen sub a en b liggen dan ook voor afwijzing gereed.
De vorderingen sub c en d
4.11.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.12.
De Terebint c.s. heeft de vorderingen sub c en d kennelijk gegrond op aansprakelijkheid uit zowel onrechtmatige daad als overtreding van het geheimhoudingsbeding uit de arbeidsovereenkomst.
4.13.
De gevorderde schadevergoeding vanwege aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad is vanwege het ontbreken van onrechtmatigheid aan de zijde van [gedaagde], zoals hiervoor onder 4.2.-4.9. overwogen, niet toewijsbaar.
4.14.
Voor zover schadevergoeding wordt gevorderd uit hoofde van overtreding van het geheimhoudingsbeding uit de arbeidsovereenkomst wordt het volgende overwogen. Tussen partijen is niet in geschil dat in de arbeidsovereenkomst tussen De Terebint en [gedaagde] een geheimhoudingsbeding is opgenomen. De Terebint heeft zich op het standpunt gesteld dat een redelijke uitleg van het geheimhoudingsbeding meebrengt dat het ook geldt voor de periode na het einde van de arbeidsovereenkomst. [gedaagde] heeft hier tegenin gebracht dat in het geheimhoudingsbeding niet is opgenomen dat het beding ook doorwerkt na het einde van de arbeidsovereenkomst. Partijen verschillen over de uitleg van het geheimhoudingsbeding, waarvoor nadere bewijsvoering nodig is. Daarvoor leent een kort geding zich naar zijn aard niet.
Voorzover er vanuit dient te worden gegaan dat het geheimhoudingsbeding ook geldt voor de periode na het einde van de arbeidsovereenkomst, heeft De Terebint, gezien de stelling van [gedaagde], onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de uitlatingen van [gedaagde] zien op de arbeidsperiode 2008-2011. Tevens heeft De Terebint slechts in zijn algemeenheid aangegeven dat de uitlatingen van [gedaagde] in strijd met het geheimhoudingsbeding zijn; zij heeft echter nagelaten aan te geven welke specifieke uitlating daarmee strijdig is.
4.15.
Gezien het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van overtreding van het geheimhoudingsbeding zodat de vordering uit schadevergoeding zal worden afgewezen.
4.16.
Nu de vorderingen sub a, b, c en d worden afgewezen, deelt het sub e gevorderde hetzelfde lot.
4.17.
De Terebint c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht €  842,00
- salaris advocaat
1.788,00
Totaal €  2.630,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt De Terebint c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.630,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2013.