ECLI:NL:RBOVE:2013:3184

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 november 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
146545 KG ZA 13-388
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.H. van Rhijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing ontruimingsvordering wegens drugshandel in huurwoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 november 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woningstichting De Woonplaats en een gedaagde huurder. De Woonplaats vorderde ontruiming van de woning van de gedaagde, omdat er een grote hoeveelheid cannabis (2,5 kilo) en wapens in de woning waren aangetroffen. De vordering was gebaseerd op de huurovereenkomst en de algemene huurvoorwaarden, waarin het telen en verhandelen van verdovende middelen expliciet verboden is. De voorzieningenrechter oordeelde dat de aanwezigheid van de cannabis en wapens een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst opleverde, wat ontbinding rechtvaardigde. De gedaagde betwistte de beschuldigingen en stelde dat de aangetroffen middelen niet van hem waren, maar van een vriend. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de gedaagde verantwoordelijk was voor wat er in zijn woning gebeurde, ongeacht of hij op de hoogte was van de aanwezigheid van de middelen. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van veertien dagen voor de gedaagde om de woning te verlaten. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van huurders voor de activiteiten in hun woning en de gevolgen van overtredingen van huurvoorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 146545 KG ZA 13-388
Uitspraak : 28 november 2013 (s.r.)
Vonnis in kort geding in de zaak van:
de stichting Woningstichting De Woonplaats
gevestigd en kantoorhoudende te Enschede
eisende partij, hierna ook wel De Woonplaats te noemen
advocaat: mr. R.J. Leijssen te Enschede
tegen
[gedaagde]
wonende [adres]
gedaagde partij, hierna ook wel [gedaagde] te noemen,
advocaat: mr. A. Kalatozova te Enschede.

1.De procedure

De Woonplaats heeft bij dagvaarding een vordering ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening en heeft [gedaagde] daarbij opgeroepen ter zitting in kort geding te verschijnen.
De vordering blijkt uit de dagvaarding, voorzien van produkties. Bij brief van 13 november 2013 heeft De Woonplaats nadere produkties in het geding gebracht.
De vordering is behandeld ter terechtzitting van 14 november 2013. Namens De Woonplaats is verschenen mevrouw [G], woonconsulent bij De Woonplaats, en de advocaat van De Woonplaats. Tevens is verschenen [gedaagde], samen met zijn advocaat.
Namens De Woonplaats heeft mr. Leijssen de vorderingen toegelicht; daarbij heeft hij gebruik gemaakt van een pleitnota. Mr. Kalatozova heeft namens [gedaagde] verweer gevoerd en heeft eveneens een pleitnota gebruikt.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten, het geschil en de motivering van de beslissing

2.1
Partijen hebben op 10 juli 2009 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning aan het adres [adres]. Op de huurovereenkomst zijn van toepassing de algemene huurvoorwaarden, waarin in artikel 6.10 is bepaald:
Het is huurder niet toegestaan hennep of soortgelijke gewassen in het gehuurde te telen, verdovende middelen te hebben en/of daarin handel te drijven vanuit het gehuurde of enige andere activiteiten te verrichten die op grond van de opiumwet strafbaar zijn gesteld. Het handelen in strijd met dit verbod is dermate ernstig dat dit ontbinding van de huurovereenkomst op de kortst mogelijke termijn rechtvaardigt.
2.2
De Woonplaats heeft bij dagvaarding van 5 november 2013 gevorderd :
  • [gedaagde] te veroordelen om de woning aan de [adres] binnen tien dagen na betekening van dit vonnis met het zijne en al de zijnen te verlaten,
  • De Woonplaats toe te staan de ontruiming te bewerkstelligen met de sterke arm der wet, en
  • [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
De Woonplaats heeft ter onderbouwing van de vorderingen het volgende aangevoerd. Op donderdag 19 september 2013 heeft de politie Oost Nederland een inval gedaan in de woning van [gedaagde] waarbij 2.460 gram marihuana is aangetroffen, verpakt in zeven transparante zakken. Tevens werd, zo blijkt uit het bijgevoegde proces verbaal van de politie, op de bank in de woonkamer een doorgeladen vuurwapen aangetroffen, alsmede elders in de woning 5 doosjes kogelpatronen van een ander kaliber, 77 stuks zogenaamde pyroknalpatronen en een lege verpakkingsdoos van een gaspistool.
Gezien de grote hoeveelheid hennep die is aangetroffen, diende de woning kennelijk als opslagplaats voor hennep. De Woonplaats krijgt – zo blijkt uit een verklaring van de consulent wonen - klachten van omwonenden, dat in de woning in drugs gehandeld wordt, waardoor er veel aanloop is in de avond en ’s-nachts. Buurtbewoners die [gedaagde] of zijn bezoekers op overlast hebben aangesproken, zijn op intimiderende wijze bejegend, en daarom durft niemand een schriftelijke verklaring af te leggen. Omwonenden melden aan De Woonplaats dat ook na de datum van de huiszoeking nog steeds zakken naar binnen worden gebracht, net als voor de huiszoeking.
Verder is er een melding binnengekomen bij Meld Misdaad Anoniem met betrekking tot drugshandel en overlast vanuit de woning van [gedaagde].
Het beleid van de woningcorporaties in Enschede is erop gericht hennepteelt en hennepverkoop vanuit huurwoningen te voorkomen, om verpaupering van de woonwijken te voorkomen; daarom is ook een verbod in de huurvoorwaarden opgenomen. Na de politie inval heeft De Woonplaats [gedaagde] gevraagd zelf de huur op te zeggen, maar dat heeft hij niet gedaan. De Woonplaats beroept zich op hetgeen is bepaald in artikel 6: 265 lid 1 BW. In een bodemprocedure zal het tot een ontbinding van de huurovereenkomst komen.
In reactie op het verweer van [gedaagde], wijst De Woonplaats op artikel 7: 219 BW, dat bepaalt dat de huurder aansprakelijk is voor de gedragingen van hen die de woning met zijn goedvinden gebruiken of zich daarin bevinden.
2.3
[gedaagde] betwist dat in zijn woning wordt gehandeld in drugs. De inval in de woning had te maken met het verblijf van een vriend van [gedaagde], die werd verdacht van diefstal in vereniging en die het adres van [gedaagde] enkele keren heeft gebruikt als postadres. De aangetroffen marihuana was niet van [gedaagde], maar van een andere vriend, die het op zijn beurt weer voor iemand een dagje bewaarde. De vriend heeft het pakketje aangenomen en opgeborgen in de woning van [gedaagde], terwijl [gedaagde] zelf sliep en de volgende dag naar zijn werk vertrok, zonder op de hoogte te zijn van de marihuana en het wapen in zijn huis.
De stellingen van De Woonplaats, dat er vanuit het huis gehandeld wordt en dat daardoor overlast bestaat, worden ten stelligste betwist.
[gedaagde] verzoekt de vordering af te wijzen. De woning is voor hem van groot belang; hij heeft geen contact met zijn ouders en kan verder nergens terecht.
2.4
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Gezien de aard van de vorderingen kan een spoedeisend belang worden aangenomen.
2.5
Voor de beoordeling van de vorderingen van De Woonplaats is van belang dat deze worden voorgelegd in een kort geding procedure, waarbij de voorzieningenrechter geen getuigen kan horen of ander onderzoek kan doen naar de feiten die door partijen aan hun stellingen ten grondslag worden gelegd. Hij dient zich te baseren op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld en maakt een inschatting van de kans dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden toegewezen.
2.6
De voorzieningenrechter stelt voorop dat op grond van artikel 6: 265 lid 1 BW iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
2.7
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter levert het in huis hebben van 2.460 gram marihuana een ernstige tekortkoming op in de nakoming van de verplichtingen voortvloeiend uit de huurovereenkomst en de bijbehorende algemene huurvoorwaarden. Daarbij wordt opgemerkt dat naast de grote hoeveelheid marihuana in de woning ook een wapen en verschillende soorten munitie werd aangetroffen, en dat deze zaken bij elkaar duiden op mogelijke (betrokkenheid bij) handel in verdovende middelen.
2.8
Het verweer, dat [gedaagde] niet op de hoogte was van de aanwezigheid van zowel de marihuana als de wapens, kan niet slagen. [gedaagde] is als huurder op grond van de wet ten allen tijde verantwoordelijk is voor wat er in zijn woning gebeurt, en voor de gedragingen van mensen die met zijn goedvinden zijn woning gebruiken of die er zelf verblijven.
Het komt voor dat bepaalde feiten en omstandigheden aanleiding geven om een verzoek tot ontruiming af te wijzen, indien aannemelijk is dat de huurder werkelijk niet op de hoogte was van de aanwezigheid van verdovende middelen en dat ook niet hoefde te zijn.
Daarvan is in dit geval geen sprake. Dat alle spullen die bij de huiszoeking zijn aangetroffen, daar toevallig en eenmalig waren omdat een vriend van [gedaagde] voor één dag ‘een pakketje’ had bewaard, komt de voorzieningenrechter niet aannemelijk voor. In de eerste plaats is er bij de huiszoeking geen pakketje aangetroffen, maar verspreid door de woning
marihuana in zeven transparante zakken, een geladen vuurwapen, 5 doosjes kogelpatronen, 77 stuks zogenaamde pyroknalpatronen en een lege verpakkingsdoos van een gaspistool. Het verweer strookt dus niet met de feiten zoals vastgelegd in het proces verbaal van politie.
Verder heeft De Woonplaats gewezen op klachten gedurende langere tijd van omwonenden, die duiden op drugshandel vanuit de woning van [gedaagde], en op een melding bij Meld Misdaad Anoniem met dezelfde strekking. Dat partijen al eens een gesprek hebben gevoerd naar aanleiding van deze klachten, heeft [gedaagde] niet betwist.
2.9
Gezien het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dat te verwachten valt dat de bodemrechter een vordering van de Woonplaats tot ontbinding van de huurovereenkomst, zal toewijzen. Daarom is de in dit kort geding bij wijze van voorlopige maatregel gevorderde ontruiming voor toewijzing vatbaar, met dien verstande dat de ontruimingstermijn zal worden bepaald op 14 dagen.
Daaraan kan niet afdoen dat, zoals [gedaagde] als verweer heeft aangevoerd, ontruiming er toe zal leiden dat hij op straat komt te staan. Deze omstandigheid kan [gedaagde] niet met succes aan De Woonplaats tegenwerpen, omdat zij moet worden toegerekend aan zijn eigen gedrag en daarom voor zijn eigen risico komt.
2.1
De vordering om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie wordt afgewezen. Uit artikel 556 lid 1 Rv volgt dat eiseres de ontruiming niet zelf ter hand mag nemen en dat gedwongen ontruiming het exclusieve terrein van de deurwaarder is. De deurwaarder zelf behoeft geen rechterlijke machtiging maar ontleent zijn bevoegdheid rechtstreeks aan artikel 557 Rv. Voorziet de deurwaarder problemen bij de ontruiming dan kan hij op grond van artikel 2 Politiewet bijstand van de politie inroepen zonder dat daartoe een machtiging van de rechter nodig is.
2.11
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Onduidelijk is waarom De Woonplaats de onderhavige procedure heeft aangebracht bij de voorzieningenrechter, daar waar ook de kantonrechter bevoegd is tot het geven van een voorziening zoals gevorderd. De handelwijze van De Woonplaats brengt met zich mee dat de gedaagde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, geconfronteerd wordt met een totaalbedrag van € 863,00 aan griffierecht, te weten € 589,00 voor De Woonplaats en € 274,00 voor [gedaagde], daar waar hij bij de kantonrechter "slechts" met een bedrag van € 112,00 aan griffierecht wordt geconfronteerd. De voorzieningenrechter vindt het onjuist om de nadelige financiële gevolgen van de keuze voor die voorzieningenrechter op [gedaagde] af te wentelen.
Zoals gezegd wordt [gedaagde], door zijn verschijning in rechte, door de griffier belast met een bedrag van € 274,00 aan griffierecht. Met in achtneming van het vorenstaande komt het de voorzieningenrechter billijk voor om een gedeelte van het verschuldigde griffierecht groot € 589,00, als nodeloos veroorzaakt, voor rekening van De Woonplaats te laten.
Het salaris van de advocaat zal worden bepaald op € 527,00.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Veroordeelt [gedaagde] om de woning aan de [adres] binnen twee weken na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten, met medeneming van al diegenen die, en al hetgene dat zich daarin of daarop vanwege [gedaagde] bevindt, en onder afgifte der sleutels ter vrije en algehele beschikking van De Woonplaats te stellen.
II. Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van De Woonplaats begroot op € 94,79 aan verschotten en € 527,00 aan salaris van de advocaat.
III. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.H. van Rhijn, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2013, in tegenwoordigheid van
de griffier.