ECLI:NL:RBOVE:2013:317

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
07-650302-12
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met geweld en ontuchtige handelingen in Zwolle

In de zaak van de Rechtbank Overijssel, uitgesproken op 22 april 2013, is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie dagen, een werkstraf van 180 uren en TBS voor bedreiging met geweld en ontuchtige handelingen. De zaak betreft meerdere incidenten waarbij de verdachte op 30 mei 2012 in Zwolle een vrouw heeft bedreigd en geprobeerd heeft te dwingen tot ontuchtige handelingen. De verdachte heeft het slachtoffer vastgepakt en gezegd: 'Ik ben geil, wil je wat?'. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid en schennis van de eerbaarheid op openbare plaatsen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot diefstal, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de geestelijke toestand van de verdachte, die lijdt aan een autisme spectrum stoornis en alcoholafhankelijkheid. De rechtbank heeft besloten tot TBS met voorwaarden, in plaats van een voorwaardelijke gevangenisstraf, om de veiligheid van anderen te waarborgen. De benadeelde partij, slachtoffer [slachtoffer 1], heeft een schadevergoeding van € 350,- toegewezen gekregen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling aan de Staat ter hoogte van dit bedrag, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/650302-12(P)
Uitspraak: 22 april 2013

VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:

het openbaar ministerie
tegen

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres 1].

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden te Zwolle op 8 april 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.S. ten Doesschate, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. R. Verheul.

TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 mei 2012 omstreeks 17.00 uur in de gemeente Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), (terwijl die [slachtoffer 1] in een park in/nabij het Engelse Werk aan het hardlopen was) die [slachtoffer 1] van voren heeft beetgepakt en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] (hard) tegen zich heeft aangedrukt (een houding gelijkend op een knuffel) en/of die [slachtoffer 1] bij de schouder heeft gepakt en/of tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd "Ik ben geil, wil je wat?", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 30 mei 2012 omstreeks 00.40 uur in de gemeente Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), (terwijl hij (dicht) achter/naast die [slachtoffer 2] fietste), heeft geprobeerd/ getracht de tas van de schouder van die [slachtoffer 2] te trekken en/of is hij, verdachte (vervolgens) (toen die [slachtoffer 2] van haar fiets was gesprongen en/of vervolgens hard was weggerend) achter die
[slachtoffer 2] aangefietst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 30 mei 2012 omstreeks 00.40 uur Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een tas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, (terwijl hij (dicht) achter/naast die [slachtoffer 2] fietste) heeft geprobeerd/ getracht de tas van de schouder van die [slachtoffer 2] te trekken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
3.
hij op of omstreeks 30 mei 2012 omstreeks 14.00 uur in de gemeente Zwolle zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten in het park het Engelse Werk aan de Ruiterlaan, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden;
4.
hij op of omstreeks 12 juni 2012 in de gemeente Zwolle zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten in het park het Engelse Werk, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden;
5.
hij op of omstreeks 31 mei 2012 te Hattem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen kleding (broek H&M, kleur blauw en/of 2 hemdjes H&M, kleur wit en/of rood en/of BH en/of Hipster), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
6.
hij op verschillende tijdstippen op of omstreeks 12 oktober 2011 te Zwolle, gemeente Zwolle, zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten in park Eekhout en/of in de Van der Laenstraat en/of in de Diezerstraat en/of op een andere voor het openbaar verkeer bestemde openbare plaats, te weten in het winkelpand van [winkel] gevestigd aan of bij de [adres 2],
(telkens) met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden.

VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

BEWIJSOVERWEGINGEN

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste is gelegd. Met betrekking tot het onder 2 cumulatief ten laste gelegde, poging diefstal, heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft ter zake het onder 1 ten laste gelegde bepleit dat niet vast is komen te staan dat verdachte voornemens was het slachtoffer te dwingen door geweld of andere feitelijkheden ontuchtige handelingen te ondergaan c.q. haar aan te randen. Verdachte had niet de bedoeling om méér te doen dan hij daadwerkelijk heeft gedaan. Er was geen sprake van een poging tot méér dan het tegenhouden dan wel vastpakken. Er is geen wettig en overtuigend bewijs voor het onder 1 ten laste gelegde.
Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte enkel - onbedoeld - een ruk aan de tas heeft gegeven en dat verdachte niet doelbewust achter het slachtoffer aan is gefietst waardoor de feitelijke handelingen zoals ten laste gelegd niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat, indien de feitelijkheden wel bewezen kunnen worden, deze feitelijkheden geen poging tot het plegen van ontuchtige handelingen opleveren. Ten slotte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte niet meer heeft willen doen dan hij gedaan heeft, zodat de handelingen onvoldoende zijn om een poging bewezen te achten.
De verdediging heeft zich met betrekking tot het onder 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen [1] , het navolgende.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het onder 1, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
Ter zake feit 1.
- de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1]. Zij verklaarde onder meer: “De man stond toen een stukje voor mij en kwam naar mij toe lopen. Hij hield mij vast en sloot mij in. Ik heb me los kunnen worstelen door onder zijn armen door te komen. Daarna rende ik weg.” [2] ;
- de verklaring van verdachte. Hij verklaarde onder meer: “Ik spreidde mijn armen en toen kwam het tot een botsing. Het was in mijn beleving meer dan een botsing. (…) Ik had zin om een vrouw bij de borsten te pakken. (…) Het was mij wel om seks te doen.” [3] .
Verdachte heeft op 30 mei 2012 in een park een tegemoetkomende vrouw, slachtoffer [slachtoffer 1], tegengehouden door zijn armen te spreiden en haar vervolgens vast te pakken door zijn armen om haar heen te doen. Hij heeft tegen het slachtoffer gezegd: “Ik ben geil, wil je wat?”. Het slachtoffer heeft zich los moeten worstelen door van zich af te klauwen en met haar armen te maaien en is uiteindelijk - door onder de armen van verdachte door te wurmen - losgekomen [4] . Het voornemen van verdachte om het slachtoffer te dwingen door geweld of andere feitelijkheden ontuchtige handelingen te ondergaan blijkt uit zijn eigen verklaring, welke wordt gestaafd door zijn gedraging, alsmede uit de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden. Het op bovenvermelde wijze vastpakken van het slachtoffer tegen haar wil levert naar het oordeel van de rechtbank bovendien een gedraging op die naar haar uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf. Er is daarmee sprake geweest van een begin van uitvoering. Het is ten slotte niet de keuze van verdachte geweest om te stoppen met zijn gedragingen, nu hij is opgehouden door het verzet en het wegrennen van het slachtoffer .
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde.
Ter zake feit 2.
Op woensdag 30 mei 2012 omstreeks 00:05 uur fietste aangeefster [slachtoffer 2] over het Zandweteringpad te Zwolle. Zij bemerkte dat er iemand achter haar fietste en haar rechts probeerde in te halen. Opeens voelde zij dat de fietser haar tas van haar schouders probeerde te trekken. Aangeefster is van haar fiets gesprongen en rende zo hard ze kon. Tijdens het rennen heeft ze achterom gekeken en zag ze de fietser. Omdat ze dacht dat ze het rennend niet kon winnen van een fietser is ze de bosjes ingelopen. In de bosjes is ze vast komen te zitten en ten val gekomen. Toen zij vervolgens achterom keek, zag ze de man weg fietsen. [5] Verdachte heeft verklaard dat hij de fietser was waar aangeefster over spreekt. [6]
Het voornemen van verdachte om aangeefster te dwingen door geweld of andere feitelijkheden ontuchtige handelingen te ondergaan blijkt uit zijn eigen verklaring. Zo heeft verdachte verklaard dat hij bewust achter aangeefster is aangefietst om haar bij de borsten te pakken [7] . Hij heeft verklaard dat hij naast aangeefster is gaan fietsen en haar bij haar tieten heeft gegrepen, maar dat ze ten val kwamen en dat aangeefster hard is weggerend. [8]
Ten laste is gelegd dat verdachte als uitvoeringshandelingen van zijn voornemen heeft geprobeerd de tas van de schouder van aangeefster te trekken en vervolgens achter haar aan is gefietst. De rechtbank acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd de tas van aangeefsters schouder te trekken, nu dit niet blijkt uit zijn verklaring,
Nu het enkel achter aangeefster aanfietsen naar het oordeel van de rechtbank – evenmin – een begin van uitvoering oplevert van het dwingen tot het plegen dan wel dulden van de ten laste gelegde ontuchtige handeling, is de rechtbank is van oordeel dat daarmee niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte heeft getracht aangeefster te dwingen tot het plegen dan wel dulden van een ontuchtige handeling.
Uit bovenstaande overweging volgt dat de rechtbank het onder feit 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Ter zake feit 3.
- de verklaring van aangeefster [aangeefster 1] [9] ;
- de bekennende verklaring van verdachte [10] .
De rechtbank is van oordeel dat de wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 ten laste gelegde.
Ter zake feit 4.
- de verklaring van aangever [aangever 1] [11] ;
- de bekennende verklaring van verdachte [12] .
De rechtbank is van oordeel dat de wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 ten laste gelegde.
Ter zake feit 5.
- de verklaring van aangever [aangever 2] namens benadeelde [slachtoffer 3] [13] ;
- de bekennende verklaring van verdachte [14] .
De rechtbank is van oordeel dat de wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 5 ten laste gelegde.
Ter zake feit 6.
- de verklaring van aangeefster [aangeefster 2] met betrekking tot het voorval in het [winkel] aan [adres 2] [15] ;
- het relaas van verbalisanten met betrekking tot de melding over het voorval op de Van der Laenstraat [16] ;
- het relaas van verbalisanten met betrekking tot de melding over het vooral in het park Eekhout [17] ;
- de bekennende verklaring van verdachte [18] .
De rechtbank is van oordeel dat de wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 6 ten laste gelegde.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal de verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 3, 4, 5 en 6 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op 30 mei 2012 omstreeks 17.00 uur in de gemeente Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] te dwingen tot het dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), terwijl die [slachtoffer 1] in een park nabij het Engelse Werk aan het hardlopen was die [slachtoffer 1] van voren heeft beetgepakt en vervolgens die [slachtoffer 1] hard tegen zich heeft aangedrukt en tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd "Ik ben geil, wil je wat?", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 30 mei 2012 omstreeks 14.00 uur in de gemeente Zwolle zich opzettelijk oneerbaar op een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten in het park het Engelse Werk aan de Ruiterlaan, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden;
4.
hij op 12 juni 2012 in de gemeente Zwolle zich opzettelijk oneerbaar op een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten in het park het Engelse Werk, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden;
5.
hij op 31 mei 2012 te Hattem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen kleding (broek H&M, kleur blauw en 2 hemdjes H&M, kleur wit en rood en BH en hipster), toebehorende aan [slachtoffer 3];
6.
hij op verschillende tijdstippen op 12 oktober 2011 te Zwolle, gemeente Zwolle, zich opzettelijk oneerbaar op een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten in park Eekhout en in de Van der Laenstraat en op een andere voor het openbaar verkeer bestemde openbare plaats, te weten in het winkelpand van [winkel] gevestigd aan de [adres 2], telkens met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden.
Van het onder 1, 3, 4, 5 en 6 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Het bewezene levert op:
1.
Poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid, strafbaar gesteld bij artikel 246 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
3.
Schennis van de eerbaarheid op een plaats voor het openbaar verkeer bestemd, strafbaar gesteld bij artikel 239 van het Wetboek van Strafrecht.
4.
Schennis van de eerbaarheid op een plaats voor het openbaar verkeer bestemd, strafbaar gesteld bij artikel 239 van het Wetboek van Strafrecht.
5.
Diefstal, strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
6.
Schennis van de eerbaarheid op een plaats voor het openbaar verkeer bestemd, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 239 van het Wetboek van Strafrecht;
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

STRAFBAARHEID van de VERDACHTE

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.

MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van drie jaren met als de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd, te weten een meldingsgebod, behandelverplichting, begeleidingsverplichting, drugs- of alcoholverbod, het meewerken aan urine- en bloedcontroles, medicatie-inname, bewindvoering en dagbesteding.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht bij een strafoplegging verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen rekening houdende met de uitkomsten van het persoonlijkheidsonderzoek. Uit de rapportages blijkt dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is. Verdachte is momenteel onder behandeling bij Tactus wat goed verloopt. Verdachte is bereid om zich aan de door Tactus voorgestelde bijzondere voorwaarden te houden met uitzondering van de crisisopname. Deze moet alleen mogelijk zijn in geval van een crisis en niet in geval van detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek.

Het oordeel van de rechtbank

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van schennis van de eerbaarheid door onder andere in een openbaar park en in een winkel zijn penis te tonen en zich af te trekken. Daarbij zijn meerdere mensen, zowel mannen als vrouwen, met deze handelingen van verdachte geconfronteerd. Het is een feit van algemene bekendheid dat het voor willekeurige voorbijgangers erg gênant is en soms zelfs angstig kan zijn om geconfronteerd te worden met iemand die dergelijke handelingen voor hun ogen verricht. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot aanranding van de feitelijke eerbaarheid door een vrouw terwijl zij aan het hardlopen was hard tegen zich aan te drukken en te proberen haar bij haar borsten aan te raken. Ontuchtige handelingen, van welke aard en intensiteit ook, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit. Verdachte heeft met zijn handelingen geen enkele rekening gehouden met de gevoelens van anderen en heeft uitsluitend gehandeld ter bevrediging van zijn eigen seksuele behoefte van dat moment. De rechtbank rekent dat verdachte zwaar aan.
Uit het uittreksel justitiële documentatie d.d. 27 februari 2013 blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en ten tijde van het plegen van onderhavige feiten zelfs nog in een proeftijd liep. Blijkbaar heeft deze eerdere veroordeling verdachte niet ervan kunnen weerhouden opnieuw dergelijke feiten te plegen. De in het kader van deze eerdere voorwaardelijke straf ingezette behandeling heeft kennelijk ook geen gunstig effect gesorteerd. Sterker nog, verdachte heeft verklaard dat de verhalen uit de groepstherapie hem juist op nieuwe ideeën hebben gebracht.
Verdachte heeft zijn medewerking verleend aan de verschillende persoonlijkheidsonderzoeken , te weten de onderzoeken van L.A. Vink, psychiater/psychotherapeut d.d. 16 november 2012 en van drs. M. van Heteren, GZ psycholoog d.d. 26 november 2012. In deze rapportages staat onder meer het volgende vermeld.
Rapport L.A. Vink, psychiater/psychotherapeut d.d. 16 november 2012:
Verdachte is een 46-jarige gemiddeld begaafde man bij wie meerdere stoornissen op elkaar ingrijpen en elkaar versterken. Hij lijdt aan een ASS (autisme spectrum stoornis). Ontwikkelingspsychologisch speelt de autismespectrum stoornis een belangrijke rol in de seksuele preoccupatie. Er is sprake van een ernstige seksuele scheefgroei die al jong is begonnen en aanvankelijk heeft geleid tot parafilie en exhibitionisme. Verdachte lijdt niet exclusief aan deze parafilie. Hij geeft zijn hyperseksualiteit die hij niet in een intieme relatie kan inbedden ook vorm via prostitutiebezoek, seksdates met paren, een pornoverslaving, voyeurisme, fetisjisme en recentelijk via de bewezenverklaarde aanranding. Verdachte is alcoholafhankelijk waarbij het drinken zijn seksuele grensoverschrijdingen faciliteert. Behandeling heeft eerder een stimulerend dan een remmend effect op de hyperseksualiteit en preoccupatie. Verdachte is overgestapt van hands-off delicten naar hands-on delicten. Hij evalueert deze stap positief wat de kans op recidive sterk verhoogt. Verdachte was goed op de hoogte van het ongeoorloofde van de handelingen. De gewetensfuncties zijn intact maar door de gebrekkige sociale coping (door de ASS) en de weinig verinnerlijkte controle (door de reeds vroeg ontstane parafilie) weinig tot niet sturend naar het gedrag. Er wordt geadviseerd om verdachte voor alle bewezen verklaarde feiten sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Differentiatie tussen de verschillende feiten en de mate van toerekeningsvatbaarheid is niet mogelijk. Verdachte is normaal intelligent en kan zoals hij zelf zegt gewiekst toch aan zijn dwang/drang gevolg geven, is het niet linksom dan wel rechtsom. Verdachte is zeer recidive gevaarlijk en beschikt over de intelligentie om hulpverleners om de tuin te leiden. Verdachte is uit op macht bij al zijn delictplegingen waardoor de verdachte gevaarlijk is ten aanzien van zedenrecidive. Hoewel nu in de uitwerking de feiten niet zo ernstig zijn, waren zij wel ernstig bedoeld en kunnen de volgende keer uitmonden in een verkrachting. Er is een hoog beveiligingsniveau nodig.
De psycholoog adviseert de rechtbank een terbeschikkingstelling, al dan niet voorwaardelijk, op te leggen om behandeling en beveiliging van de maatschappij veilig te stellen. Mochten de feiten niet TBS-waardig zijn dan adviseert de psycholoog een klinische opname.
Rapport drs. M. van Heteren, GZ psycholoog d.d. 26 november 2012:
Verdachte is bekend met een stoornis van Asperger en een alcoholprobleem. Het verband tussen de diagnose en het tenlastegelegde is dat verdachte door de stoornis van Asperger ernstige problemen ondervindt in het aangaan van sociale contacten en de non-verbale en verbale communicatie met anderen. Verdachte kan slecht omgaan met veranderingen en is nauwelijks in staat zelf structuur aan te brengen. Verdachte gebruikt inmiddels Refusal waardoor hij geen alcoholhoudende drank kan drinken zonder ziek te worden. Geadviseerd wordt verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Voor de kans op recidive zijn van belang de neiging obsessief bezig te zijn, in het geval van verdachte met porno en exhibitioneren. Dit gedrag heeft ook sterke verslavingsaspecten. Bij spanning, eenzaamheid, te weinig structuur of andere stressvolle omstandigheden verliest hij het overzicht en wordt hij paniekerig. De neiging tot alcoholgebruik neemt toe en leidt tot meer incidenten. Er is begeleiding en externe controle nodig om verdachte enigszins te laten functioneren en niet in delictgedrag te vervallen.
De psychiater adviseert verdachte te behandelen voor zowel de alcoholproblemen, als voor de stoornis van Asperger en de seksuele problematiek.
In het rapport d.d. 4 april 2013 opgemaakt door J. Groen, reclasseringswerker Tactus verslavingszorg, wordt als voordeel van een klinische opname genoemd dat verdachte beter in beeld is en dat hem een intensieve behandeling kan worden geboden. De risico’s worden daarmee beter ingeperkt. De nadelen van een klinische opname zijn echter dat verdachte zeer waarschijnlijk zal decompenseren, omdat hij niet gemotiveerd is voor een klinische opname. Het voordeel van een ambulante behandeling is dat verdachte in zijn vertrouwde omgeving kan blijven wat voor hem zeer belangrijk is. Het nadeel is dan het beperkte zicht op verdachte, te meer omdat verdachte niet altijd open en eerlijk is geweest richting de reclassering.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft deskundige J.A. Struijk, hoofd behandeling Justact te Zwolle verklaard dat hij verdachte sinds juni 2012 in behandeling heeft. Hij heeft zijn bedenkingen geuit met betrekking tot een klinische opname. Er is onder meer sprake van krenkingsgevoeligheid bij verdachte, hetgeen meteen een probleem zal geven bij een klinische opname. Verdachte zal zich terugtrekken en dat zal de werkrelatie onmogelijk dan wel langdurig maken. De deskundige pleit voor een ambulante behandeling met een langdurig toezicht. De libidoremmende medicatie heeft een positieve uitwerking, zoals onderzoek heeft uitgewezen. Er moet een stok achter de deur komen.
Naar aanleiding van de onderzoeken naar de geestvermogens van verdachte is in het bestek van deze strafzaak gerapporteerd door de deskundigen, zoals hiervoor op onderdelen is weergegeven. De rechtbank stelt op grond van de inhoud van deze rapporten en op grond van de aard van de stoornis, die zonder behandeling geacht wordt nog steeds aanwezig te zijn, vast dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen geachte feiten, een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechtbank concludeert op grond van deze rapporten dat de bewezen verklaarde feiten in sterk verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte in zoverre strafbaar. Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of – ter bescherming van de maatschappij – een TBS-maatregel (al dan niet met dwangverpleging) aangewezen is, alsmede of een behandeling in een klinische setting dan wel ambulant dient plaats te vinden.
De door verdachte begane feiten zijn misdrijven die behoren tot de misdrijven als omschreven in artikel 37a lid 1 onder 1 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is voorts, gelet op de aard en de ernst van de bewezen geachte feiten en hetgeen is gebleken omtrent de persoon van verdachte, van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van een TBS-maatregel vereist.
De rechtbank is echter, gelet op hetgeen over de voor- en nadelen van een klinische dan wel ambulante behandeling naar voren is gekomen, van oordeel dat in deze geen bevel tot verpleging van overheidswege dient de volgen, maar dat ter bescherming van de veiligheid van anderen wel een groot aantal voorwaarden dient te worden gesteld, teneinde te bewerkstelligen dat verdachte een noodzakelijk geachte ambulante en/of medicamenteuze behandeling zal ondergaan. Naar het oordeel van de rechtbank zou deze behandeling het gevaar dat van verdachte uitgaat in belangrijke mate kunnen reduceren.
De rechtbank overweegt bij de beslissing tot het opleggen van een TBS met voorwaarden in plaats van de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden nog, dat, indien verdachte recidiveert en/of zich niet aan de voorwaarden houdt, het niet wenselijk is dat verdachte in de gevangenis terecht zal komen, maar dat hij in een kliniek terecht komt waar hij - verder - behandeld kan worden.
De bewezen verklaarde delicten zijn misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Daarnaast zal de rechtbank ter vergelding van het aangedane leed een gevangenisstraf opleggen gelijk aan de duur van het voorarrest alsmede een werkstraf van de hierna te noemen omvang. De gevangenisstraf is in duur zeer beperkt, omdat een detentie van langere duur de thans reeds ingezette behandeling op een onverantwoorde wijze zou doorkruisen.

VORDERING BENADEELDE PARTIJ

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 550,- gevoegd in het strafproces.

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft bij toewijzing van de vordering benadeelde partij gevorderd oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voor het toe te wijzen bedrag.

Het standpunt van de verdediging

Bij toewijzing van de vordering van de benadeelde partij verzoekt de verdediging het gevorderde bedrag te matigen, omdat de uitspraak waarnaar verwezen wordt niet vergelijkbaar is, laat staan nagenoeg gelijkduidend.

Het oordeel van de rechtbank

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 550,- gevoegd in het strafproces. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank acht daarvoor een schadevergoeding ter hoogte van een bedrag van € 350,-, redelijk, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat het onder 1 bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van algehele voldoening. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] levert naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor dat deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij [slachtoffer 1] kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Als extra waarborg voor betaling van de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.

Toegepaste wetsartikelen

De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 36f, 37a, 38, 38a, 57 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Ten aanzien van de tenlastelegging

Het onder 2 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is strafbaar.
Het onder 1, 3, 4, 5 en 6 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 dagen.
De tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht wordt bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering gebracht.
De rechtbank legt aan de verdachte op een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van
180 uren, te voltooien binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.

De rechtbank gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld.

De rechtbank stelt betreffende het gedrag van de verdachte de volgende
voorwaarden:
  • de verdachte zal geen strafbare feiten plegen;
  • de verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
  • de verdachte zal medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • de verdachte zal zich op eerste uitnodiging van Tactus reclassering aldaar melden en zich vervolgens blijven melden zo frequent als Tactus reclassering dat gedurende de proeftijd nodig acht;
  • de verdachte zal zich onthouden van het gebruik van alcohol en drugs en zal zich verplicht stellen ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • de verdachte zal zich onder behandeling stellen bij de Forensische polikliniek JustTact of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
  • de verdachte zal zich onder behandeling stellen bij een gespecialiseerde autistenzorginstelling, zoals Dimence of een soortgelijke instelling;
  • de verdachte kan worden verplicht tot een korte klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken ten behoeve van crisis, als de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/ behandelaar zullen worden gegeven;
  • de verdachte zal zich conformeren aan de woonbegeleiding van het RIBW, in het bijzonder het autistenteam;
  • de verdachte zal zijn medewerking verlenen aan eventuele medicamenteuze therapie, indien en voor zover voorgeschreven door de behandelend arts/psychiater, welke medicatie zo nodig onder controle ingenomen zal worden;
  • de verdachte zal zich conformeren aan de afspraken en de voorwaarden van de bewindvoering, zoals dat wordt uitgevoerd door Stichting Cura te Wijhe;
  • de verdachte zal zich houden aan de afspraken rondom zijn dagbesteding zoals nu vorm wordt gegeven bij de Werkelaar en zal indien zijn dagbesteding verandert openheid van zaken geven.
De rechtbank beveelt dat de op grond van de artikelen 38 en 38a van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 38a lid 3 van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Schadevergoeding

De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te Zwolle, van een bedrag van € 350,- (zegge: driehonderd en vijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 mei 2012 (de dag waarop het onder 1 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd), tot de dag van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 350,-, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan haar vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. F. Koster, voorzitter, mrs. A. Flos en M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van W. van Goor als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2013.
Mrs. A. Flos en M. Aksu voornoemd zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij ter zake de feiten 1 tot en met 5 het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de Regiopolitie IJsselland, onder dossiernummer PL04RE 2012064707, opgemaakt en gesloten op 1 augustus 2012 en ter zake feit 6 het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de Regiopolitie IJsselland, onder dossiernummer PL04BV 2011090669, opgemaakt en gesloten op 23 november 2011.
2.Het proces-verbaal aangifte d.d. 18 juni 2012, opgemaakt door de bevoegde opsporingambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], kenmerk PL04RE 2012047593-1.
3.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 8 april 2013.
4.Zie voetnoot 2.
5.Proces-verbaal aangifte d.d. 30 mei 2012, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], kenmerk PL04ZN 2012047306-1.
6.Proces-verbaal terechtzitting d.d. 8 april 2013.
7.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 8 april 2013.
8.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 12 juni 2012, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5], kenmerk PL04RE 2012051529-5, blad 2.
9.Proces-verbaal aangifte d.d. 14 juni 2012, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 6], kenmerk PL04RE 2012052113-1.
10.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 8 april 2013.
11.Proces-verbaal aangifte d.d. 12 juni 2012, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7], kenmerk PL04ZN 2012051529-1.
12.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 8 april 2013.
13.De digitale aangifte, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] op 1 juni 2012, kenmerk PL0600-2012073389.
14.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 8 april 2013.
15.Proces-verbaal aangifte d.d. 14 oktober 2011, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9], kenmerk PL04ZC 2011090669-1.
16.Mutatie rapport d.d. 12 oktober 2011, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 10] en [verbalisant 11], kenmerk PL04ZC 2011090105-1.
17.Mutatie rapport d.d. 12 oktober 2011, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 12] en [verbalisant 13], kenmerk PL04ZN 2011090109-1.
18.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 8 april 2013.