ECLI:NL:RBOVE:2013:3105

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
9 december 2013
Zaaknummer
C/08/147742 KG RK 13-3091
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen kantonrechter mr. Koster

Op 6 december 2013 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Het verzoek tot wraking was ingediend door een verzoeker, die zich niet als de persoon identificeerde die in de rechtszaak aan de orde was. Het wrakingsverzoek was gericht tegen kantonrechter mr. Koster, die betrokken was bij de behandeling van verschillende zaken waarin de verzoeker werd geconfronteerd met gijzeling wegens niet-betaalde verkeersboetes. De verzoeker stelde dat hij niet als mens of soeverein persoon werd behandeld en dat de afwezigheid van de officier van justitie tijdens de zitting een indicatie was van een oneerlijk proces. Hij voerde aan dat mr. Koster partijdig was omdat deze voor dezelfde instantie werkte als het CJIB en de officier van justitie.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van de verzoeker zorgvuldig beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker zich boven de wet plaatste en dat de kantonrechter gehouden is om alle personen in Nederland gelijk te behandelen. De afwezigheid van de officier van justitie werd niet als een reden voor partijdigheid gezien, aangezien de kantonrechter niet verantwoordelijk is voor diens aanwezigheid. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van mr. Koster konden rechtvaardigen. Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De griffier en de voorzitter hebben de beslissing ondertekend, waarmee de afwijzing van het wrakingsverzoek definitief is.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : C/08/147742 KG RK 13-3091
Datum : 6 december 2013
Beschikking op een verzoekschrift
ingediend door
[naam A],
wonende te [plaats],
verzoeker tot wraking,
verder te noemen verzoeker,
strekkende tot wraking van mr
. F.Koster, in zijn hoedanigheid van kantonrechter in deze rechtbank, verder te noemen mr. Koster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 4 november 2013 waarin het mondelinge wrakingsverzoek is vermeld;
  • het faxbericht van 6 november 2013 van verzoeker, waarin hij het wrakingsverzoek heeft herhaald.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer op 22 november 2013. Bij de mondelinge behandeling zijn verzoeker en mr. Koster verschenen. De griffier heeft proces-verbaal opgemaakt.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. Koster als kantonrechter in de zaken met nummers 2297084 WM 13-1221, 2297085 WM 13-1222, 2297089 WM 13-1223 en 2297089 WM 13-1225 tegen verzoeker als degene aan wie de sanctie in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) is opgelegd.
2.2.
De officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Nederland heeft in een viertal zaken gevorderd om door de kantonrechter te worden gemachtigd om het dwangmiddel gijzeling op te leggen aan verzoeker in verband met niet betaalde verkeersboetes. Op 4 november 2013 heeft mr. Koster de behandeling van deze vorderingen aangevangen en verzoeker gevraagd of hij ‘[naam A]’ is. Verzoeker heeft mr. Koster toen medegedeeld dat hij [naam B] heet en dat [naam A] in zijn tas zit, waarop mr. Koster heeft geantwoord dat hij geen zaken kan doen met een tas en verzoeker nogmaals heeft gevraagd of hij, verzoeker, [naam A] is. Verzoeker heeft toen verklaard dat hij dat niet is, dat hij een soeverein persoon is en dat [naam A] in zijn tas zit. Mr. Koster heeft verzoeker daarop medegedeeld dat hij weer kon gaan indien hij niet [naam A] is. Verzoeker heeft aanstalten gemaakt te vertrekken. Mr. Koster heeft vervolgens tegen verzoeker gezegd dat hij rekening moet houden met een gijzeling. Verzoeker heeft daarop verklaard dat hij mr. Koster wil wraken. Hij heeft zijn paspoort uit zijn tas gehaald, op tafel gelegd en gezegd: ‘Dit is [naam C]. Ik wraak u.’
2.2.
Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
In de eerste plaats meent verzoeker dat mr. Koster hem niet als mens of als soeverein persoon heeft behandeld, maar als burger die onder de Nederlandse wet valt, in de tweede plaats meent verzoeker dat uit de afwezigheid van de officier van justitie ter zitting van de kantonrechter valt af te leiden dat hij geen eerlijk proces krijgt en tot slot heeft hij erop gewezen dat mr. Koster voor dezelfde baas werkt als het CJIB en de officier van justitie, hetgeen ook meebrengt dat alles al tevoren is beslist.
2.3.
Mr. Koster heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
3.2.
Verzoeker heeft als verst strekkende klacht naar voren gebracht dat de Nederlandse Staat, zijn organen zoals de kantonrechter daaronder begrepen, geen rechtsmacht over hem heeft, omdat hij het contract met de BV Nederland heeft opgezegd en hij zelf zijn hoogste autoriteit is. Een kantonrechter als mr. Koster, die dit niet accepteert, is partijdig en schendt zijn, verzoekers, mensenrechten.
3.2.1.
Naar het oordeel van de wrakingskamer plaatst verzoeker zich aldus boven de wet en buiten de Nederlandse rechtsorde. Verzoeker maakt evenwel deel uit van de Nederlandse samenleving door het enkele feit dat hij op het grondgebied van het Koninkrijk woont en verblijft. Deze participatie brengt rechten en plichten mee, waaraan verzoeker zich niet kan onttrekken. Daarnaast is de kantonrechter gehouden allen die zich in Nederland bevinden, dus ook verzoeker, in gelijke gevallen gelijk te behandelen en dat betekent dat het hem niet is toegestaan het onderscheid dat verzoeker ingang wenst te doen vinden, te honoreren.
3.3.
De afwezigheid van de officier van justitie op de zitting van 4 november 2013 waarbij diens vordering tot machtiging van het dwangmiddel gijzeling werd behandeld, kan niet leiden tot de conclusie dat de behandelend kantonrechter vooringenomen of partijdig is. Artikel 28, tweede lid WAHV bepaalt dat de kantonrechter op de vordering niet beslist dan nadat hij verzoeker op de vordering heeft gehoord, althans daartoe behoorlijk heeft opgeroepen. Met andere woorden: het horen van verzoeker als degene aan wie de sanctie is opgelegd (en dus niet het horen van de officier van justitie) is de inzet van de zitting. Daar komt nog bij dat de kantonrechter niet verantwoordelijk is voor de aanwezigheid van de officier van justitie.
3.4.
De klacht dat mr. Koster “voor dezelfde baas werkt als het CJIB en de officier van justitie” miskent de onafhankelijke positie van de rechtspraak in Nederland en kan evenmin leiden tot het oordeel dat mr. Koster partijdig of vooringenomen is.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af
Deze beslissing is gegeven door de mrs. J.A.O.M. van Aerde, B.W.M. Hendriks en L.M. Rijksen in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.D. van Wijk en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2013.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.