ECLI:NL:RBOVE:2013:3071

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
5 december 2013
Zaaknummer
C/08/146140 / KG ZA 13-373
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van straatverbod en gebruiksrecht echtelijke woning in kort geding na echtscheiding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 26 november 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die in het verleden gehuwd waren. De man vorderde het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning totdat deze verkocht zou worden, en vroeg daarnaast om een contact- en straatverbod voor de vrouw en hun dochter. De vrouw voerde verweer en vorderde in reconventie het gebruik van de echtelijke woning. De voorzieningenrechter oordeelde dat de man recht had op het gebruik van de woning, omdat hij per 1 december 2013 geen andere woonruimte meer had. De vrouw had geen bezwaar tegen de terugkeer van de man naar de woning, maar had twijfels over zijn betalingsmoraal. De voorzieningenrechter wees het gebruiksrecht toe aan de man en verleende hem de machtiging om dit met behulp van de sterke arm te effectueren.

Wat betreft het contact- en straatverbod, stelde de man dat de vrouw hem en zijn nieuwe partner had belaagd en bedreigd. De vrouw ontkende deze beschuldigingen en stelde dat de man haar in een kwaad daglicht stelde. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aanleiding was voor het opleggen van een straatverbod, maar wees het contactverbod af, omdat dit een te ingrijpende maatregel zou zijn zonder voldoende rechtvaardiging. De voorzieningenrechter bepaalde dat de vrouw zich gedurende zes maanden niet mocht begeven naar de straat waar de man woonde, en legde een dwangsom op voor elke overtreding van dit verbod. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/146140 / KG ZA 13-373
datum vonnis: 26 november 2013 (ib)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
verder te noemen de man,
advocaat: mr. S.J.M. Masselink te Almelo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
verder te noemen de vrouw,
advocaat: mr. C. Verrillo te Oldenzaal.

1.Het procesverloop

1.1.
De man heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding, met dien verstande dat hij zijn eis ter zitting heeft gewijzigd. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen (aanvullende) producties ingebracht en heeft de vrouw een eis in reconventie genomen.
1.2.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 14 november 2013. Ter zitting zijn verschenen: de man, vergezeld door mr. Masselink, en de vrouw, vergezeld door mr. Verrillo en mevrouw [V]. De standpunten zijn toegelicht.
1.3.
Het vonnis is bepaald op 28 november 2013, maar wordt vandaag bij vervroeging
uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 22 november 1978 te [plaats] gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 14 november 2012 is de echtscheiding uitgesproken. De echtscheiding is op 14 januari 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen hebben gezamenlijk de woning aan [adres] te [plaats] (hierna: de echtelijke woning) in eigendom. Partijen zijn overeengekomen dat de echtelijke woning verkocht moet worden. De echtelijke woning staat sinds enige maanden in de verkoop.

3.Het geschil in conventie en reconventie

2.1.
De man vordert, samengevat weergegeven, na mondelinge wijziging van eis:
- dat de man bij uitsluiting van de vrouw het gebruik van de echtelijke woning zal hebben totdat deze is verkocht, desnoods met behulp van de sterke arm;
- dat de vrouw en hun dochter [X] (hierna: [X]) gedurende een periode van twee jaar na betekening van het vonnis, een contact- en straatverbod wordt opgelegd, waarbij het hen is verboden op alle mogelijke manieren met de man contact op te nemen, hem te volgen en zich in de straat “[naam]” te bevinden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom en met een machtiging voor de man om het vorenstaande desnoods met behulp van de sterke arm van politie en justitie te bewerkstelligen;
- dit alles met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
2.2.
De vrouw voert in conventie verweer en vordert in reconventie - samengevat - dat de vrouw bij uitsluiting van de man het gebruik van de echtelijke woning zal hebben totdat deze is verkocht, voor zover nodig met behulp van de sterke arm van justitie, zulks met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in conventie en reconventie.
2.3.
De man voert verweer tegen de reconventionele vordering.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie

Wijziging van eis
3.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de vrouw tegen de wijziging van eis door de man, inhoudende dat het straatverbod enkel ziet op de straat “[naam]” geen specifieke bezwaren heeft geuit. Deze wijziging van eis zal derhalve worden toegelaten. De vrouw heeft zich wel verzet tegen de wijziging van eis voor zover deze inhoudt dat het contact- en straatverbod niet enkel betrekking heeft op de vrouw, maar ook op [X]. Daartoe is door de vrouw gesteld dat de dagvaarding enkel aan haar is gericht en niet aan [X]. De voorzieningenrechter zal aan deze wijziging van eis door de man voorbijgaan, reeds omdat [X] niet is gedagvaard en zij derhalve niet bij onderhavige procedure kan worden betrokken. Dit betekent dat de voorzieningenrechter vonnis zal wijzen op voet van het oorspronkelijke gevorderde contact- en straatverbod jegens de vrouw met dien verstande dat het gevorderde straatverbod enkel betrekking heeft op de straat “[naam]”.
Spoedeisend belang
3.2.
Het spoedeisend belang van partijen vloeit in voldoende mate voort uit hun stellingen.
Uitsluitend gebruik van de echtelijke woning
3.3.
Tussen partijen is in geschil het gebruiksrecht van de echtelijke woning totdat deze is verkocht.
3.4.
De man stelt daartoe – samengevat en zakelijk weergegeven - dat hij er belang bij heeft om op korte termijn, althans per 1 december 2013, tijdelijk terug te keren naar de echtelijke woning. De woning van zijn huidige partner mevrouw [S] (hierna: [S]) is verkocht. In dit verband heeft de man een brief van het notariskantoor overgelegd waaruit blijkt dat de bankgarantie is ontvangen. De levering van deze woning zal begin december 2013 plaatsvinden. De man voldoet, met behulp van [S], al geruime tijd de woon- en gebruikslasten van de echtelijke woning, zonder enige bijdrage van de vrouw. Terugkeer naar de echtelijke woning zal ook de verkoop bevorderen. De man heeft de vrouw verzocht haar medewerking te verlenen aan de tijdelijke terugkeer naar de echtelijke woning, maar zij heeft dit geweigerd. De man acht dit onbegrijpelijk omdat de vrouw meermaals heeft gezegd niet terug te willen keren naar de echtelijke woning. Nadat de man zijn wens tot terugkeer naar de echtelijke woning kenbaar heeft gemaakt, stelt de vrouw ineens dezelfde wens te hebben en heeft zij een soort luchtbed in de echtelijke woning neergelegd om de echtelijke woning te claimen, terwijl zij feitelijk verblijft in haar woning aan [adres] te [plaats]. Uit niets blijkt dat de vrouw de woning aan [adres] heeft verlaten en de huur heeft opgezegd. De man kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de vrouw er alles aan doet om hem dwars te zitten. De man heeft zich maanden geleden genoodzaakt gezien om de betaling van de partneralimentatie stop te zetten, omdat hij geen inkomsten heeft. Dit is bekend bij de vrouw. De vrouw heeft al die tijd niet gerept over de partneralimentatie en heeft ook geen stappen ondernomen om deze alsnog te innen.
3.5.
De vrouw stelt - samengevat en zakelijk weergegeven - dat zij, nadat de man in juni 2011 de echtelijke woning heeft verlaten, gedurende lange tijd in de echtelijke woning heeft gewoond. In het begin voorzag de man haar van geld en betaalde zij daarvan de woonlasten. In augustus/ september 2012 zijn de betalingen van de man gestaakt en sindsdien beschikt zij niet meer over financiële middelen. Omdat de echtelijke woning voor haar - na een lekkage, de afsluiting van de warmwatertoevoer en de angst voor brandgevaar - onbewoonbaar was geworden, heeft zij deze in oktober 2012 verlaten. Vanaf dat moment heeft de vrouw langs verschillende adressen gezworven. Op dit moment woont zij weer in de echtelijke woning. Dit is in financieel opzicht gunstig voor haar. Voor andere woningen dient zij huur te betalen. Dat kan zij niet opbrengen. Dat geldt ook voor een eventuele gebruiksvergoeding die zij zou moeten betalen. De vrouw heeft een kleine bijstandsuitkering en kan ook niets bijdragen aan de woonlasten. De vrouw heeft er op zich geen bezwaar tegen dat de man zijn intrek neemt in de echtelijke woning, maar gezien de betalingsmoraal van de man ten aanzien van de partneralimentatie heeft zij er geen vertrouwen in dat de man een gebruiksvergoeding waarop zij in dat geval aanspraak maakt, zal voldoen. De vrouw betwijfelt of de man alle woon- en gebruikslasten betaalt, met name omdat de man de partneralimentatie niet voldoet en hij in de echtscheidingsprocedure heeft gesteld dat hij geen inkomsten meer heeft. De vrouw betwist de stelling van de man dat de woning waarin hij nu samen met [S] woont is verkocht, nu slechts een bericht van een notaris wordt overgelegd waaruit niets anders blijkt dan dat er een bankgarantie is ontvangen en dat een en ander te maken heeft met de verkoop van een woning aan [adres] te [plaats]. Het wordt niet duidelijk of de woning is verkocht en wanneer de levering plaatsvindt.
3.6.
De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt.
3.7.
Partijen hebben de echtelijke woning gemeenschappelijk in eigendom. Tussen hen is niet in geschil dat samenwonen geen optie is en dat van belang is dat de echtelijke woning bewoond wordt.
3.8.
Bij de beoordeling van de door partijen opgeworpen vraag wie van beide partijen het gebruiksrecht van de echtelijke woning toekomt totdat deze is verkocht, komt het aan op een belangenafweging. Nu een voorlopige voorziening als een ordemaatregel moet worden beschouwd, is daarbij de actuele situatie van partijen relevant.
3.9.
Beide partijen hebben in kort geding redelijke en gerechtvaardigde belangen naar voren gebracht om in de echtelijke woning te kunnen verblijven. Dan gaat het er vooral ook om dat de voorzieningenrechter in een dergelijke situatie de knoop doorhakt.
3.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangenafweging op dit moment in het voordeel van de man moet uitvallen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt dat hij per 1 december 2013 niet meer over woonruimte beschikt, terwijl niet is gebleken dat de vrouw de woning aan “[adres]” niet meer kan huren. Ter zitting heeft de vrouw immers verklaard dat zij deze woning van een vriend kan huren en dat er nog spullen van haar in deze woning staan. Bovendien is ter zitting gebleken dat de vrouw er op zich geen bezwaar tegen heeft dat de man zijn intrek in de echtelijke woning neemt. Zij heeft er echter geen vertrouwen in dat een gebruiksvergoeding, waarop zij in dat geval aanspraak maakt, zal worden voldaan door de man. Gevraagd naar de hoogte van deze gebruiksvergoeding heeft de vrouw ter zitting te kennen gegeven dat zij niet weet aan welk bedrag zij moet denken.
3.11.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter, onder afwijzing van de reconventionele vordering van de vrouw, het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning totdat deze zal zijn verkocht, toekennen aan de man. De door de man gevorderde machtiging dat deze voorziening desnoods met behulp van de sterk arm van de politie en justitie door hem ten uitvoer kan worden gelegd zal worden toegewezen.
Contact- en straatverbod
3.12.
De man ziet zich genoodzaakt om een contact- en straatverbod te vorderen. Uit de diverse aangiftes en voorwaardelijke veroordelingen blijkt, zo stelt de man, dat de vrouw nergens voor terug deinst als het gaat om het dwarszitten van de man. De vrouw heeft de man en [S] belaagd, bedreigd en beledigd. Ook is sprake van mishandeling en zijn er vernielingen verricht. De man heeft gegronde vrees dat vrouw hem, [S] en haar drie minderjarige kinderen opnieuw zal belagen, bedreigen en mogelijk nog erger.
3.13.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het gevorderde contact- en straatverbod. Zij stelt - kort gezegd - dat het opleggen van een contact- en straatverbod een zeer ingrijpende maatregel is en dat de man op geen enkele wijze heeft aangetoond dat hiervoor ten aanzien van de vrouw een rechtvaardiging bestaat. De vrouw meent dat zij moedwillig in een kwaad daglicht wordt gesteld. Volgens haar is sprake van een valse aangifte. Daarnaast zijn er stukken overgelegd die niet op haar zien. De stelling van de man dat zij ter zake een aangifte van belaging niet verder wordt vervolgd, waaraan de voorwaarde is verbonden dat zij zich gedurende een proeftijd van twee jaar niet schuldig maakt aan enig strafbaar feit, berust niet op waarheid. Uit de door de man overgelegde brief van het Openbaar Ministerie
d.d. 21 maart 2013 blijkt niet dat de vrouw als verdachte is aangemerkt. Kennelijk is [X] de verdachte naar wie het OM heeft verwezen in zijn brief van 21 maart 2013. Als productie 5 bij de dagvaarding heeft de man een afschrift van een voorwaardelijk sepot opgelegd aan [X] overgelegd. De vrouw vraagt zich af wat zij daar mee te maken heeft. Ook voor vermeende bedreigingen en belagingen van de zijde van de vrouw wordt geen enkel bewijs aangeleverd.
3.14.
De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt.
3.15.
Een straatverbod vormt een inbreuk op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan sprake en daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
3.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat er zich na de beëindiging van de relatie meerdere incidenten hebben voorgedaan. De man heeft een aantal keren aangifte gedaan bij de politie. Hoewel de lezing van partijen van de incidenten verschillend is, staat vast dat partijen ruzie met elkaar hebben gemaakt en dat er lijfelijk contact tussen hen is geweest. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat in ieder geval één incident heeft plaatsgevonden bij de echtelijke woning. Onder deze omstandigheden bestaat thans voldoende aanleiding om, ter voorkoming van verdere escalaties en om partijen de mogelijkheid te bieden om in rustiger vaarwater te komen, bij wijze van ordemaatregel het gevorderde straatverbod toe te wijzen in de na te melden vorm.
3.17.
Het straatverbod wordt toegewezen voor de straat “[naam]”. Wegens het ingrijpend karakter en de eisen van proportionaliteit zal het straatverbod worden gegeven voor de duur van zes maanden. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd op na te melden wijze. De door de man gevorderde machtiging aan hem om naleving van het straatverbod zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie te doen laten uitvoeren, zal op de hierna te melden wijze worden toegewezen.
3.18. Met inachtneming van het vorenoverwogene ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het gevorderde contactverbod op te leggen. Een dergelijk verbod is een ingrijpende voorziening en daarom dienen voldoende feiten en omstandigheden naar voren te zijn gebracht om een dergelijk verbod te rechtvaardigen. Hetgeen door de man is gesteld rechtvaardigt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat er naast het straatverbod een contactverbod wordt opgelegd. Met het toegewezen straatverbod wordt afdoende aan de belangen van de man tegemoetgekomen. Bovendien acht de voorzieningenrechter van belang dat voor de verdere afwikkeling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap contact tussen partijen onvermijdelijk zal zijn. Niet valt in te zien waarom contact dan ook geheel verboden zou moeten worden. Het gevorderde contactverbod zal worden afgewezen.
Proceskosten
3.19
Mede gelet op het feit dat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest is er aanleiding de kosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Bepaalt dat de man bij uitsluiting van de vrouw het gebruik van de echtelijke woning aan [adres] te [plaats] zal hebben totdat de echtelijke woning is verkocht.
II. Verbiedt de vrouw gedurende zes maanden na betekening van dit vonnis zich te begeven naar en/of zich te bevinden in de straat “[naam]” te [plaats].
III. Veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 150,-- voor iedere keer dat zij het onder II vermelde verbod overtreedt, waarbij de dwangsom wordt gemaximeerd op 15.000,--.
IV. Machtigt de man om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien de vrouw in gebreke blijft aan het onder I en II van dit vonnis bepaalde te voldoen.
V. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
VI Compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
VII. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A.E. Zweers, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 november 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.