ECLI:NL:RBOVE:2013:3054

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 december 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
Awb 13/439
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van WIA-uitkering met bezoldiging bij ontslagen ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 4 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een voormalige ambtenaar, en de Staatssecretaris van Financiën. Eiseres had een WIA-uitkering ontvangen, maar deze werd door de Staatssecretaris verrekend met haar bezoldiging na haar ontslag. Eiseres was werkzaam als groepsfunctionaris I bij de Belastingdienst en was in oktober 2001 uitgevallen wegens ziekte. Na een periode van gedeeltelijke hervatting, was zij vanaf september 2003 volledig arbeidsongeschikt. De rechtbank heeft de vraag beoordeeld of de beslissing van de Staatssecretaris om de WIA-uitkering te verrekenen met de bezoldiging in stand kon blijven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris op 20 januari 2012 had besloten om de WIA-uitkering van eiseres te verrekenen met haar bezoldiging, en dat dit besluit bij de beslissing op bezwaar van 17 januari 2013 werd gehandhaafd. Eiseres voerde aan dat de wettelijke samenloopbepaling in artikel 45 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) niet op haar situatie van toepassing was. De rechtbank oordeelde echter dat de grondslag voor de aanspraak op doorbetaling van de bezoldiging van eiseres tot haar ontslag op 1 december 2012 onveranderd artikel 37 van het ARAR was gebleven.

De rechtbank concludeerde dat de beslissing van de Staatssecretaris om de WIA-uitkering te verrekenen met de bezoldiging van eiseres rechtmatig was. Eiseres had geen recht op doorbetaling van de bezoldiging op basis van arbeidsongeschiktheid, omdat de rechtbank oordeelde dat de arbeidsongeschiktheid niet de oorzaak was van het niet verrichten van haar werkzaamheden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 13/439

uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geschil tussen

[eiseres]

wonende te Almelo, eiseres,
en
de Staatssecretaris van Financiën,
verweerder.
13/439
Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2012 heeft verweerder besloten om de eiseres toegekende uitkering ingevolge de Wet Arbeid en Inkomen (verder: WIA) met ingang van 1 februari 2012 te verrekenen met de door haar ontvangen bezoldiging. Het bezwaar daartegen is bij besluit van 17 januari 2013 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Het beroep is ter zitting van 24 september 2013 behandeld. Eiseres is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.A. Raydt.

Overwegingen

1.
In geschil is de vraag of verweerders beslissing om de WIA-uitkering van eiseres te verrekenen met haar bezoldiging in rechte in stand dient te worden gelaten.
2.
Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres was werkzaam als groepsfunctionaris I bij de Belastingdienst. In oktober 2001 is zij in die functie uitgevallen wegens ziekte. In december 2001 heeft zij haar werkzaamheden gedeeltelijk hervat. Vanaf 11 september 2003 heeft eiseres deze werkzaamheden niet meer verricht.
Bij besluit van 8 november 2002 is eiseres ingaande 21 oktober 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (verder: WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Bij besluit van 3 november 2004 is de mate waarin eiseres arbeidsongeschikt in de zin van de WAO wordt geacht ingaande 9 september 2004 vastgesteld op 55 tot 65%. Na bezwaar is die beslissing op 7 oktober 2005 herroepen en is de arbeidsongeschiktheid van eiseres gesteld op 65 tot 80%. De WAO-uitkering werd door het UWV tot 1 september 2005 op machtiging van eiseres uitbetaald aan de Belastingdienst.
Bij besluit van 15 juli 2005 heeft verweerder eiseres ingaande 1 september 2005 eervol ontslag verleend op grond van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte.
Bij besluiten van 29 november 2005 zijn eiseres naar aanleiding daarvan door het UWV ingaande 1 september 2005 de volgende uitkeringen toegekend:
  • een loongerelateerde werkloosheidsuitkering voor de duur van 2,5 jaar;
  • een suppletie-uitkering voor de duur van 66 maanden;
  • een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering.
In haar uitspraak van 30 oktober 2008 heeft de Centrale Raad van Beroep het ontslagbesluit van 15 juli 2005 vernietigd.
Het dienstverband en de salarispositie van eiseres is daarna door verweerder hersteld naar de rechtsverhouding zoals die voorafgaand aan de ontslagdatum bestond.
Vanaf 1 februari 2009 heeft verweerder het reguliere salaris van eiseres ad € 3.151,30 netto (€ 5.444,46 bruto) wederom maandelijks aan haar uitbetaald. Vanaf dezelfde datum heeft ook het UWV maandelijks ad € 1.088,81 netto (€ 1.420,93 bruto) aan WAO-uitkering aan eiseres uitbetaald. In februari 2009 heeft verweerder voorts € 102.011,77 netto (€ 161.820,62 bruto) aan achterstallig salaris aan eiseres betaald.
In maart 2009 heeft het UWV € 65.800,26 netto aan achterstallige WAO- (€ 55.809,84) en WW-uitkering over de periode van 1 september 2005 tot 1 maart 2009 op de rekening van de Belastingdienst gestort. Wegens de daaraan voorafgegane intrekking van de machtiging daartoe heeft de Belastingdienst dit bedrag in april 2009 weer teruggeboekt naar het UWV.
Bij besluit van 20 januari 2012 heeft verweerder besloten het brutosalaris van eiseres ingaande 1 februari 2012 te verminderen met haar bruto WAO-uitkering. Eiseres heeft op 23 februari 2012 tegen die beslissing bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 6 november 2012 heeft verweerder besloten onverschuldigd betaald salaris van eiseres terug te vorderen voor een brutobedrag ad € 169.198,53, bestaande uit:
  • € 55.809,84 wegens genoten WAO-uitkering over de periode 1 september 2005 tot 1 maart 2009;
  • € 44.995,94 wegens genoten WW-uitkering over de periode 1 september 2005 tot 1 februari 2009;
  • € 68.422,75 wegens genoten WAO-uitkering over de periode 1 maart 2009 tot 1 februari 2012.
Op 1 december 2012 is eiseres vervolgens nogmaals ontslag verleend. Tegen dit ontslag heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend.
Bij de beslissing op bezwaar van 17 januari 2013 heeft verweerder zijn besluit van 20 januari 2012 op de grondslag van artikel 45, eerste lid van het Arar gehandhaafd.
3.
In haar beroepschrift tegen dit laatste besluit stelt eiseres dat de grondslag ontbreekt om haar WAO-uitkering (thans: WIA-uitkering) vanaf 1 februari 2012 (tot 1 december 2012) te verrekenen met haar salaris. Eiseres voert in dat verband aan dat de wettelijke samenloopbepaling als gegeven in artikel 45, eerste lid van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (verder: Arar) niet op haar situatie van toepassing is.
Artikel 45, eerste lid van het Arar bepaalt, dat bij samenloop van een recht krachtens dit hoofdstuk met een ZW-uitkering, WIA-uitkering, AAOP-uitkering, WW-uitkering of bovenwettelijke WW-uitkering, dan wel een daarmee vergelijkbare uitkering, op grond van dezelfde dienstbetrekking, deze uitkering in mindering wordt gebracht op dit recht, tenzij het een recht op grond van de artikelen 47 of 48 betreft.
Eiseres stelt hiertoe dat:
  • arbeidsongeschiktheid (om diverse genoemde redenen) niet de oorzaak is van het niet verrichten van haar werkzaamheden, als gevolg waarvan geen sprake is van een recht krachtens hoofdstuk VI van het Arar;
  • de wetgever voor situaties als de onderhavige niet heeft voorzien in een anticumulatiebepaling. Het ontbreken daarvan leidt in de visie van eiseres niet tot onredelijke uitkomsten, omdat zij bij een normaal carrièreverloop in de toekomst zou hebben kunnen doorstromen naar een schaal in de hogere functies.
Eiseres vordert van de rechtbank gegrondverklaring van het beroep en veroordeling van verweerder tot uitbetaling van de ten onrechte verrekende bedragen over de periode van 1 februari 2012 tot 1 december 2012, vermeerderd met wettelijke rente en vergoeding van overige nader vast te stellen schade, alsmede proceskosten in de bezwaar- en beroepsfase en griffierecht.
De rechtbank stelt vast, dat de Centrale Raad van Beroep bij zijn uitspraak van 30 oktober 2008 onherroepelijk heeft beslist, dat de rechtsgevolgen van verweerders besluit van 16 december 2004, waarin is beslist dat de bezoldiging van eiseres op de grond van artikel 37 van het Arar ingaande 1 januari 2005 wegens arbeidsongeschiktheid wordt teruggebracht naar 80%, in stand worden gelaten. De Centrale Raad van Beroep heeft het destijds ingebrachte betoog van eiseres dat haar arbeidsongeschiktheid wordt veroorzaakt door een beroepsziekte verworpen. De rechtbank stelt voorts vast, dat verweerder het dienstverband van eiseres en haar salarispositie naar aanleiding van het bij die onherroepelijke uitspraak eveneens vernietigde ontslagbesluit volledig heeft hersteld naar de situatie zoals die voorafgaand aan de aanvankelijke ontslagdatum (1 september 2005) bestond, welke rechtsverhouding tot het uiteindelijke ontslag van eiseres op 1 december 2012 onveranderd is gebleven.
Hieruit volgt dat de grondslag voor aanspraak op doorbetaling van de bezoldiging van eiseres tot haar ontslag op 1 december 2012 op basis van arbeidsongeschiktheid, niet zijnde een beroepsziekte, onveranderd artikel 37 van het Arar is gebleven. Eiseres kan dan ook niet worden gevolgd in haar betoog dat arbeidsongeschiktheid niet de oorzaak is van het feit dat zij haar werkzaamheden sedert 11 september 2003 niet meer heeft verricht, noch dat haar aanspraak op doorbetaling van bezoldiging niet stoelde op het bepaalde in hoofdstuk VI van het Arar.
De rechtbank volgt eiseres voorts niet in haar stelling dat de wetgever voor de onderhavige situatie niet heeft voorzien in een anticumulatiebepaling. Van een samenloop van een ander recht dan het recht waarop hoofdstuk VI van het Arar betrekking heeft is immers zoals hiervoor is overwogen immers geen sprake. Voorts kan de tekst van artikel 45 van het Arar naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gelezen dan dat de daarin genoemde uitkeringen, die eiseres op grond van dezelfde dienstbetrekking daadwerkelijk heeft ontvangen, in geval van een samenloop van een recht krachtens hoofdstuk VI van het Arar in mindering worden gebracht op dat recht.
Verweerders beslissing om de WIA-uitkering van eiseres te verrekenen met haar bezoldiging dient in rechte dan ook in stand te worden gelaten.
4.
Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, rechter, en door hem en R.K. Witteveen als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk opwww.raadvanstate.nlvoor meer informatie over het indienen van digitaal beroep