In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Overijssel, ging het om een geschil over de bestemming van de as van een overleden zoon. De eiseres in de hoofdzaak, aangeduid als [A], had een rechtszaak aangespannen tegen de besloten vennootschap Yarden Uitvaartfaciliteiten B.V. en een derde partij, [B], die zich in het incident voegde. De procedure begon met een dagvaarding en omvatte verschillende conclusies van antwoord en incidentele conclusies. De rechtbank had eerder in een vonnis van 22 augustus 2013 bepaald dat zij onbevoegd was en verwees de zaak naar het team handel en kanton.
In het incident vorderde [B] om zowel in de hoofdzaak te mogen tussenkomen als zich te voegen. Hij stelde dat zijn belangen deels samenvielen met die van Yarden, die zich op het standpunt stelde dat [A] niet beschikkingsbevoegd was over de as. De rechtbank constateerde echter dat [B] ten tijde van het incident alleen kennis had genomen van de dagvaarding en niet van de conclusie van antwoord van Yarden, waardoor zijn vordering tot voeging werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [B] voldoende belang had aangetoond voor zijn tussenkomst in de hoofdzaak, aangezien zijn vorderingen betrekking hadden op de bestemming van de as, wat ook onderwerp was van de vorderingen van [A].
De rechtbank besloot dat geen van de partijen als in het ongelijk gestelde partij kon worden beschouwd, en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De zaak werd vervolgens opnieuw op de rol gezet voor beraad over een comparitie. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. M. Willemse op 6 november 2013.