3.Heeft verdachte gehandeld met het oogmerk van uitbuiting?
Ten aanzien van de onder 1 genoemde vraag overweegt de rechtbank als volgt.
Werven
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte actief heeft gehandeld bij het werven van de bij hem werkzame seizoensarbeiders. Hij heeft de in Slowakije woonachtige [slachtoffer 7] die eerder bij hem werkzaam is geweest als aardbeienplukker benaderd om arbeiders voor hem te vinden. [slachtoffer 7] heeft op verdachtes verzoek deze arbeiders vervolgens uit zijn omgeving dan wel door middel van het plaatsen van advertenties in Slowakije gerekruteerd.
Huisvesten en opnemen:
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte de arbeiders vervolgens in de directe omgeving van zijn bedrijf heeft gehuisvest of heeft gezorgd dat zij elders een slaapplaats kregen.
Op de actiedag op 10 augustus 2010 werden 26 arbeiders aangetroffen in een tent op het terrein van de buurman [betrokkene 1] gelegen aan de [adres 2]. Daarnaast werden 8 arbeiders aangetroffen in een woonunit op het terrein van buurman [betrokkene 2] gelegen aan de [adres 3]. Daarvoor had verdachte de arbeiders ondergebracht in door hem gehuurde huizen aan de overkant van zijn bedrijf, op een camping, in portocabins en boven de kantine en in de schuur van zijn bedrijf.
Gelet op het voorgaande kunnen de onder 1º genoemde handelingen (het werven, huisvesten en opnemen) bewezen worden verklaard en is de onder 1 gestelde vraag in positieve zin beantwoord.
Ten aanzien van de onder 2 genoemde vraag overweegt de rechtbank als volgt.
Misleiding:
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat verdachte de arbeiders heeft misleid zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. Het is niet gebleken dat de informatie die door de tussenpersoon [slachtoffer 7] met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden aan de arbeiders is verstrekt, (wezenlijk) afweek van de feitelijke situatie in de onderneming. Dit is ook door een aantal arbeiders zelf verklaard.
Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat de arbeiders vooraf zijn geïnformeerd over de omstandigheden dat de werkdagen lang zouden zijn, dat 6 dagen per week zou worden gewerkt, dat de arbeiders € 7,50 per uur konden verdienen waarvan € 2,50 aan inhoudingen zou plaatsvinden, dat prestatieloon werd gehanteerd en dat de huisvesting in Nederland zou worden geregeld. In die zin rijmde de feitelijke situatie dan ook met de bij de arbeiders geschepte verwachtingen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte weliswaar een ingewikkelde administratieve constructie heeft gehanteerd waardoor hij de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag heeft ontdoken, maar dat zulks nog niet zonder meer inhoudt dat de arbeiders zijn misleid. In dit kader overweegt de rechtbank dat verdachte zijn werknemers in een bij de oproepovereenkomst gevoegde prestatiebijlage (dossierpagina 1877) heeft gewezen op de omstandigheid dat zij geen aanspraak konden maken op het minimumloon (wat er overigens ook zij van de omstandigheid dat een dergelijke bepaling nietig is).
Ook de omstandigheid dat ter naleving van het contract € 100,- aan [slachtoffer 7] moest worden betaald van welk bedrag € 40,- zou worden terugbetaald, kan niet als misleiding worden aangemerkt omdat deze omstandigheid vooraf tussen partijen overeen was gekomen en ook in een contract is vastgelegd.
Uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht:Naar het oordeel van de rechtbank kan wel worden vastgesteld dat verdachte overwicht had op de (veelal jeugdige) arbeiders. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verdachte eenzijdig besliste wat de dagnorm voor het uit te betalen loon was en welke uren werden gewerkt, hij de huisvesting regelde en verdachte tijdens het gehele woon- en werktraject ook controles uitvoerde en daarbij ook sancties oplegde en boetes kon opleggen.
Kwetsbare positie:Voorts kan worden vastgesteld dat de medewerkers zich in een kwetsbare positie bevonden. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de betreffende werknemers zich bevonden in een economisch kwetsbare en zwakke positie. De levensstandaard en lonen liggen in het land van herkomst aanzienlijk lager dan in Nederland. Voorts waren zij de Nederlandse taal niet machtig, verkeerden zij door hun lange werkdagen en verblijfsplaats in een relatief sociaal isolement, hadden zij in de beginfase weinig financiële middelen, verkeerden zij in onzekerheid over het door hen te verdienen loon en waren zij slecht op de hoogte van de hier te lande geldende wet- en regelgeving.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht/kwetsbare positie:
Voor het bewijs dat verdachte misbruik van dit overwicht en die kwetsbare positie heeft gemaakt, is toereikend dat kan worden vastgesteld dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden waaruit het overwicht voortvloeit dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien, in die zin dat voorwaardelijk opzet aanwezig moet zijn.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich ervan bewust is geweest dat de arbeiders zich ten opzichte van hem in een volstrekt ongelijkwaardige en kwetsbare positie bevonden.
De arbeiders accepteerden de slechte arbeidsomstandigheden vanwege de financiële beloning die hun in het vooruitzicht werd gesteld. Dit is verklaarbaar tegen de achtergrond van hun economische/financiële situatie. Dit geldt ook voor de geboden huisvesting. Een mondige Nederlandse werknemer had met deze omstandigheden niet ingestemd. Verdachte wist dat de arbeiders financieel van hem afhankelijk waren.
Naar het oordeel van de rechtbank kan onder genoemde omstandigheden bewezen worden verklaard dat verdachte bij het werven, huisvesten en tewerkstellen van de arbeiders misbruik heeft gemaakt van hun zwakkere/kwetsbare positie en het overwicht dat verdachte op grond van de feitelijke omstandigheden op hen had.
Hiermee is ook de hierboven onder 2 gestelde vraag in positieve zin beantwoord.
Oogmerk van uitbuiting:
Ten aanzien van het onder 1º ten laste gelegde dient ten slotte te worden vastgesteld of ook vraag 3 in positieve zin kan worden beantwoord: heeft verdachte gehandeld met het oogmerk van uitbuiting?
De vraag of en zo ja, wanneer er sprake is van uitbuiting in de zin van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Er komt betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor betrokkene met zich meebrengen, en het economisch voordeel dat door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. (vgl. Hoge Raad, 27 oktober 2009, LJN BI17099, r.o. 2.6.1.).
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van uitbuiting. Hiertoe heeft hij de volgende contra-indicaties aangevoerd voor het bestaan van uitbuiting: