ECLI:NL:RBOVE:2013:2863

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 november 2013
Publicatiedatum
25 november 2013
Zaaknummer
Awb 13/2381
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van erkenning voor APK-keuringen wegens wijzigingen in keuringsrapport

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 22 november 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft de intrekking van de erkenning van een verzoeker voor het uitvoeren van APK-keuringen door de directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW). De intrekking vond plaats naar aanleiding van een controle op 13 augustus 2013, waarbij geconstateerd werd dat de gegevens op het keuringsrapport niet overeenkwamen met de gegevens in het RDW-register. Verzoeker had wijzigingen aangebracht in het originele keuringsrapport, wat door de RDW werd gekwalificeerd als ondermijning van het toezicht en als een overtreding van categorie IV volgens de Toezichtbeleidsbrief.

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn erkenning, die per 15 oktober 2013 voor zes maanden was ingetrokken. Hij voerde aan dat de wijziging van het keuringsrapport een fout was, maar dat hij verder een goede staat van dienst had. Tijdens de zitting op 20 november 2013 heeft verzoeker verklaard dat hij de wijzigingen had aangebracht om de eigenaar van het voertuig een correct rapport te geven. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de handeling van verzoeker, het wijzigen van het keuringsrapport, terecht als een overtreding van categorie IV is aangemerkt.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de sanctie van zes maanden intrekking van de erkenning niet onredelijk is, gezien het beleid van de RDW en de ernst van de overtreding. Verzoeker heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat van het beleid wordt afgeweken. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 13/2381

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam]
wonende te Vriezenveen
, verzoeker,
gemachtigde: mr. T. Geerdink,
en
de directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer,
gevestigd te Zoetermeer, verweerder.
13/2381
Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 2013 heeft verweerder de erkenning van verzoeker voor het uitvoeren van APK-keuringen ter zake van de categorie voertuigen tot en met 3.500 kg per 15 oktober 2013 voor zes maanden ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 21 oktober 2013 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
Het verzoek is ter zitting van 20 november 2013 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. T. Bosboom.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover hierbij het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.
Bij de beoordeling van het onderhavige geschil gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 13 augustus 2013 is door een controleur van verweerder bij verzoeker een steekproefherkeuring van het voertuig met kenteken [kenteken] uitgevoerd. Tijdens deze steekproefcontrole is geconstateerd dat de gegevens op het keuringsrapport afweken van de gegevens in het register van verweerder (het RDW-register). Het keuringsrapport van het voertuig bevatte namelijk de adviescodes AC 3 en AC 1, terwijl uit het afmeldscherm van het RDW-register bleek dat aan dat register de adviescodes AC 3 en AC 5 zijn doorgegeven.
Naar aanleiding van het geconstateerde tijdens de steekproefherkeuring heeft op
27 augustus 2013 een hoorzitting plaatsgevonden. Tijdens deze hoorzitting heeft verzoeker verklaard dat hij na de afmelding van de auto had geconstateerd dat er een verkeerd adviespunt door de betreffende keurmeester was vermeld op het keuringsrapport. Verzoeker heeft dit vervolgens aangepast door middel van het kopiëren van het originele APK-keuringsrapport.
Ter zitting van 20 november 2013 heeft verzoeker verklaard het keuringsrapport te hebben gewijzigd om de eigenaar van het voertuig met het kenteken [kenteken] toch een rapport met de juiste adviespunten mee te geven.
3.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat verzoeker met het aanbrengen van wijzigingen in het originele APK-keuringsrapport heeft gehandeld in strijd met de uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen, zoals deze onder meer zijn opgenomen in artikel 30 van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK. Ingevolge artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 kan verweerder vanwege deze overtreding de aan eiser verleende erkenning voor het uitvoeren van APK-keuringen intrekken. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het aanbrengen van wijzigingen in het originele APK-keuringsrapport een overtreding uit categorie IV als bedoeld in de ‘Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW’ (hierna: de Toezichtbeleidsbrief) en de daarbij behorende bijlage ‘APK Keurmeester’ is. Op grond van deze beleidsstukken staat als sanctie op een categorie IV-overtreding de intrekking van de erkenning voor het uitvoeren van APK-keuringen voor zes maanden.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder tevens betrokken dat bij verzoeker in de afgelopen 30 maanden ook al een overtreding is geconstateerd uit categorie III als bedoeld in de Toezichtbeleidsbrief en de bijlage ‘APK Keurmeester’.
4.
Verzoeker erkent in zijn bezwaarschrift en verzoek om voorlopige voorziening dat het wijzigen van het keuringsrapport een fout is geweest, maar wijst er op dat hij overigens een zeer goede staat van dienst heeft. Hij is daarnaast van mening dat de door hem gemaakte fout een overtreding uit categorie I als bedoeld in de beleidsstukken is, nu op het keuringsrapport van de klant wel het juiste adviespunt was vermeld en de verkeersveiligheid geen moment in het geding is geweest. De intrekking van de erkenning voor zes maanden is daarom onjuist en disproportioneel gelet op de ernst van de overtreding. Verzoeker zou slechts een waarschuwing dan wel hoogstens een intrekking van de erkenning voor zes weken moeten krijgen. Verder is volgens verzoekers bij de uitgevoerde steekproef niet voldaan aan de daarbij in acht te nemen zorgvuldigheid.
5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat verzoeker het originele keuringsrapport in die zin heeft gewijzigd, dat de daarop vermelde adviespunten afwijken van de adviespunten die aan het RDW-register zijn doorgegeven. Verweerder heeft het vervalsen van het keuringsrapport gekwalificeerd als ondermijning van het toezicht, en meer specifiek als een vorm van fraude. In de bijlage ‘APK Keurmeester’ bij de Toezichtbeleidsbrief worden ondermijning van het toezicht en fraude ingedeeld in categorie IV-overtredingen.
6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder het wijzigen van het originele keuringsrapport terecht heeft aangemerkt als een ondermijning van het toezicht. Daarmee heeft verweerder deze handeling terecht als een categorie IV-overtreding in de zin van de Toezichtbeleidsbrief en de bijlage ‘APK Keurmeester’ aangemerkt. Dat verzoeker uitsluitend in het belang van de klant zou hebben gehandeld en zelf geen voordeel heeft gehad bij de overtreding, wat hier verder ook van zij, doet hier niet aan af.
De stelling van verzoeker dat de door hem gemaakte fout als een categorie I-overtreding als bedoeld in de beleidsstukken dient te worden aangemerkt, volgt de voorzieningenrechter niet. Voor deze stelling van verzoeker biedt het door verweerder gehanteerde beleid geen aanknopingspunten.
7.
De voorzieningenrechter acht het door verweerder gevoerde beleid voorts niet onredelijk. Hieruit volgt dat verweerder op grond van het door hem vastgestelde beleid in redelijkheid de erkenning van verzoeker voor zes maanden heeft kunnen intrekken.
8.
Uit hetgeen verzoeker verder heeft aangevoerd, blijkt niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van zijn beleid dient af te wijken. Dat verzoeker een goede staat van dienst heeft, wat hier verder ook van zij, is hiervoor onvoldoende. Voor het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is, omdat de gevolgen die de opgelegde sanctie voor verzoeker heeft niet in verhouding staan tot de ernst van de overtreding, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. De bestreden sanctie vloeit rechtstreeks uit het door verweerder gevoerde beleid voort. De gevolgen van de gehanteerde sancties worden daarom geacht te zijn verdisconteerd in dit beleid, dat de voorzieningenrechter, zoals hiervoor reeds is vermeld, niet onredelijk acht.
In hetgeen verzoeker voor het overige heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
9.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal kunnen blijven. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening daarom afwijzen.
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzieningenrechter, en door hem en
mr. P.J.H. Bijleveld als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.