ECLI:NL:RBOVE:2013:2806

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 november 2013
Publicatiedatum
20 november 2013
Zaaknummer
C/08/146056
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning na beëindiging huurovereenkomst met beroep op wilsgebrek

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 14 november 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Ieder1 en een gedaagde huurder. De eiser, Ieder1, vorderde ontruiming van de woning van de gedaagde, die deze na een beëindiging van de huurovereenkomst niet had verlaten. De gedaagde had op 26 augustus 2013 een verklaring tot beëindiging van de huurovereenkomst getekend, maar stelde later dat hij dit deed onder invloed van een wilsgebrek, veroorzaakt door medicatie. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde onvoldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde de woning zonder recht of titel bewoont, wat onrechtmatig is jegens Ieder1. De vordering van Ieder1 werd toegewezen, en de gedaagde werd veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de woning te ontruimen. Tevens werd de gedaagde in de proceskosten veroordeeld, die op € 1.587,79 werden begroot. De voorzieningenrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/146056 / KG ZA 13-370
Vonnis in kort geding van 14 november 2013
in de zaak van
de stichting
STICHTING WOONBEDRIJF IEDER1,
gevestigd te Deventer,
eiseres,
advocaat mr. A.V.P.M. Gijselhart te Deventer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.A. Knobben te [plaats].
Partijen zullen hierna Ieder1 en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Ieder1.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Met ingang van 11 februari 2011 huurt [gedaagde] de woning aan de [adres] [plaats] (hierna: de woning) van Ieder1. Partijen hebben daartoe een huurovereenkomst gesloten.
2.2.
[gedaagde] is vanaf 28 maart 2013 gedetineerd geweest. De voorlopige detentie van [gedaagde] werd op 21 augustus 2013 geschorst.
2.3.
Op 22 augustus 2013 heeft de politie een inval in de woning gedaan en daar een hennepkwekerij aangetroffen.
2.4.
Vanwege de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de woning heeft Ieder1 contact opgenomen met de reclasseringsmedewerker van [gedaagde], de heer [A], en [gedaagde] de keuze gegeven de huurovereenkomst zelf op te zeggen dan wel Ieder1 een huurbeëindigingsprocedure te laten beginnen.
2.5.
In aanwezigheid van de heer [A] (volgens Ieder1) dan wel mevrouw [B] van Trajectum (volgens [gedaagde]) heeft [gedaagde] op 26 augustus 2013 op het kantoor van Ieder1 een verklaring tot beëindiging van de huurovereenkomst van de woning per 1 oktober 2013 getekend.
2.6.
Bij brief van 11 september 2013 heeft de raadsman van [gedaagde] de volgende brief, voor zover van belang, aan Ieder1 gezonden:
“Zoals bij u bekend had cliënt ten tijde van de ontmanteling van de hennepkwekerij tijdelijke verblijfplaats elders. U wordt bekend verondersteld met het gegeven dat cliënt gedurende enige periode gedetineerd is geweest. Cliënt heeft op geen enkel moment bemoeienis gehad met de hennepkwekerij. Die in zijn woning is aangetroffen, noch enig andere hennepkwekerij. Cliënt kan zich dan ook niet verenigen met een beëindiging van de huurovereenkomst en stemt niet met een vrijwillige beëindiging in. Ook gaat hij niet over tot ontruiming van de woning.
Cliënt stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van een tekortkoming in de nakoming die aan hem kan worden toegerekend. Naar de beleving van cliënt kan de huurovereenkomst in deze voortduren. Cliënt heeft de woning bewoond en zich steeds als goed huurder gedragen. Aan overlast-gevend gedrag heeft cliënt zich niet schuldig gemaakt.”
2.7.
Vervolgens heeft de raadsman van [gedaagde] bij e-mail van 24 september 2013 het volgende, voor zover van belang, aan Ieder1 bericht:
“Omdat cliënt onder invloed van een wilsgebrek de verklaring beëindiging huurovereenkomst heeft ondertekend, ontvangt u deze brief.
U heeft cliënt kort na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis uitgenodigd voor een gesprek bij u op kantoor. Tijdens dat gesprek was cliënt onder invloed van medicatie en had hij hulp van de Hanzeborg. U was in ieder geval bekend met het gegeven dat cliënt hulp had van de Hanzeborg en toch heeft u cliënt de verklaring beëindiging huurovereenkomst voorgelegd. Daarbij heeft u cliënt niet gewezen op de eventueel voor hem nadelige gevolgen.
Cliënt stelt zich op het standpunt dat de verklaring beëindiging huur onder invloed van een wilsgebrek tot stand is gekomen. Dat maakt naar de beleving van [gedaagde] dat de betreffende verklaring vernietigbaar is. Bij deze beroept cliënt zich op de vernietigbaarheid van voornoemde verklaring, wat maakt dat de rechtshandeling dient te worden beschouwd als nooit te hebben bestaan. De eventuele rechtsgevolgen kunnen derhalve niet in stand blijven.”
2.8.
Eind september 2013 is [gedaagde] op het kantoor van Ieder1 geweest en heeft hij de door hem betaalde huur over de maand oktober teruggevraagd. Ieder1 heeft aan dit verzoek voldaan.
2.9.
[gedaagde] heeft de woning per 1 oktober 2013 niet ontruimd en verlaten.

3.Het geschil

3.1.
Ieder1 vordert, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de woning gelegen aan de [adres] [plaats], te ontruimen en ontruimd te houden, met al het zijne en eventueel zijnentwege in de woning verblijvende personen en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Ieder1 te stellen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor wat betreft de spoedeisendheid heeft Ieder1 aangevoerd dat zij een toegelaten instelling in de zin van de Woningwet is, in welke hoedanigheid zij is belast met een redelijke, evenwichtige verdeling van het voor verhuur beschikbare woningenbestand. Ieder1 wenst dan ook de woning aan een of meer van de vele (urgente) woningzoekenden toe te wijzen, nu [gedaagde] de woning vanaf 30 september 2013 beweerdelijk zonder recht of titel bewoont.
Hieruit volgt dat Ieder1, anders dan door [gedaagde] is gesteld, voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
4.2.
Voorop staat dat [gedaagde] op 26 augustus 2013 een verklaring tot beëindiging van de huurovereenkomst van de woning per 1 oktober 2013 heeft getekend. Pas op 24 september 2013 heeft de raadsman van [gedaagde] aangevoerd dat [gedaagde] vindt dat de beëindiging van de huurovereenkomst onder invloed van een wilsgebrek tot stand is gekomen, zo blijkt uit productie 7 van de zijde van Ieder1. In deze kort gedingprocedure is aan de zijde van [gedaagde] slechts zeer summier betoogd dat sprake zou zijn van een wilsgebrek, namelijk dat [gedaagde] onder invloed van medicatie de verklaring heeft getekend. Deze stelling is op geen enkele wijze door [gedaagde] met stukken onderbouwd. Het had immers op zijn weg gelegen om inzichtelijk te maken welke medicijnen hij slikt, wat de gevolgen van dit medicijngebruik kunnen zijn en dat hij deze medicijnen ten tijde van het tekenen van de verklaring had gebruikt. Ook heeft hij terzake geen verklaring van een behandelend (huis)arts of apotheek overgelegd. Daarbij komt dat [gedaagde] in aanwezigheid van een hulpverlener - namelijk mevrouw [B], zoals [gedaagde] zelf heeft aangeven, dan wel de heer [A], zoals Ieder1 heeft aangevoerd - deze verklaring heeft ondertekend. Ook van deze hulpverlener heeft [gedaagde] geen verklaring overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat hij door medicatie niet in staat is geweest zijn wil te bepalen.
Nu [gedaagde] nog geen begin heeft gemaakt met het onderbouwen van zijn stelling dat hij de verklaring onder invloed van een wilsgebrek heeft getekend, zal aan dit verweer worden voorbijgegaan.
4.3.
Uit de eigen gedraging van [gedaagde], te weten dat hij de door hem betaalde huur over de maand oktober ten kantore van Ieder1 heeft teruggevraagd, blijkt overigens dat hij de huur zelf ook als beëindigd beschouwt.
4.4.
De vragen of [gedaagde] betrokken is geweest bij het opzetten van de hennepkwekerij in zijn woning en of hij overlast heeft veroorzaakt, kunnen, nu [gedaagde] de huur zelf heeft opgezegd, achterwege blijven.
4.5.
De conclusie is dat [gedaagde] de woning op dit moment zonder recht of titel bewoont, hetgeen onrechtmatig is jegens Ieder1. De vordering van Ieder1 zal bijgevolg worden toegewezen.
4.6.
Tegen de ontruimingstermijn van drie dagen is door [gedaagde] geen afzonderlijk verweer gevoerd. Hierom en gezien het feit dat [gedaagde] ter mondelinge behandeling heeft aangegeven dat hij op dit moment, vanwege de stroomafsluiting, niet in de woning maar bij zijn moeder woont en dat zich geen inboedel van [gedaagde] in de woning bevindt, zal de ontruimingstermijn van drie dagen worden toegewezen.
4.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Ieder1 worden begroot op:
- dagvaarding €  94,79
- griffierecht 589,00
- salaris advocaat
904,00
Totaal €  1.587,79

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de woning gelegen aan de [adres] [plaats] te ontruimen en ontruimd te houden, met al het zijne en eventueel zijnentwege in de woning verblijvende personen en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking te stellen van Ieder1,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Ieder1 tot op heden begroot op € 1.587,79,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2013.