5.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot de feiten 1 tot en met 3 het volgende.
Het PersoonsGebondenBudget (PGB) is een regeling die valt onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De AWBZ is in Nederland een verplichte, collectieve ziektekostenverzekering voor niet individueel verzekerbare ziektenkostenrisico's. Verzekerd voor de AWBZ zijn alle ingezetenen van Nederland en niet-ingezetenen van Nederland die bepaalde inkomsten in Nederland genieten. De AWBZ is één van de zogenoemde volksverzekeringen.
De AWBZ kent in het kader van het PGB zogenoemde functiegerichte aanspraken namelijk;
• Huishoudelijke verzorging (in dit dossier ook afgekort als H en HH);
• Persoonlijke verzorging (P en PV);
• Verpleging (V en VP);
• Ondersteunende begeleiding (O, OB en OU als ondersteunende begeleiding in uren en VV, hetgeen ondersteunende begeleiding met vervoer inhoudt);
• Activerende begeleiding;
• Behandeling en
• (kortdurend) verblijf .
Op 1 januari 2007 werd de zorgfunctie huishoudelijke verzorging ondergebracht in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) en vanaf die datum beslissen de gemeenten over deze vorm van zorg.
De cliënt, in het kader van het PGB budgethouder genoemd, dient een aanvraag in bij het Centrum voor Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het CIZ oordeelt of de cliënt de aangevraagde zorg nodig heeft en in welke mate. Hierbij specificeert het CIZ welke typen zorg er nodig zijn, de klasse en het aantal uren. De cliënt ontvangt de indicatiestelling in de vorm van een schriftelijk besluit en elektronisch wordt het (Regionale) Zorgkantoor op de hoogte gesteld van dit besluit.
Aan de hand van de indicatiestelling wordt door het Zorgkantoor vastgesteld wat het bruto PGB is, waar de cliënt recht op heeft. Hierop wordt de verschuldigde eigen bijdrage in mindering gebracht. Het zo berekende netto PGB wordt door het Zorgkantoor uitbetaald aan de cliënt. De eigen bijdrage wordt vastgesteld door het Centraal Administratie Kantoor bijzondere ziektekosten (CAK). Het CAK doet dit op basis van de geïndiceerde zorg en de inkomensgegevens van de cliënt. Het CAK heeft daarvoor toegang tot de gegevens van de Belastingdienst.
De cliënt/budgethouder sluit overeenkomsten af met mensen en/of instellingen die de zorg gaan leveren en betaalt hen vanuit het PGB . Periodiek moet de cliënt verantwoording afleggen over de besteding van het PGB. Wanneer iemand een indicatie heeft, dan kan het toegekende PGB ,in plaats van de soort van zorg waarvoor dat budget is toegekend, ook voor andere vormen van zorg worden ingezet . Dit betekent dat iemand die bijvoorbeeld een indicatie voor ondersteunende begeleiding heeft, zijn budget desgewenst ook kan inzetten voor persoonlijke verzorging. Door de budgethouder dient echter steeds de daadwerkelijk genoten zorg verantwoord te worden.
Uit het dossier en uit hetgeen de directeur [medeverdachte 1] van [verdachte] ter terechtzitting heeft verklaard, leidt de rechtbank af, dat verdachte haar bedrijfsadministratie voor wat betreft het opstellen van de verantwoordingsformulieren in de tenlastegelegde periode, grotendeels door de medeverdachte [medeverdachte 2] heeft laten uitvoeren. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij de gegevens daarvoor aanleverde, waarna deze door [medeverdachte 2] administratief werden verwerkt. Daarna zette zij haar handtekening onder het formulier en stuurde [medeverdachte 2] de formulieren door naar de aangewezen instanties.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij vertrouwde op de mondelinge mededeling van verdachte dat de geïndiceerde uren ook daadwerkelijk waren verricht. Pas nadat zijn werkzaamheden door een collega werden overgenomen zag [medeverdachte 2] voor het eerst de urenbriefjes van de daadwerkelijk door de werknemers gemaakte uren. Het verdelen van het totaal aantal geïndiceerde uren, zonder deze werkbriefjes, was volgens [medeverdachte 2] dan ook altijd nattevingerwerk geweest en hij begreep toen dat de eerder gehanteerde verdeling niet klopte met de werkelijkheid.
Uit het dossier blijkt dat 140 mensen uit Enschede en directe omgeving, na aanvraag en toekenning van een PGB, zorg kregen van [verdachte]. Deze mensen hadden overwegend een Turkse achtergrond en waren de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig.
Door het verlenen/ondertekenen van machtigingen gaven cliënten verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] het beheer en de beschikking over het PGB die werd gestort op de bedrijfsrekening van verdachte. Tevens werd door het opgeven van het bedrijfsadres van verdachte aan het Zorgkantoor en/of de gemeente Enschede alle correspondentie naar verdachte verstuurd.
Door deze werkwijze, werd naast het PGB, tevens alle correspondentie met betrekking tot het PGB buiten het zicht van de cliënt gehouden. De cliënt had daardoor geen goed inzicht in het recht en/of de hoogte van het PGB.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het tenlastegelegde feit bewezen worden nu verdachte maatregelen ter voorkoming van de verboden gedraging achterwege heeft gelaten, hoewel zij daartoe wel bevoegd en gehouden was.
Verdachte beheerde en administreerde bedrijfsmatig PGB budgetten. Naar het oordeel van de rechtbank ben je als uitvoerende verantwoordelijk voor wat betreft de juiste kennis van toepasselijke regelingen en daarmee samenhangende verplichtingen. Het was dus verdachte’s verantwoordelijkheid dat de voor haar voor de cliënten ingevulde verantwoordigingsformulieren werden gebaseerd op de juiste onderliggende gegevens. Dit betekent dat zij verantwoordelijk was voor de inhoud van die formulieren.
Dit houdt onder meer in dat de budgethouder moet kunnen beschikken over ondertekende declaraties van de verleende zorg. Daarin moeten onder meer zijn opgenomen het aantal gewerkte- en betaalde uren, de tijden waarop is gewerkt, het uurtarief, de naam en het adres van de zorgverlener. De basis voor die declaratieformulieren vormt de zorgovereenkomst waarin staat welke zorg op welke dagen voor hoeveel uur tegen welk tarief verricht wordt. In de onderhavige zaak zijn bijna geen zorgovereenkomsten aangetroffen en als ze al werden aangetroffen, dan waren die onvolledig. De rechtbank houdt de BV hiervoor mede verantwoordelijk. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft ter zitting verklaard dat de administratie een puinhoop was. Aangezien zij directeur en enig aandeelhouder was van de BV, kan het bij haar levende inzicht ook aan de BV worden toegerekend.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn stelling dat van valsheid geen sprake was, omdat op de verantwoordigingsformulieren desgevraagd steeds correct de gedeclareerde zorg is ingevuld. De raadsman gaat er evenwel aan voorbij dat de declaratieformulieren al vals zijn ingevuld. Op de declaratieformulieren diende immers te worden aangegeven of zorg was verleend op welke dagen en tegen welk tarief. Hieruit volgt al dat alleen de daadwerkelijk verleende zorguren konden worden gedeclareerd.
Uit de verklaringen van de aangevers/getuigen komt naar het oordeel van de rechtbank naar voren dat een:
- ander bedragen was vermeld dan waarvoor in werkelijkheid
zorg was verleend en
- andere (duurdere) zorgvorm(en) was/waren vermeld en/of aangekruist dan in
werkelijkheid was verleend.
Daarmee staat de valsheid van de declaratieformulieren vast. Omdat (alleen) deze valse declaratieformulieren de basis vormden voor de verantwoordingsformulieren, staat daarmee ook vast dat laatstgenoemde formulieren vals zijn.
Voorts heeft de raadsman in zijn algemeenheid gesteld dat verdachte in werkelijkheid veel meer uren zorg heeft verleend dan uit de verklaringen van de aangevers/getuigen blijkt nu bepaalde vormen van zorg zoals het invullen van papieren werd gezien als een vriendendienst en niet als zorg. Ook uit de verklaringen die de getuigen hebben afgelegd bij de rechter-commissaris blijkt dat meer zorg is verleend door verdachte, dan uit administratieve bescheiden naar voren komt. De raadsman heeft gesteld dat de hoeveelheid geld die wél is ontvangen, maar waarvoor geen zorg is geleverd, daarom niet van die omvang is geweest, zoals door de opsporingsambtenaren van de SIOD is berekend.
De rechtbank volgt die redenering niet omdat de SIOD in zijn berekeningen, met de door de raadsman genoemde zorguren, voor zover deze aannemelijk zijn geworden, rekening heeft gehouden en deze heeft verdisconteerd. Ook dan resteert evenwel een substantieel verschil tussen de gedeclareerde zorguren en de daadwerkelijk verleende zorguren.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat verdachte meermalen valsheid in geschrift heeft gepleegd. Zij heeft dat gedaan met een ander, omdat een rechtspersoon zelf immers niet kan handelen.
De raadsman heeft gesteld dat de opzet van zijn cliënt niet gericht was op de wederrechtelijke toe-eigening nu zij in de veronderstelling verkeerde dat alle zorg wel degelijk was verleend.
De rechtbank is van oordeel dat voor verduistering sprake moet zijn van wederrechtelijke toe-eigening als zodanig over het geld wordt beschikt dat voldoende duidelijk is dat het geld tegen de gemaakte afspraken in wordt beheerd, teruggave onmogelijk is gemaakt of aanmerkelijk is bemoeilijkt.
In het onderhavig geval werden met behulp van vals opgemaakte verantwoordingsformulieren PGB , bij de budgetverlener de indruk gewekt dat het hele budget daadwerkelijk voor zorg was aangewend, terwijl het juiste bedrag aan verstrekte hulp, het juiste aantal verleende zorguren en de soort zorghulp niet valt te achterhalen doordat verdachte verzuimde (op een juiste wijze) haar administratie te voeren. Verdachte heeft vervolgens eigenmachtig over deze gelden, die nadrukkelijk voor zorg bedoeld waren, beschikt door er andere zaken en diensten van te betalen. Aldus heeft verdachte over geldbedragen beschikt waarop ze geen recht had, waardoor er naar het oordeel van de rechtbank ook sprake is van verduistering.
De raadsman heeft gesteld dat er geen sprake is geweest van verhullingshandelingen omdat via bankafschriften of verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1] nagegaan kan worden waaraan de verschillende bedragen zijn besteed.
De rechtbank merkt in dit verband op dat voor bewezenverklaring van witwassen sprake moet zijn van gedragingen die meer omvatten dan het enkele voorhanden hebben van die gelden en die gericht zijn op of het karakter hebben van een daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die gelden (Hoge Raad 8 januari 2013, LJN BX6910).
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte
door het plegen van valsheid in geschrift en verduistering in het bezit is gekomen van aanzienlijke geldbedragen waarover zij, in de persoon van haar statutair directeur, alleen kon beschikken. Verdachte, althans haar statutair directeur, heeft zo blijkt uit het dossier onder meer, een stuk grond in Duitsland aangekocht, een appartement in Turkije gekocht, een bedrijfspand in Enschede gekocht en een bedrag van € 200.000,= geleend aan, naar haar zeggen, toenmalige echtgenoot, die in Turkije verblijft. Door aldus te handelen heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank, samen met haar medeverdachte, schuldig gemaakt aan het witwassen van aanzienlijke geldbedragen, nu haar gedragingen mede gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld. Niet alleen heeft zij het doen voorkomen dat legaal verdiende winsten werden geïnvesteerd in onroerende zaken en een geldlening, maar ook moet bedacht worden dat het lastiger wordt de herkomst van het geld te traceren, indien en zodra de aangekochte onroerende zaken (inclusief waardestijging) weer worden verkocht en de verstrekte geldlening (al dan niet vermeerderd met rente) wordt ingelost.