ECLI:NL:RBOVE:2013:2770

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 september 2013
Publicatiedatum
18 november 2013
Zaaknummer
136 893 FT RK 656/13 en 136 894 FT RK 657/13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating schuldsanering door consumptieve overbesteding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 12 september 2013 uitspraak gedaan over de verzoeken van een samenwonend stel, [verzoeker] en [verzoekster], tot toelating tot de schuldsanering. De verzoekers hebben een verzoekschrift ingediend, dat op 3 september 2013 ter zitting is behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers aanzienlijke schulden hebben, waaronder een schuld aan de Belastingdienst van € 17.860,00 voor kinderopvangtoeslag, en dat hun totale schuldenlast respectievelijk € 8.051,49 en € 30.035,70 bedraagt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoekers niet te goeder trouw zijn geweest in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoekschrift, omdat zij de Belastingdienst niet op de hoogte hebben gesteld van de wijziging in hun gezinssituatie, wat heeft geleid tot een onterecht ontvangen kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er sprake is van consumptieve overbesteding, waarbij [verzoekster] schulden is aangegaan bij verschillende postorderbedrijven, terwijl zij wist dat zij deze niet kon betalen. De rechtbank heeft de verzoeken afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b, van de Faillissementswet, en heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bijzondere omstandigheden zijn om de verzoeken toch toe te wijzen. De beslissing is genomen door mr. J.M. Marsman en de verzoekers hebben het recht van hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 136 893 FT RK 656/13 en 136 894 FT RK 657/13
uitspraakdatum: 12 september 2013
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoeker],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
verzoeker,
en

[verzoekster],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
beiden wonende te [woonplaats], [adres],
verzoekster,
verder ook te noemen: [verzoeker] en [verzoekster].

Het procesverloop

Verzoekers hebben een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 3 september 2013, waar [verzoeker] en [verzoekster] zijn verschenen. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

De beoordeling

De feiten
[verzoeker] en [verzoekster] zijn een samenwonend stel en hebben twee kinderen van respectievelijk 4 en 6 jaar.
[verzoeker] ontvangt een Wajong-uitkering van € 922,85 per maand, exclusief vakantiegeld. [verzoekster] ontvangt studiefinanciering van € 1.213,00 per maand.
De totale schuldenlast van [verzoeker] bedraagt volgens de verklaring schuldsanering
€ 8.051,49. Blijkens de brief van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van 6 januari 2013 heeft [verzoeker] tevens een schuld aan het DUO van € 29.568,16. De totale schuldenlast van [verzoekster] bedraagt € 30.035,70, waaronder:
  • Wehkamp BV, € 1.980,32 (februari 2009);
  • H&M Netherlands, € 983,20 (maart 2011);
  • H&M Netherlands, € 178,45 (juni 2011);
  • Bol.com BV, € 75,97 (april 2012);
  • Otto BV, € 377,72 (juni 2012);
  • Neckermann.com bv, € 793,53 (februari 2012).
[verzoekster] heeft nog een schuld aan de Belastingdienst van € 17.860,00 ter zake van kinderopvangtoeslag met betrekking tot de jaren 2009, 2010 en 2011.
De - zakelijk weergegeven - toelichting van [verzoeker] en [verzoekster]
Ter zitting hebben [verzoeker] en [verzoekster] terzake de schuld aan de Belastingdienst het volgende verklaard. Het inkomen van [verzoeker] is sinds (eind) 2009 weggevallen, omdat hij zijn baan heeft verloren. [verzoeker] en [verzoekster] moesten toen alles betalen van de studiefinanciering van [verzoekster]. [verzoekster] heeft toen nog geprobeerd om naast haar studie te gaan werken, maar ook toen kwamen zij elke maand geld tekort. Ter zitting heeft [verzoekster] bevestigd dat de schuld aan de Belastingdienst is ontstaan, omdat zij de kinderopvangtoeslag door hebben laten lopen, terwijl hun oudste kind niet meer van opvang gebruik maakte omdat het kind al naar school ging. [verzoeker] en [verzoekster] hebben destijds de keuze gemaakt om de kinderopvangtoeslag aan te wenden voor de kosten van levensonderhoud. [verzoekster] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de reden van terugvordering, wel tegen de hoogte. Gesteld wordt dat zij na het wegvallen van het inkomen van [verzoeker] geen aanvulling vanuit de bijstand of studiefinanciering kregen. De kinderopvangtoeslag van het oudste kind is rond januari 2012 stopgezet en van het jongste kind twee maanden geleden. Het jongste kind ging naar de opvang, omdat [verzoeker] niet in staat was om het kind op te vangen. [verzoekster] weet niet of zij recht heeft op kinderopvangtoeslag als [verzoeker] ook thuis is.
De overwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat [verzoeker] en [verzoekster] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw zijn geweest. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
De schuld aan de Belastingdienst betreft een terugvordering van kinderopvangtoeslag met betrekking tot de jaren 2009, 2010 en 2011. Ter zitting heeft [verzoekster] bevestigd dat de schuld aan de Belastingdienst onder meer is ontstaan, omdat zij niet aan de Belastingdienst heeft doorgegeven dat hun oudste kind geen gebruik meer maakt van de opvang en zij de vergoeding voor de kinderopvang wel is blijven ontvangen. Dit betekent dat zij niet te goeder trouw is geweest ter zake de schuld aan de Belastingdienst. Het verweer van [verzoekster] dat zij door het wegvallen van het inkomen van [verzoeker] de kinderopvangtoeslag heeft aangewend voor levensonderhoud, kan niet tot een ander oordeel leiden. Van haar mag worden verwacht dat zij elke wijziging met betrekking tot haar persoonlijke gezinssituatie, welke van invloed zou kunnen zijn op het recht op kinderopvangtoeslag doorgeeft aan de Belastingdienst. Bovendien behoorde zij te weten dat de ontvangen kinderopvangtoeslag diende te worden aangewend voor de kosten van kinderopvang en niet voor de kosten van levensonderhoud. De rechtbank acht [verzoeker] evenmin te goeder trouw ten aanzien van de schuld aan de Belastingdienst. [verzoeker] heeft ook geprofiteerd van de teveel ontvangen kinderopvangtoeslag met betrekking tot de jaren 2009, 2010 en 2011 omdat het aannemelijk is dat de teveel ontvangen gelden ten bate zijn gekomen van de gezamenlijke kosten van de huishouding. Dat de schuld op naam van [verzoekster] staat doet hier niet aan af. Nu de gelden gebruikt zijn voor de gezamenlijke kosten van de huishouding heeft [verzoekster] bij betaling immers een regresvordering op [verzoeker]. Ditzelfde geldt voor de overbestedingschulden, zoals hierna is vermeld.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van consumptieve overbesteding. Gebleken is dat [verzoekster] bij een aantal (postorder)bedrijven een schuld is aangegaan, waarvan zij wist dan wel kon weten dat zij deze niet kon betalen omdat zij zich toen al in een benarde financiële positie bevond. Als gevolg hiervan is haar schuldenlast (nog) verder opgelopen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat ook deze consumptieve schuld niet te goeder trouw is ontstaan. De rechtbank acht [verzoeker] evenmin te goeder trouw ten aanzien van deze consumptieve schuld, omdat de consumptieve overbesteding ten bate is gekomen van de gezamenlijke huishouding en dus ook [verzoeker] hiervan heeft geprofiteerd, terwijl hij wist dat zij de betalingsverplichtingen hiervan niet konden nakomen.
De overige schuldenlast behoeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen nadere bespreking.
De verzoeken zullen worden afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b, Faillissementswet.
Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de verzoeken desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken.

De beslissing

de rechtbank:
wijst de verzoeken af.
Gewezen door mr. J.M. Marsman, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.
De schuldenaar heeft gedurendeacht dagen na de dag van deze uitspraakhet recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend worden ingesteld bij door een advocaat ondertekend verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Wanneer de schuldenaar tevens een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord heeft ingediend, wordt dit verzoek eveneens aan het Gerechtshof voorgelegd (art. 292 lid 3 en 361 Fw.).