In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Overijssel op 23 oktober 2013, betreft het een kort geding waarin de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Handelsonderneming [A] B.V. (hierna: [A]) vorderingen heeft ingesteld tegen de Gemeente Deventer (hierna: de gemeente) en een niet verschenen gedaagde sub 2. De procedure is gestart naar aanleiding van een dwangbevel dat de gemeente op 19 november 2012 aan gedaagde sub 2 heeft uitgevaardigd, en dat leidde tot executoriaal beslag op een auto die door [A] aan de zoon van gedaagde sub 2 was verkocht. [A] vorderde in kort geding dat de gemeente zou worden verboden de auto te verkopen en dat het beslag zou worden opgeheven, onder de verplichting de auto aan [A] terug te geven.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een executiegeschil. De gemeente voerde verweer op basis van de Wet op het consumentenkrediet (Wck), stellende dat [A] niet gerechtigd was om afgifte van de auto te vorderen, omdat de zoon van gedaagde sub 2 niet in verzuim was. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat [A] in het kader van haar bedrijfsactiviteiten geen krediet verleent en dat de overeenkomst met de zoon van gedaagde sub 2 niet als een consumenten kredietovereenkomst kan worden gekwalificeerd.
De rechter concludeerde dat [A] onvoldoende bewijs had geleverd voor haar eigendomsvoorbehoud en dat de gemeente op het moment van beslaglegging mocht aannemen dat gedaagde sub 2 de rechthebbende van de auto was. De vorderingen van [A] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 23 oktober 2013.