In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.G. Volbeda, en de raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Eiseres had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aangevraagd, nadat haar dienstverband bij de Christelijke Hogeschool Windesheim per 1 februari 2011 was beëindigd. Eiseres meldde zich ziek op 4 maart 2011, meer dan vier weken na het einde van haar verzekering, wat volgens de wet betekent dat zij geen recht heeft op ziekengeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres na de beëindiging van haar dienstverband enkele afrondende werkzaamheden heeft verricht, maar oordeelde dat deze werkzaamheden niet leiden tot de conclusie dat er een nieuwe dienstbetrekking is ontstaan. De rechtbank overwoog dat voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst drie criteria moeten worden voldaan: de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Hoewel eiseres haar werkzaamheden zelf moest verrichten, was er geen sprake van een verplichting tot loonbetaling, aangezien Windesheim had aangegeven dat voor de afrondende werkzaamheden geen betaling had plaatsgevonden.
De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe dienstbetrekking was ontstaan na 1 februari 2011, waardoor eiseres per die datum niet meer verzekerd was en geen aanspraak kon maken op ziekengeld. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. W.F. Bijloo, met mr. D.H. Harbers als griffier, en is openbaar uitgesproken.