ECLI:NL:RBOVE:2013:2693

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
12 november 2013
Zaaknummer
Awb 13/1053
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanspraak op uitkering ingevolge de Ziektewet na beëindiging dienstverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.G. Volbeda, en de raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Eiseres had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aangevraagd, nadat haar dienstverband bij de Christelijke Hogeschool Windesheim per 1 februari 2011 was beëindigd. Eiseres meldde zich ziek op 4 maart 2011, meer dan vier weken na het einde van haar verzekering, wat volgens de wet betekent dat zij geen recht heeft op ziekengeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres na de beëindiging van haar dienstverband enkele afrondende werkzaamheden heeft verricht, maar oordeelde dat deze werkzaamheden niet leiden tot de conclusie dat er een nieuwe dienstbetrekking is ontstaan. De rechtbank overwoog dat voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst drie criteria moeten worden voldaan: de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Hoewel eiseres haar werkzaamheden zelf moest verrichten, was er geen sprake van een verplichting tot loonbetaling, aangezien Windesheim had aangegeven dat voor de afrondende werkzaamheden geen betaling had plaatsgevonden.

De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe dienstbetrekking was ontstaan na 1 februari 2011, waardoor eiseres per die datum niet meer verzekerd was en geen aanspraak kon maken op ziekengeld. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. W.F. Bijloo, met mr. D.H. Harbers als griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 13/1053 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

[eiseres]

wonende te Zwolle, eiseres,
gemachtigde: mr. S.G. Volbeda,
en
de raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
locatie te Zwolle, verweerder.
13/1053
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2012 heeft verweerder geweigerd aan eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 3 april 2013 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 1 oktober 2013 behandeld. Eiseres is verschenen, tezamen met haar gemachtigde. Verweerder heeft zich niet doen vertegenwoordigen.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres was werkzaam bij de Christelijke Hogeschool Windesheim te Zwolle (hierna: Windesheim). Per 1 februari 2011 is deze dienstbetrekking beëindigd.
1.2
Per 4 maart 2011 heeft eiseres zich ziek gemeld bij verweerder.
1.3
Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden als vermeld in de rubriek “Procesverloop”.
2.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat tengevolge van de werkzaamheden die zij na 1 februari 2011 heeft verricht een nieuwe dienstbetrekking bij Windesheim is ontstaan, welk dienstverband per 8 februari 2011 is beëindigd. Daartoe voert zij aan dat zij tot en met 8 februari 2011 werkzaamheden heeft verricht voor Windesheim, welke zij zelf diende te verrichten, waarvoor ze recht heeft op loon en waarbij sprake was van een gezagsverhouding.
3.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de verzekering voor de ZW is beëindigd op 1 februari 2011, omdat toen het dienstverband bij Windesheim is beëindigd. Eiseres is meer dan vier weken nadien ziek geworden, zodat op grond van artikel 46, eerste lid, van de ZW geen aanspraak op ziekengeld bestaat. De werkzaamheden die eiseres tot en met 8 februari 2011 heeft verricht zijn te beschouwen als afrondende werkzaamheden en vallen volgens verweerder niet onder de nawerking van de verzekering voor de ZW omdat daarvoor geen loon is ontvangen.
4.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Artikel 3, eerste lid, van de ZW bepaalt dat werknemer de natuurlijke persoon is die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt en die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
4.2
Ingevolge artikel 46 van de ZW heeft degene die binnen vier weken na het einde van zijn verzekering ongeschikt tot werken wordt, tegenover het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aanspraak op ziekengeld alsof hij verzekerd was gebleven. Indien de verzekering berust op een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 ontstaat de in de eerste zin bedoelde aanspraak op ziekengeld eerst na het eindigen van die dienstbetrekking.
4.3
De rechtbank stelt op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat de dienstbetrekking van eiseres per 1 februari 2011 is beëindigd. De stelling van eiseres dat de arbeidsovereenkomst na 1 februari 2012 doorliep, slaagt derhalve niet
.Vast staat derhalve dat eiseres per 1 februari 2011 niet meer verzekerd was op grond van de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst. Tevens staat vast dat de ziekmelding van eiseres per 4 maart 2011 niet gelegen is binnen vier weken na het einde van haar verzekering.
4.4.
Evenmin staat ter discussie dat eiseres na 1 februari 2011, tot en met 8 februari 2011, enige afrondende werkzaamheden voor Windesheim heeft verricht. Het geding spitst zich toe op de vraag of met deze werkzaamheden een nieuwe dienstbetrekking is ontstaan.
4.5.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
4.5.1.
In dit geding is relevant of eiseres kan worden aangemerkt als een persoon die tot Windesheim in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan. Voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek gelden als criteria een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stonden, maar dient ook acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun overeenkomst en aldus daaraan inhoud hebben gegeven (vgl. onder meer Hoge Raad 13 juli 2007, LJN BA6231, en 25 maart 2011, LJN BP3887).
4.5.2.
Tussen partijen is niet in geschil en ook voor de rechtbank staat vast dat eiseres gehouden was haar afrondende werkzaamheden voor Windesheim zelf te verrichten. Aan het eerste criterium voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst, zijnde het persoonlijk verrichten van arbeid, is derhalve voldaan.
4.5.3.
In geschil is vervolgens of wordt voldaan aan het criterium of een verplichting tot het betalen van loon bestond voor de door eiseres verrichte werkzaamheden. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is. Daartoe overweegt de rechtbank dat Windesheim in haar brief van 18 februari 2013 expliciet heeft aangegeven dat voor de enige afrondende werkzaamheden, die eiseres tot en met 8 februari 2011 heeft verricht, geen afzonderlijke betaling is geschied en dat eiseres ter zitting heeft aangegeven dat met Windesheim niet is gesproken over betaling van de afrondende werkzaamheden. Dat eiseres, zoals zij ter zitting heeft gesteld, loon heeft gevorderd bij Windesheim en zich beraadt over een eventuele loonvorderingsprocedure bij de kantonrechter doet hier niet aan af, nu daarmee nog niet vaststaat dat een verplichting tot loonbetaling bestond. Aan het tweede criterium voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst, zijnde een verplichting tot het betalen van loon, is derhalve (nog) niet voldaan. Reeds gelet daarop is geen sprake van een nieuwe arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:160 van het BW. Aan de beoordeling of voldaan is aan het derde criterium, zijnde een gezagsverhouding, komt de rechtbank derhalve niet toe.
4.5.4.
Terzijde merkt de rechtbank nog op dat, indien voldaan zou zijn aan alle drie criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst, gelet op het bepaalde in artikel 7:629, eerste lid, van het BW waarin de loondoorbetaling door de werkgever is geregeld bij ziekte van de werknemer, daarmee nog niet vast staat dat eiseres recht heeft op ziekengeld.
4.6
Uit het voorgaande vloeit voort dat na 1 februari 2011 geen nieuwe dienstbetrekking is ontstaan. Dit betekent dat de dienstbetrekking van eiseres op 1 februari 2011 is beëindigd, dat zij per die datum niet meer verzekerd was en dat zij dientengevolge geen aanspraak op ziekengeld heeft aangezien de ziekmelding per 4 maart 2011 gelegen is buiten de termijn van vier weken na het einde van de verzekering.
4.7
Het beroep is daarom ongegrond.
4.8
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, rechter, en door hem en mr. D.H. Harbers als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.