Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[eiser],
verder te noemen [eiser],
[gedaagde],
verder te noemen [gedaagde],
De weergave van het procesverloop1. Voor de weergave van het procesverloop moet eerst worden verwezen naar watdaarover staat vermeld in het in deze zaak op 3 juli 2013 gewezen tussenvonnis. De daarinbepaalde comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 5 september 2013. [gedaagde] is bij diegelegenheid niet (meer) verschenen. Daarna is namens [eiser] vonnis gevraagd waarvan deuitspraak is bepaald op heden.
Waarvan kan worden uitgegaan2. Bij na verwijzing door de Hoge Raad (HR 20 april 2010 (LJN: BK3369)) gewezenarrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 14 juni 2011 (LJN: BQ8103) is [eiser]terzake van “Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen teduchten is” en “Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander teduchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft” veroordeeld tot een gevangenisstrafvoor de duur van zeven jaren met aftrek van voorarrest alsmede tot betaling aan de benadeelde partij van een schadevergoeding groot € 58.666,-.
volgende, waarbij vermelding verdient dat getuige 3 [gedaagde] is:
Door [eiser] zijn naar eigen zeggen van diens advocaat inmiddels stappen gezet om via de weg van artikel 457 e.v. van het wetboek van Strafvordering herziening van voormelde strafrechtelijke veroordeling gedaan te krijgen. Daarvan zijn geen stukken in dit geding gebracht.
Het standpunt van [eiser]6. [eiser] vordert na wijziging van eis bij repliek:
“dat [gedaagde] de verklaring zoals die onder ede bij hetgerechtshof te Arnhem op 1 december 2008 door [gedaagde] over de door [eiser] tegenover[gedaagde] gedane bekentenis te Zutphen, inhoudende dat [eiser] te Arnhem op 12 juli 2004een brandstichting tegenover [gedaagde] bekend zou hebben en/of dat [gedaagde] over deomstandigheden waaronder [eiser] die bekentenis tegenover [gedaagde] in het huis van
wettelijke rente tot de dag van de dagvaarding), op te maken bij staat, en te
vermeerderen met de wettelijke rente over dat nog vast te stellen bedrag vanaf de dag
van de dagvaarding tot aan de dag van betaling;
enigerlei wijze nog verder in negatieve zin uitlaat over [eiser] en tegenover anderen op
bekend die [eiser] op 12 juli 2004 gesticht zou hebben, waarbij een persoon om het
leven is gekomen, en zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- telkens;
omschreven in het petitum van de dagvaarding onder 4.
getuigenverhoor) is komen vast te staan dat door [gedaagde] in de strafzaak vals en meinedig is
verklaard, en dat dit onrechtmatig handelen jegens [eiser] heeft opgeleverd. Immers is door
[gedaagde] in strijd gehandeld met diens wettelijke plicht (artikel 215 Sv), inhoudende dat hij de
waarheid moet spreken. [gedaagde] is aldus mede verantwoordelijk geworden voor de
strafrechtelijke veroordeling van [eiser], en is hiervoor ook civielrechtelijk aan te spreken.
Het standpunt van [gedaagde]8.[gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van het door [eiser] gevorderde onderaanvoering van de volgende verweren:
te blijven verklaren zoals hij heeft gedaan, te weten over – kort gezegd – de
bekentenis die [eiser] in 2008 tegenover hem in het Huis van Bewaring te Zutphen
heeft gedaan. [gedaagde] heeft daarover als getuige onder ede de waarheid verklaard en
hij blijft daar bij. De omstandigheid dat [gedaagde] na verloop van tijd de finesses van
die destijds tegenover hem afgelegde bekentenis niet meer kent, maakt dit niet
anders;
- de verklaringen van de getuigen van de zijde van [eiser] vormen geen bewijs voor
diens stelling dat de verklaringen van [gedaagde] vals waren. De verschillen betreffen
ook slechts ondergeschikte punten;
- naast de verklaringen van [gedaagde] zijn in de strafzaak belastende verklaringen
afgelegd door twee andere getuigen, welke verklaring door de strafrechter ook zijn
gebruikt als bewijs;
- van het vereiste causaal verband kan geen sprake zijn. De verklaring(en) van
vormt/vormen bepaald niet het enige bewijs waarop [eiser] is veroordeeld. Er
is een brandtechnisch onderzoek verricht waarbij de hoofdbrandmeester als getuige
is gehoord. Ook is er een toxicologisch onderzoek gedaan en is er sectie verricht
op het lichaam van het slachtoffer. Reeds is uiteengezet dat er eveneens belastende
verklaringen zijn afgelegd door twee andere getuigen. Zonder de verklaring(en)
van [gedaagde] zou [eiser] ook strafrechtelijk zijn veroordeeld met deze
bewezenverklaring en met de opgelegde gevangenisstraf van zeven jaren;
- een afzonderlijke schadestaat procedure is niet nodig en brengt nodeloos kosten
met zich mee;
- nimmer is door [eiser] een bedrag aan schade genoemd. Wettelijke rente is derhalve
niet toewijsbaar;
- [eiser] dient als de in het ongelijk te stellen partij – uitvoerbaar bij voorraad – te
worden verwezen in de kosten die in dit geding zijn gevallen aan de zijde van
[gedaagde].
De beoordeling van het geschil
beoordelen of een op schrift gestelde verklaring en/of een verklaring van een ter zitting door
de strafrechter gehoorde getuige geloof verdient en mede daarom als bewijsmiddel in de zin
van artikel 339 lid 1 onder 3 (verklaring van getuige) of onder 5 (schriftelijk bescheid) in het
strafvonnis wordt gebezigd. De bewezenverklaring (van wat door de Officier van Justitie is
tenlastegelegd) moet steunen op de inhoud van de in het strafvonnis op te nemen
bewijsmiddelen, inhoudende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden, aldus artikel 359 lid 3 van het wetboek van Strafvordering. Door het gerechtshof te
’s-Hertogenbosch is dat voor wat betreft de gebezigde (getuige)verklaringen gedaan op de wijze zoals dat hiervoor is aangehaald.
beslist omdat aan een verklaring geen geloof kan worden gehecht en deze daarom niet als
bewijsmiddel had mogen worden gebezigd, dient zulks met behulp van de in het wetboek
van Strafvordering aangeduide gewone rechtsmiddelen door een hogere/andere strafrechter
te worden beoordeeld. In casu staat vast dat de gewone rechtsmiddelen zijn uitgeput en dat
alleen het buitengewone rechtsmiddel van herziening (art. 457 e.v. van het wetboek van
Strafvordering) in beginsel nog open staat.
buitengewone rechtsmiddelen betreft een zogenaamd gesloten systeem: daarbuiten bestaan
dus in beginsel geen juridische mogelijkheden meer om op te komen tegen een overweging
en/of beslissing van de strafrechter. Dit brengt mee dat van de rechter oordelend in civiele
zaken niet kan worden gevergd dat hij beoordeelt of de strafrechter een door hem als bewijs
gebezigde schriftelijke verklaring of een verklaring van een getuige afgelegd ter zitting van
de ondeugdelijk/onbetrouwbaar is (gebleken). Die vraag moet en had moeten worden
voorgelegd in de strafza(a)k(en) die volgen op het daartoe instellen van de meergenoemde
gewone en buitengewone rechtsmiddelen.
12. Daarbij komt dat hier vastgesteld moet worden dat het buitengewone rechtsmiddel van
herziening nog niet is uitgeput. [eiser] is thans kennelijk doende om daarvan gebruik te (gaan)
maken.
dit geding zijn gevallen aan de zijde van [gedaagde].
Rechtdoende
De rechtbank:
gemaakte kosten, welke kosten tot op heden moeten worden begroot op € 73,- voor
griffierecht en € 1421,-- voor salaris van de advocaat.
woensdag 30 oktober 2013 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.