ECLI:NL:RBOVE:2013:2656

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
C/08/132895 HA ZA 12-394
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Koopmans
  • A. Zweers
  • J. Marsman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure inzake aansprakelijkheid getuige voor valse of meineedige verklaring in strafzaak

In deze civiele procedure, die volgde op een strafzaak, stond de vraag centraal of een getuige aansprakelijk kan worden gesteld voor een valse of meineedige verklaring. De rechtbank Overijssel oordeelde dat de strafrechter in het Nederlandse rechtsbestel verantwoordelijk is voor het beoordelen van de geloofwaardigheid van getuigenverklaringen. Indien er twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van een verklaring, dient dit via de gebruikelijke rechtsmiddelen door een hogere strafrechter te worden beoordeeld. In deze zaak was het duidelijk dat de gewone rechtsmiddelen waren uitgeput en dat alleen het buitengewone rechtsmiddel van herziening nog openstond. De rechtbank benadrukte dat het systeem van rechtsmiddelen in het Wetboek van Strafvordering een gesloten systeem is, wat betekent dat er geen andere juridische mogelijkheden zijn om tegen een beslissing van de strafrechter op te komen. Dit leidde tot de conclusie dat de civiele rechter niet kan oordelen over de betrouwbaarheid van een verklaring die door de strafrechter als bewijs is gebruikt. De eiser werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen, wat betekent dat zijn verzoeken niet in behandeling werden genomen. De rechtbank veroordeelde de eiser tot betaling van de proceskosten aan de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/132895 HA ZA 12-394
datum vonnis: 30 oktober 2013
Vonnis van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:

[eiser],

wonende te [woonplaats],
eiser,
verder te noemen [eiser],
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
en

[gedaagde],

wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat mr. M.F. Admiraal te Enschede.

De weergave van het procesverloop1. Voor de weergave van het procesverloop moet eerst worden verwezen naar watdaarover staat vermeld in het in deze zaak op 3 juli 2013 gewezen tussenvonnis. De daarinbepaalde comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 5 september 2013. [gedaagde] is bij diegelegenheid niet (meer) verschenen. Daarna is namens [eiser] vonnis gevraagd waarvan deuitspraak is bepaald op heden.

Waarvan kan worden uitgegaan2. Bij na verwijzing door de Hoge Raad (HR 20 april 2010 (LJN: BK3369)) gewezenarrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 14 juni 2011 (LJN: BQ8103) is [eiser]terzake van “Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen teduchten is” en “Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander teduchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft” veroordeeld tot een gevangenisstrafvoor de duur van zeven jaren met aftrek van voorarrest alsmede tot betaling aan de benadeelde partij van een schadevergoeding groot € 58.666,-.

3.
De bewezenverklaring van het hof luidt aldus:
“hij op 12 juli 2004 te Arnhem opzettelijk brand heeft gesticht in perceel (.....), immersheeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met eenbrandende stof, ten gevolge waarvan een gedeelte van genoemd perceel is verbrand,terwijl daarvan gemeen gevaar voor belendende percelen en de inventaris van diebelendende percelen en levensgevaar voor zich in een ander perceel bevindendepersonen te duchten was en terwijl dit feit de dood van (.....) ten gevolge heeftgehad.”;
4.
Uit dit arrest blijkt dat het hof deze bewezenverklaring mede heeft doen stoelen op het
volgende, waarbij vermelding verdient dat getuige 3 [gedaagde] is:
“B. 1Tijdens het opsporingsonderzoek is een aantal voor de verdachte belastendegetuigenverklaringen afgelegd.
Het hof maakt bij zijn bewijsvoering gebruik van de verklaringen van drie getuigen,namelijk van (getuige 1), (getuige 2) en (getuige 3). Deze getuigenverklaringenhouden, voor zover hier van belang, het volgende in.
“B. 2(getuige 1) heeft op 1 februari 2007 bij de politie verklaard dat zij verdachte een paarjaar daarvoor heeft leren kennen in een club in Limburg en dat zij veel met hemomging. Haar verklaring houdt voorts in dat de verdachte haar in zijn slaapkamer opeen gegeven moment in een emotionele bui heeft verteld dat hij het huis van (bijnaambenadeelde) (het hof begrijpt: benadeelde), zijnde de echtgenote van het slachtoffer,moeder van de ex-vrouw van verdachte en eigenaresse van (woning) in de fik hadgestoken, maar dat er nog een man in dat huis aanwezig was, hetgeen hij niet gewetenhad, omdat hij nog naar de auto van die man had gezocht om er zeker van te zijn dathij niet thuis zou zijn.
(getuige 1) is daarna zowel ter terechtzitting van de rechtbank Arnhem d.d. 10december 2007 als ter terechtzitting van het hof Arnhem d.d. 2 december 2008 alsgetuige gehoord, bij welke gelegenheden zij haar eerdere verklaring onder ede heeftbevestigd.
B. 3. 1(getuige 2), een familielid van de verdachte, heeft op 20 maart 2007 bij de politieverklaard dat verdachte hem in de ochtend van 12 juli 2004 heeft gebeld om 06.30 uuren om 06.56 uur met de mededeling dat hij de hut van (.....) in de fik had gestokendoor iets door de brievenbus naar binnen te gooien en aan te steken. Zijn verklaringhoudt voorts in dat verdachte echter niet wist dat het slachtoffer in de woningaanwezig was.
B. 3.2De telefonische contacten met verdachte waarover (getuige 2) heeft verklaard wordenbevestigd door een door de politie uitgevoerde analyse van de historischeprintgegevens van de mobiele telefoon die ten zijde van het onderhavige feit in gebruikwas bij de verdachte. Uit die analyse komt immers naar voren dat op 12 juli 2004 te06:30:24 en te 06:56:44 uur telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen de telefoonvan verdachte en die van (getuige 2). De telefoon van verdachte is bij die contactenaangestraald op een mast gelegen aan de (.....) straat te Arnhem, een mast gelegen inde buurt van de woning van verdachte.B. 4. 1(getuige 3) heeft in eerste instantie een verklaring op schrift gezet, inhoudende datverdachte hem heeft verteld dat hij de brand heeft gesticht, welke verklaring hij in zijnverhoor door de politie d.d. 4 augustus 2008 heeft bevestigd en aangevuld met details.Deze laatste verklaring houdt – zakelijk weergegeven – in dat:- hij in juni of juli 2008 samen met de verdachte was gedetineerd in het Huis vanBewaring Zutphen, waar hij samen met de verdachte op een cel zat;- op een bepaalde dag de verdachte hem in hun gezamenlijke cel vertelde dat hijinderdaad brand had gesticht en dat hij niet wist dat er iemand lag te slapen in hethuis;- de verdachte hem voorts vertelde dat de woning die hij in brand had gestoken inArnhem was gelegen;- verdachte hem vertelde dat de reden dat hij dit had gedaan was dat hij een vrouwhad gevraagd hem geld te lenen en die vrouw had dat geweigerd;- hij (.....) van verdachte had begrepen dat de woning eigendom is van die vrouw endat die vrouw in Limburg in de prostitutie zaten een escortbureau zou hebben;- verdachte hem voorts vertelde dat de betreffende vrouw de moeder was van deomgekomen vrouw van verdachte en je dus kunt concluderen dat deze vrouw deex-schoonmoeder van verdachte is;
- verdachte hem ook heeft verteld dat het 5.00 uur in de ochtend was dat hij dezebrand stichtte.
B. 4. 2Bij brief van 5 augustus 2008 heeft (getuige 3) aan de politie te kennen gegeven dezeverklaring in te willen trekken, omdat hij bang is dat hem en zijn familie iets wordtaangedaan. Vervolgens heeft hij ter terechtzitting van het hof Arnhemd.d. 2 december 2008 verklaard dat hij enige tijd bij verdachte op cel heeft gezeten endat verdachte hem in die periode heeft verteld dat hij in vroege ochtend de brand heeftaangestoken in de woning gelegen aan de (adres).
B. 5
Op grond van hetgeen hierboven is weergegeven stelt het hof vast, dat de getuigen(getuige 1), (getuige 2) en (getuige 3) onafhankelijk van elkaar hebben verklaard dat deverdachte tegenover hen heeft erkend de brand te hebben gesticht. Daarbij is vanbelang dat uit hun verklaringen blijkt dat de verdachte aan ieder van hen heeft vertelddat hij niet wist dat (slachtoffer) zich op het moment van de brandstichting in dewoning bevond.
5.
Voormeld arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is onherroepelijk geworden.
Door [eiser] zijn naar eigen zeggen van diens advocaat inmiddels stappen gezet om via de weg van artikel 457 e.v. van het wetboek van Strafvordering herziening van voormelde strafrechtelijke veroordeling gedaan te krijgen. Daarvan zijn geen stukken in dit geding gebracht.

Het standpunt van [eiser]6. [eiser] vordert na wijziging van eis bij repliek:

1.
te verklaren voor recht
“dat [gedaagde] de verklaring zoals die onder ede bij hetgerechtshof te Arnhem op 1 december 2008 door [gedaagde] over de door [eiser] tegenover[gedaagde] gedane bekentenis te Zutphen, inhoudende dat [eiser] te Arnhem op 12 juli 2004een brandstichting tegenover [gedaagde] bekend zou hebben en/of dat [gedaagde] over deomstandigheden waaronder [eiser] die bekentenis tegenover [gedaagde] in het huis van
bewaring te Zutphen gedaan zou hebben, onrechtmatig is jegens [eiser] en dat [gedaagde]om die redenen en door aldus te handelen en/of na te laten tevens in strijd met zijnwettelijke plicht niet de waarheid dan wel niet niets anders dan de waarheid onder edeheeft verklaard en aldus doende meineed in de strafzaak van [eiser] heeft gepleegd,althans een verklaring voor recht zoals de rechtbank dat behoort.”.
2.
[gedaagde] te verplichten tot betaling van de schade aan de zijde van [eiser] (inclusief
wettelijke rente tot de dag van de dagvaarding), op te maken bij staat, en te
vermeerderen met de wettelijke rente over dat nog vast te stellen bedrag vanaf de dag
van de dagvaarding tot aan de dag van betaling;
3.
[gedaagde] te verbieden dat hij zich na betekening van het nog te wijzen vonnis op
enigerlei wijze nog verder in negatieve zin uitlaat over [eiser] en tegenover anderen op
welke wijze dan ook te uiten dat [eiser] tegenover [gedaagde] een brandstichting heeft
bekend die [eiser] op 12 juli 2004 gesticht zou hebben, waarbij een persoon om het
leven is gekomen, en zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- telkens;
4.
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, een en ander zoals
omschreven in het petitum van de dagvaarding onder 4.
7. [eiser] stelt daartoe dat thans (mede op basis van de resultaten van een voorlopig
getuigenverhoor) is komen vast te staan dat door [gedaagde] in de strafzaak vals en meinedig is
verklaard, en dat dit onrechtmatig handelen jegens [eiser] heeft opgeleverd. Immers is door
[gedaagde] in strijd gehandeld met diens wettelijke plicht (artikel 215 Sv), inhoudende dat hij de
waarheid moet spreken. [gedaagde] is aldus mede verantwoordelijk geworden voor de
strafrechtelijke veroordeling van [eiser], en is hiervoor ook civielrechtelijk aan te spreken.
Zonder de verklaring van [gedaagde] zou [eiser] niet strafrechtelijk zijn veroordeeld.

Het standpunt van [gedaagde]8.[gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van het door [eiser] gevorderde onderaanvoering van de volgende verweren:

- weergesproken wordt dat door [gedaagde] onrechtmatig is gehandeld door te verklaren en
te blijven verklaren zoals hij heeft gedaan, te weten over – kort gezegd – de
bekentenis die [eiser] in 2008 tegenover hem in het Huis van Bewaring te Zutphen
heeft gedaan. [gedaagde] heeft daarover als getuige onder ede de waarheid verklaard en
hij blijft daar bij. De omstandigheid dat [gedaagde] na verloop van tijd de finesses van
die destijds tegenover hem afgelegde bekentenis niet meer kent, maakt dit niet
anders;
- de verklaringen van de getuigen van de zijde van [eiser] vormen geen bewijs voor
diens stelling dat de verklaringen van [gedaagde] vals waren. De verschillen betreffen
ook slechts ondergeschikte punten;
- naast de verklaringen van [gedaagde] zijn in de strafzaak belastende verklaringen
afgelegd door twee andere getuigen, welke verklaring door de strafrechter ook zijn
gebruikt als bewijs;
- van het vereiste causaal verband kan geen sprake zijn. De verklaring(en) van
vormt/vormen bepaald niet het enige bewijs waarop [eiser] is veroordeeld. Er
is een brandtechnisch onderzoek verricht waarbij de hoofdbrandmeester als getuige
is gehoord. Ook is er een toxicologisch onderzoek gedaan en is er sectie verricht
op het lichaam van het slachtoffer. Reeds is uiteengezet dat er eveneens belastende
verklaringen zijn afgelegd door twee andere getuigen. Zonder de verklaring(en)
van [gedaagde] zou [eiser] ook strafrechtelijk zijn veroordeeld met deze
bewezenverklaring en met de opgelegde gevangenisstraf van zeven jaren;
- een afzonderlijke schadestaat procedure is niet nodig en brengt nodeloos kosten
met zich mee;
- nimmer is door [eiser] een bedrag aan schade genoemd. Wettelijke rente is derhalve
niet toewijsbaar;
- [eiser] dient als de in het ongelijk te stellen partij – uitvoerbaar bij voorraad – te
worden verwezen in de kosten die in dit geding zijn gevallen aan de zijde van
[gedaagde].

De beoordeling van het geschil

9.
Vooropgesteld moet worden dat het de strafrechter is die in ons rechtsbestel moet
beoordelen of een op schrift gestelde verklaring en/of een verklaring van een ter zitting door
de strafrechter gehoorde getuige geloof verdient en mede daarom als bewijsmiddel in de zin
van artikel 339 lid 1 onder 3 (verklaring van getuige) of onder 5 (schriftelijk bescheid) in het
strafvonnis wordt gebezigd. De bewezenverklaring (van wat door de Officier van Justitie is
tenlastegelegd) moet steunen op de inhoud van de in het strafvonnis op te nemen
bewijsmiddelen, inhoudende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden, aldus artikel 359 lid 3 van het wetboek van Strafvordering. Door het gerechtshof te
’s-Hertogenbosch is dat voor wat betreft de gebezigde (getuige)verklaringen gedaan op de wijze zoals dat hiervoor is aangehaald.
10.
In het geval de stelling is dat daarbij door de strafrechter niet juist is overwogen en
beslist omdat aan een verklaring geen geloof kan worden gehecht en deze daarom niet als
bewijsmiddel had mogen worden gebezigd, dient zulks met behulp van de in het wetboek
van Strafvordering aangeduide gewone rechtsmiddelen door een hogere/andere strafrechter
te worden beoordeeld. In casu staat vast dat de gewone rechtsmiddelen zijn uitgeput en dat
alleen het buitengewone rechtsmiddel van herziening (art. 457 e.v. van het wetboek van
Strafvordering) in beginsel nog open staat.
11.
Het in het wetboek van Strafvordering opgenomen systeem van gewone en
buitengewone rechtsmiddelen betreft een zogenaamd gesloten systeem: daarbuiten bestaan
dus in beginsel geen juridische mogelijkheden meer om op te komen tegen een overweging
en/of beslissing van de strafrechter. Dit brengt mee dat van de rechter oordelend in civiele
zaken niet kan worden gevergd dat hij beoordeelt of de strafrechter een door hem als bewijs
gebezigde schriftelijke verklaring of een verklaring van een getuige afgelegd ter zitting van
de ondeugdelijk/onbetrouwbaar is (gebleken). Die vraag moet en had moeten worden
voorgelegd in de strafza(a)k(en) die volgen op het daartoe instellen van de meergenoemde
gewone en buitengewone rechtsmiddelen.
12. Daarbij komt dat hier vastgesteld moet worden dat het buitengewone rechtsmiddel van
herziening nog niet is uitgeput. [eiser] is thans kennelijk doende om daarvan gebruik te (gaan)
maken.
13.
Een en ander brengt mee dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in diens
vorderingen. Hetgeen meer of anders is aangevoerd kan onbesproken worden gelaten.
14. [eiser] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten die in
dit geding zijn gevallen aan de zijde van [gedaagde].

Rechtdoende

De rechtbank:

I. Verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in diens vorderingen om reden als voormeld.
II. Veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van de aan de zijde van [gedaagde] in dit geding
gemaakte kosten, welke kosten tot op heden moeten worden begroot op € 73,- voor
griffierecht en € 1421,-- voor salaris van de advocaat.
III. Verklaart de hiervoor onder II gegeven betalingsveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mrs. Koopmans, Zweers en Marsman en op
woensdag 30 oktober 2013 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.