In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Losser, en het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten BV. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn eigen bijdrage voor Zorg met Verblijf (ZmV) op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De eigen bijdrage was vastgesteld op € 569,33 per maand, met een verhoging van 8% van de grondslag sparen en beleggen, zoals bepaald door de Belastingdienst in 2011. Eiser stelde dat deze verhoging onterecht was en dat er sprake was van discriminatie ten opzichte van andere Nederlanders die slechts 4% rendementsheffing betalen over hun heffingsvrij vermogen.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 september 2013, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, TH. P.A. Noppen, en de verweerder door mr. S. Kosanhan. De rechtbank overwoog dat de eigen bijdrage van eiser in overeenstemming was met de dwingendrechtelijke bepalingen van het Bijdragebesluit Zorg (Bbz) en dat er geen ruimte was voor coulance of rekening houden met bijzondere omstandigheden. De rechtbank verwierp de argumenten van eiser over de onmogelijkheid om een rendement van 8% te realiseren en de vermeende discriminatie, en concludeerde dat de wetgever de keuzes had gemaakt die de rechtbank diende te respecteren.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van de voorzitter en met de ondertekening van de griffier. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan hoger beroep open, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak moet worden ingesteld.