ECLI:NL:RBOVE:2013:2366

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 september 2013
Publicatiedatum
3 oktober 2013
Zaaknummer
C/07/190070 / HZ ZA 11-963
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pandrecht op inventaris in horecacomplex en bepaaldheidsvereiste

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Overijssel, stond de vraag centraal of er voldaan was aan het bepaaldheidsvereiste van artikel 3:84 lid 2 BW met betrekking tot een pandrecht op de inventaris van een horecacomplex. De eiseressen, die als pandhouder optraden, stelden dat zij recht hadden op executie van het pandrecht dat hen was verleend op de inventaris van De Vrolijkheid. De rechtbank oordeelde dat de omschrijving van de verpande zaken in de akte onvoldoende specifiek was, aangezien er geen beschrijving was opgemaakt van de inventaris die onder het pandrecht viel. Dit leidde tot de conclusie dat het pandrecht niet voldeed aan het bepaaldheidsvereiste, waardoor de vordering tot verklaring voor recht werd afgewezen.

De rechtbank handhaafde echter een eerder tussenvonnis waarin was bepaald dat de gedaagde sub 1, die als schuldenaar optrad, een bedrag van € 127.799,33 aan de eiseressen moest betalen. De wettelijke rente over dit bedrag werd eveneens toegewezen. Daarnaast werden de beslagkosten en proceskosten aan de zijde van de eiseressen toegewezen, terwijl de gedaagde sub 1 als de in het ongelijk gestelde partij werd veroordeeld in de proceskosten.

In reconventie werd de vordering van de eiseressen tot schadevergoeding, veroorzaakt door onrechtmatige beslagen, toegewezen, maar de schade moest nader worden opgemaakt bij staat. De rechtbank oordeelde dat de eiseressen ook in de proceskosten van de gedaagden moesten worden veroordeeld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zowel in conventie als in reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/07/190070 / HZ ZA 11-963
Vonnis van 25 september 2013
in de zaak van

1.[eiseres sub 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. M.J. Elkhuizen te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.G.I.W. Teunis te Zwolle,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LERILA DE VROLIJKHEID BV,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde in conventie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiseressen] en [gedaagden] (dan wel: [gedaagde sub 1] en De Vrolijkheid) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 juni 2013
  • de akte na tussenvonnis van de zijde van [gedaagde sub 1]
  • de akte na tussenvonnis van de zijde van [eiseressen]
  • de antwoordakte na tussenvonnis van de zijde van [gedaagde sub 1]
  • de antwoordakte na tussenvonnis van de zijde van [eiseres sub 1].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
De rechtbank handhaaft hetgeen zij bij voormeld tussenvonnis heeft overwogen.
2.2. Ter zake van de door [eiseressen] gevorderde verklaring voor recht, inhoudende dat zij bevoegd is tot executie over te gaan van het aan haar verstrekte pandrecht op de inventaris van De Vrolijkheid, zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de bepaling in de akte van 7 oktober 2002. Deze bepaling luidt:
“III. ZEKERHEIDSTELLING:
1. De comparanten verklaren dat de comparante sub 1 namens Lerila de Vrolijkheid B.V., gevestigd te Zwolle (hierna te noemen: pandgever) en de comparant sub 2 (hierna te noemen: pandhouder) zijn overeengekomen dat door de pandgever ten behoeve van de pandhouder een recht van pand wordt verleend op de hierna omschreven zaken, tot zekerheid zoals in deze akte omschreven.
De comparanten, handelend als gemeld, verklaren als volgt:
Pandverlening
De comparante sub 1, handelend als gemeld, verklaart ter uitvoering van voormelde overeenkomst aan de pandhouder recht van pand te verlenen tot het hierna te noemen bedrag op de hierna te noemen zaak, tot zekerheid van al hetgeen de pandhouder blijkens zijn administratie van pandgever te vorderen heeft of mocht hebben, uit hoofde van de verplichtingen van de comparante sub 1 voortvloeiende uit voormelde hypothecaire geldlening en het in deze akte overeengekomene, dan wel uit welken anderen hoofde ook.
De comparanten, handelend als gemeld, verklaren dat vermeld pand is verleend op:
De inventaris aanwezig in het horecacomplex de Vrolijkheid aan de Oude Meppelerweg 1-3 te Zwolle, volgens een beschrijving waarvan de comparant sub 2 een exemplaar zal ontvangen.”
2.3. [gedaagde sub 1] heeft bij akte en antwoordakte aangevoerd dat [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] in 2002 een stil pandrecht hebben willen vestigen op nader te omschrijven inventariszaken, zoals die in oktober 2002 aanwezig waren. Derhalve niet op toekomstige inventaris. Nu de omschrijving van voormelde inventariszaken nimmer is opgemaakt is niet voldaan aan het bepaaldheidsvereiste van artikel 3:84 lid 2 BW. Indien en voor zover geoordeeld wordt dat wel een geldig pandrecht tot stand is gekomen dan is dit pandrecht tenietgegaan, aangezien vrijwel de gehele in oktober 2002 in de Vrolijkheid aanwezige inventaris, hetzij is vervangen (waardoor een eventueel pandrecht door oneigenlijke vermenging is tenietgegaan) hetzij is tenietgegaan. Van substitutie is geen sprake aangezien dit slechts mogelijk is op grond van een nadrukkelijke wetsbepaling, waarvan in casu geen sprake is.
2.4. [eiseres sub 1] heeft zich op het standpunt gesteld dat nu de vordering enkel betrekking heeft op de Vrolijkheid als (derde)pandgever en tegen de Vrolijkheid verstek is verleend, het [gedaagde sub 1] niet vrijstaat namens De Vrolijkheid verweer te voeren, zodat de akten van [gedaagde sub 1] buiten beschouwing dienen te worden gelaten.
Een nadere specificering van de verpande zaken was niet vereist omdat voldoende duidelijk was dat het pandrecht op alle inventaris zag.
Daarnaast heeft [eiseressen] betoogd dat de bepaling aldus moet worden uitgelegd dat De Vrolijkheid ten gunste van [eiseres sub 1], in verband met de verplichtingen van [gedaagde sub 1] uit de hypothecaire geldlening en het in deze akte overeengekomene, dan wel uit welke anderen hoofde ook, een pandrecht op de inventaris aanwezig in De Vrolijkheid heeft verleend. Onder “inventaris aanwezig in het horecacomplex De Vrolijkheid” dient te worden verstaan de inventaris die aanwezig is op het moment dat een beroep op het pandrecht wordt gedaan. Aangezien [gedaagde sub 1] in ieder geval € 127.799,33 verschuldigd is en het pandrecht met het oog op deze verplichting van [gedaagde sub 1] is verstrekt dient de vordering te worden toegewezen.
2.5.
Vooropgesteld wordt dat de onderhavige vordering tot de verklaring voor recht is ingesteld zowel tegen [gedaagde sub 1] als tegen De Vrolijkheid. Dat de rechtbank bij tussenvonnis heeft overwogen dat De Vrolijkheid als pandgever heeft te gelden, maakt niet dat [gedaagde sub 1] geen verweer kan voeren tegen de gevraagde verklaring voor recht. Als schuldenaar is zij immers ook betrokken bij het al dan niet executeren van de verpande zaken en kan zij een belang hebben om verweer te voeren.
2.6. Partijen verschillen van mening over de vraag of is voldaan aan het bepaaldheidsvereiste van artikel 3:84 lid 2 BW.
Volgens vaste jurisprudentie met betrekking tot verpanding van vorderingen op naam, is in het algemeen aan het bepaaldheidsvereiste voldaan als de akte van verpanding zodanige gegevens bevat dat eventueel achteraf, aan de hand van objectieve gegevens kan worden vastgesteld om welk goed het gaat. In de onderhavige zaak, waar verpanding van roerende zaken aan de orde is, is in de akte enkel vermeld: “de inventaris aanwezig in het horecacomplex volgens een beschrijving”. Vastgesteld wordt dat deze beschrijving nimmer is opgemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat ook ter zake van verpanding van roerende zaken objectief moet kunnen worden vastgesteld welke zaken onder het pandrecht vallen. Voor pandgever, pandnemer en derden moet voldoende duidelijk zijn welke specifieke vermogensbestanddelen in de verpanding zijn begrepen en welke niet.
De litigieuze omschrijving van het pandrecht zou - ook zonder lijst of beschrijving - voldoende bepaald kunnen zijn indien uit andere objectieve gegevens had kunnen worden afgeleid welke zaken in de verpanding zijn begrepen en welke niet. Echter, nu partijen daartoe geen feiten en omstandigheden hebben aangevoerd en evenmin objectieve gegevens in het geding hebben gebracht op grond waarvan dit kan worden vastgesteld, voldoet het pandrecht mede door het ontbreken van voormelde beschrijving niet aan het bepaaldheidsvereiste. Het vereiste van individualisering geldt te meer indien partijen hebben bedoeld het pandrecht ook te laten uitstrekken over toekomstige inventaris, hetgeen, naar de rechtbank begrijpt, door [eiseressen] is betoogd.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering tot de verklaring voor recht wordt afgewezen.
2.7.
Conform het tussenvonnis van 5 juni 2013 zal de vordering tot veroordeling van [gedaagde sub 1] tot betaling voor een bedrag van € 127.799,33 worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente is niet betwist en zal eveneens worden toegewezen.
2.8.
[eiseressen] heeft gevorderd [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 163,44 voor verschotten en € 2.580,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 2.580,00).
2.9.
[gedaagde sub 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseressen] worden begroot op:
- dagvaarding €  94,97
- griffierecht 1.400,00
- salaris advocaat
10.320,00(4,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal €  11.814,97
in reconventie
2.10. Als in het tussenvonnis van 5 juni 2013 is overwogen zal de vordering tot veroordeling van [eiseressen] tot betaling van de schade - veroorzaakt door de onrechtmatige beslagen die [eiseressen] in januari 2007 heeft laten leggen - nader op te maken bij staat worden toegewezen.
2.11.
[eiseressen] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- salaris advocaat €
452,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00)
Totaal €  452,00

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiseressen] te betalen een bedrag van € 127.799,33 (éénhonderdzevenentwintig duizendzevenhonderdnegenennegentig euro en drieëndertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 1 juli 2011 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagden] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 2.743,44,
3.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseressen] tot op heden begroot op € 11.814,97,
3.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.7.
veroordeelt [eiseressen] om aan [gedaagde sub 1] die schade te betalen zulks op te maken bij staat en te vereffenen als naar de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf de dag waarop deze rechtens verschuldigd is of in de (schadestaat-)procedure zal blijken te zijn geworden, zulks tot de dag der voldoening,
3.8.
veroordeelt [eiseressen] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 452,00,
3.9.
veroordeelt [eiseres sub 1] c.s in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseressen] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.10.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels, mr. I.F. Clement en mr. M. Willemse en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2013.