8.1De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Over verdachte is op 18 juli 2013 een rapport uitgebracht door J. Heerschop, psycholoog en J. Marx, psychiater, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Betrokkene heeft de afgelopen twee jaren drie geobjectiveerde psychosen doorgemaakt. De psychosen worden gekenmerkt door achterdocht en achtervolgingswaanzin. Daarnaast is er sprake van affectvervlakking en cognitieve achteruitgang. Gesproken kan worden van paranoïde schizofrenie. Betrokkene claimt zich de omstandigheden rondom de tenlastegelegde feiten niet te kunnen herinneren en ontkent dat er sprake was van psychiatrische klachten. Op basis van de beschikbare informatie is het echter evident dat betrokkene ten tijde van de tenlastegelegde feiten floride psychotisch was. Voorafgaande aan het tenlastegelegde feit 1 wordt door betrokkenes familie beschreven dat hij gestopt was met de inname van antipsychotische medicatie en dat zijn toestand verslechterde. Hij toonde zich in toenemende mate achterdochtig, dacht dat er een complot tegen hem gaande was, verschanste zich in zijn huis en was bij tijden prikkelbaar en geagiteerd.
In de periode voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten 2 en 3 is in toenemende mate sprake van achterdocht. Betrokkene dacht dat hij achtervolgd werd, bracht extra sloten en beveiligingscamera's aan in zijn woning, gedroeg zich agressief in het verkeer en bewapende zich met een mes. Op het moment dat hij werd geconfronteerd met de agenten verweerde hij zich hevig, zeer waarschijnlijk uit angst, voortkomend vanuit het paranoïde psychiatrische toestandsbeeld. Onderzoekers achten het aannemelijk dat de beschreven ziekelijke stoornis ten tijde van de feiten 2 en 3 een aanzienlijke invloed heeft gehad, op grond waarvan wordt geadviseerd om hem voor deze feiten als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Uit de beschikbare informatie valt te reconstrueren dat betrokkene in de periode voorafgaand aan het sub 1 tenlastegelegde opnieuw toenemend psychotisch was, waarbij hij de diepgewortelde overtuiging had ontwikkeld dat hij bedreigd werd. Onderzoekers zijn van mening dat bij betrokkene ten tijde van het sub 1 tenlastegelegde feit sprake was van een floride psychotisch toestandsbeeld dat bij de totstandkoming hiervan ook in aanzienlijke, mogelijk volledige mate van invloed is geweest. Hoewel een wisselwerking met de realiteit de mogelijkheid van een volledige doorwerking van de psychose in het tenlastegelegde geenszins uitsluit, achten onderzoekers zich op basis van de beschikbare informatie niet in staat om binnen hun deskundigheid een dergelijke conclusie hard te onderbouwen. Geadviseerd wordt om betrokkene voor het onder feit 1 tenlastegelegde als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Schizofrenie is een ernstige chronische ziekte die zich kenmerkt door al dan niet langdurig bestaande psychotische perioden, met daartussen mogelijke psychosevrije intervallen en – in een aanzienlijk deel van de ziektegevallen – een proces waarin na elke psychotische episode de cognitieve en emotionele kwaliteiten afnemen. De afgelopen jaren is duidelijk geworden dat betrokkene zeer snel psychotisch kan ontregelen, in het bijzonder als hij zijn voorgeschreven antipsychotische medicatie niet inneemt. Bij betrokkene ontbreekt ieder ziektebesef en hij is van mening dat hij geen medicatie nodig heeft. Het is dan ook hoogst waarschijnlijk dat hij stopt met zijn medicijnen als hij daar enigszins de mogelijkheid toe heeft. Betrokkene is niet gemotiveerd om een behandeling aan te gaan. Zodoende wordt de kans op recidive, buiten een gestructureerde setting, als hoog ingeschat.
De behandeling van schizofrenie is complex en langdurig. De basis voor een succesvolle behandeling wordt gevormd door anti psychotische medicatie. Betrokkene dient deze medicatie langdurig (mogelijk levenslang) te gebruiken. Gezien de oppositionele houding van betrokkene ten aanzien van medicatie en behandeling zal eerst aandacht moeten worden besteed aan psycho-educatie, waarbij te zijner tijd nog andere dan de huidige medicatie kan worden overwogen. Het is dan ook de verwachting dat een behandeling langer dan een jaar zal gaan duren.
Gelet op de ernst van de stoornis, het gebrekkige ziektebesef, het hoge recidiverisico en de noodzaak tot langdurige behandeling wordt geadviseerd om de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging op te leggen.
Ter terechtzitting is de psychiater Marx als deskundige gehoord. Hij heeft gepersisteerd bij de inhoud van het rapport en heeft daarnaast nog, zakelijk weergegeven, verklaard:
"Opvallend verschil tussen feit 1 enerzijds en de feiten 2 en 3 anderzijds is dat je bij de feiten 2 en 3 zou kunnen spreken van een "kat in het nauw" principe. Bij feit 1 lijkt het erop dat hij op zoek gaat naar het slachtoffer. Bij feit 1 is er mogelijk sprake van een motief waar wij geen weet van hebben. Ik weet niet waarom hij over de periode tussen december 2011 en augustus 2012 wel kan verklaren en geen geheugenproblemen heeft.
Het is mogelijk dat hij een bepaalde strategie volgt door zich niets te herinneren van deze feiten. Ik kan dat niet uitsluiten. Een bepaalde mate van geheugenproblemen is geobjectiveerd. Het valt wel op dat hij weinig herinneringen heeft aan de periode van het afglijden. Veel vragen worden door hem niet beantwoord. Ik weet niet of hij het niet weet, of dat hij niet wil antwoorden. Bij een psychose worden herinneringen wel vervormd, maar het wordt geen zwart gat. Ik herken het niet vanuit mijn deskundigheid dat mensen met deze psychose geheugenverlies hebben. Er is ook sprake van affectvervlakking".
De rechtbank acht de rapportage met de daarin opgenomen conclusies goed onderbouwd en komt op basis van die rapportage en door hetgeen door de deskundige Marx ter terechtzitting aanvullend is verklaard tot het oordeel dat verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde sterk verminderd toerekeningsvatbaar is en dat aan hem ter zake van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde en het onder 3 bewezenverklaarde de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging moet worden opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. Bij verdachte was ten tijde van het begaan van de feiten sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Verder zijn de sub 1 primair en sub 3 bewezenverklaarde feiten misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van deze maatregel. In verband met de duur van de maatregel stelt de rechtbank vast dat sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 38e, eerste lid Sr. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaren te boven gaan.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat aan verdachte tevens een vrijheidsstraf moet worden opgelegd. De rechtbank heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 10 augustus 2012 het leven ontnomen aan [slachtoffer 1], een 35-jarige vrouw met wie verdachte een vriendschappelijke relatie onderhield. Het slachtoffer was een door haar omgeving geliefd persoon. Haar dood heeft niet alleen onherstelbaar leed teweeg gebracht bij de nabestaanden, maar ook diepe sporen nagelaten bij de vrienden en bekenden. Zij moeten hun leven weer proberen op te bouwen in de wetenschap dat hieraan iemand blijvend ontbreekt.
Daarnaast wordt door een feit als dit de rechtsorde in hoge mate geschokt. Het heeft zich voltrokken op de openbare weg voor de ogen van een aantal getuigen dat heeft moeten aanschouwen hoe het slachtoffer om het leven werd gebracht. Getuigen hebben nog geprobeerd om verdachte van het slachtoffer af te trekken, maar dat is hen niet gelukt omdat verdachte zijn arm met grote kracht om de hals van het slachtoffer geklemd hield. Ook het feit dat verdachte, nadat hij van het slachtoffer was afgehaald, haar een aantal keren hard tegen het hoofd heeft geschopt en vervolgens opnieuw bovenop haar is gesprongen, is door getuigen als schokkend ervaren en bevestigt eens en te meer de conclusie dat het handelen van verdachte uitsluitend en alleen gericht was op het doden van het slachtoffer.
Daarnaast rekent de rechtbank het de verdachte zwaar aan dat hij de verbalisant [slachtoffer 3] op ernstige wijze heeft mishandeld. De verbalisanten stonden volledig in hun recht toen zij wilden overgaan tot de aanhouding van verdachte en verdachte had zich hieraan dienen te onderwerpen. De situatie die hierop is ontstaan, is in de beleving van met name de verbalisant [slachtoffer 3] levensbedreigend geweest. Verdachte heeft meerdere keren geprobeerd om het dienstpistool uit de holster van deze verbalisant te trekken. De verbalisant [slachtoffer 3] heeft onder de omstandigheden waarin het incident met verdachte zich voltrok, met recht mogen denken dat zijn laatste uur geslagen had. Verdachte heeft deze verbalisant bij zijn geslachtsdelen gepakt en hem zeer ernstig pijn gedaan. Het feit dat de verbalisant heeft verklaard dat hij verdachte letterlijk de ogen uit heeft willen krabben om het gewelddadige handelen van verdachte tegen hem te stoppen, zegt voldoende. Uit de door de verbalisant [slachtoffer 3] ingediende vordering tot schadevergoeding en de ter terechtzitting door [vertegenwoordiger verbalisant 2] van de politie Twente namens [slachtoffer 3] gegeven toelichting blijkt dat [slachtoffer 3] inmiddels voor 12% arbeidsongeschikt is verklaard en dat hij daardoor niet meer in staat is om te kunnen voldoen aan de eisen voor certificering in het kader van het mogen dragen van geweldsmiddelen zoals een vuurwapen. Daardoor kan [slachtoffer 3] na een langjarig dienstverband bij de politie zijn reguliere taken als politieambtenaar in de uitvoerende politiedienst op straat niet meer uitoefenen. Verdachte is degene die hiervoor verantwoordelijk moet worden gehouden. De opmerking van verdachte ter terechtzitting dat hij het zwaar overdreven vindt wat de verbalisant verklaart over wat hij eraan over heeft gehouden en tevens de opmerking van verdachte dat hij dan maar ander werk moet gaan zoeken, is naar het oordeel van de rechtbank niet alleen volstrekt respectloos maar ook een grove miskenning van hetgeen deze politieambtenaar is overkomen.
Op de bewezenverklaarde moord staat de hoogste strafbedreiging die de wet kent, te weten levenslange gevangenisstraf of tijdelijke gevangenisstraf voor de duur van dertig jaren. Daarbij wordt uitgegaan van een dader die volledig toerekeningsvatbaar geacht kan worden voor zijn handelen. Bij verdachte is sprake van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid, hetgeen een verlagende invloed heeft op de op te leggen straf. Dat geldt ook voor de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten. Door de officier van justitie is ter zake van de onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde doodslag en het onder 2 en 3 tenlastegelegde een gevangenisstraf geëist van vier jaren. Nog daargelaten dat de rechtbank met betrekking tot het onder feit 1 tenlastegelegde tot een ander bewijsoordeel komt dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een dergelijke vrijheidsstraf onvoldoende recht zou doen aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal daarom aan verdachte een hogere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Daarbij betrekt de rechtbank eveneens de strafbedreiging zoals die geldt voor het sub 3 bewezenverklaarde feit, te weten een maximale gevangenisstraf van zeven jaren en zes maanden.
Alles in aanmerking nemend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van zeven jaren passend en geboden is.
De raadsman heeft verzocht om, voor het geval de rechtbank overgaat tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, de verpleging al te laten ingaan nadat een derde gedeelte van de vrijheidsstraf zal zijn ondergaan.
De rechtbank zal dit verzoek niet honoreren aangezien zij hiervoor noch in de over verdachte uitgebrachte rapportage noch uit de behandeling ter terechtzitting aanknopingspunten heeft gevonden.