ECLI:NL:RBOVE:2013:1991

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
2 september 2013
Zaaknummer
C/07/199301 C/07/203946
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en faillissement van De Vries Yacht- en Interieurbouw B.V.

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Overijssel, staat de aansprakelijkheid van bestuurders centraal in het kader van het faillissement van De Vries Yacht- en Interieurbouw B.V. De curator, Miranda Esmaralda Wimmenhove-Kossen, heeft de gedaagden, waaronder [A] en [B] Beheer B.V., aangeklaagd voor onrechtmatige betalingen die zijn verricht kort voor het faillissement van de vennootschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gefailleerde vennootschap op het moment van de betalingen in ernstige financiële problemen verkeerde, wat de bestuurders verplichtte om rekening te houden met de belangen van de schuldeisers. De curator vorderde terugbetaling van een bedrag van € 96.884,11, dat aan de gedaagden was betaald, en de rechtbank oordeelde dat deze betalingen onrechtmatig waren, omdat ze de overige schuldeisers benadeelden. De rechtbank heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is in reconventie de vordering van [B] Beheer B.V. tot erkenning van een rechtsgeldige verpanding van activa afgewezen, omdat de verpanding niet rechtsgeldig was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de curator terecht de rechtshandelingen heeft vernietigd op grond van de Faillissementswet, omdat er geen rechtsgeldige verplichting tot verpanding bestond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders in faillissementssituaties en de bescherming van schuldeisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Vonnis van 21 augustus 2013
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/07/199301 / HZ ZA 12-164 van
MIRANDA ESMARALDA WIMMENHOVE-KOSSEN
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Vries Yacht- en Interieurbouw B.V.,
wonende en kantoorhoudende te Zwolle,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. N.J. Damstra te Zwolle,
tegen

1.[A],

wonende te [plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] VASTGOED B.V.,
statutair gevestigd te [plaats] (gemeente Steenwijkerland) en kantoorhoudende te [plaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.J. Gevers te Zwolle,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/07/203946 / HZ ZA 12-267 van
MIRANDA ESMERALDA WIMMENHOVE-KOSSEN
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Vries Yacht- en Interieurbouw B.V.,
wonende en kantoorhoudende te Zwolle,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. N.J. Damstra te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] BEHEER B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.J. Gevers te Zwolle.
Partijen zullen hierna de curator, [A] c.s. (afzonderlijk [A] en [A] Vastgoed B.V.) en [B] Beheer B.V. genoemd worden.

1.De procedure in de zaak 12-164

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie
  • de conclusie van repliek, tevens vermeerdering van eis, en van antwoord in reconventie
  • de conclusie van dupliek en van repliek in reconventie
  • de conclusie van dupliek in reconventie
  • de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de zaak 12-267

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van de kantonrechter in de rechtbank Assen van 11 september 2012
  • het exploot van oproeping
  • de conclusie van repliek, tevens vermeerdering van eis, en van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie
  • de conclusie van dupliek en van repliek in reconventie
  • de conclusie van dupliek in reconventie
  • de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

in beide zaken

3.1.
Eiseres is curator in het faillissement van De Vries Yacht- en Interieurbouw B.V. (hierna: de gefailleerde vennootschap). Deze vennootschap is op 13 maart 2012 in staat van faillissement verklaard.
3.2.
[A] Vastgoed B.V. is enig aandeelhouder en statutair bestuurder van de gefailleerde vennootschap. [A] is statutair bestuurder van [A] Vastgoed B.V.
3.3.
[B] Beheer B.V. is grootaandeelhouder van [A] Vastgoed B.V. [B] is enig aandeelhouder en statutair bestuurder van [B] Beheer B.V.
3.4.
[B] is de vader van [A].
3.5.
In september, oktober, november en december 2011 bleven diverse leveranciers van de gefailleerde vennootschap onbetaald.
3.6.
In verband met een openstaande schuld van de gefailleerde vennootschap van € 20.408,- heeft de Belastingdienst op 12 januari 2012 beslag gelegd op roerende zaken die zich bevonden bij de gefailleerde vennootschap.
3.7.
Vanaf januari 2012 betaalde de gefailleerde vennootschap de omzetbelasting en loonheffingen niet meer, droeg zij geen pensioenpremies af en betaalde zij haar concurrente schuldeisers ook nagenoeg niet meer. Vanaf februari 2012 betaalde de gefailleerde vennootschap de salarissen van haar werknemers niet meer.
3.8.
Een pandakte d.d. 22 februari 2012 vermeldt, voor zover relevant, het volgende:
“De ondergetekenden:
1. de besloten vennootschap De Vries Yacht & Interieurbouw B.V., gevestigd te [plaats], ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door [A] Vastgoed B.V., op haar beurt rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer [A] hierna te noemen: “de Pandgever”;
en
2. de besloten vennootschap [B] Beheer B.V., gevestigd te [plaats], ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer [B], hierna te noemen: “de Pandhouder”.
(…)
NEMEN HET NAVOLGENDE IN OVERWEGING:
De Pandhouder heeft een vordering op de Pandgever uit hoofde van rekening courant. De vordering van de Pandhouder op de Pandgever bedraagt op 31 december 2011 € 492.645.
In de tussen de Pandgever en de Pandhouder gesloten overeenkomst is overeengekomen dat de Pandgever aan de Pandhouder zekerheden dient te verstrekken tot zekerheid van de terugbetaling van het geleende geldbedrag. Ter uitvoering daarvan strekt de onderhavige pandakte.
(…)
ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
Artikel 1
Pandrecht
1.1
De Pandgever verklaart bij deze aan de Pandhouder pandrecht te verlenen op het hierna te omschrijven onderpand, zulks tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de Pandhouder blijkens haar administratie van de Pandgever te vorderen heeft of in de toekomst zal hebben uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten in rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welke andere hoofde ook.
(…)
Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend te [plaats] / [plaats] op 22-2-2012
De Vries Yacht & Interieurbouw B.V., [B] Beheer B.V.
namens deze: namens deze:
[A] Vastgoed B.V.,
namens deze:
[A] [B]”
3.9.
Op 3 maart 2012 is door de gefailleerde vennootschap betalingsonmacht gemeld bij de Belastingdienst en het bedrijfspensioenfonds.
3.10.
De notulen van de vergadering van aandeelhouders van de gefailleerde vennootschap d.d. 9 maart 2012 vermelden onder meer het volgende:
“(…)
3.Financiële situatie vennootschap
Aanleiding voor deze vergadering van aandeelhouders is de financiële situatie van De Vries Yacht & Interieurbouw B.V., Welke ons grote zorgen baart. (…)
De actuele situatie is dat er met ingang van 05-03-2012 nagenoeg geen omzetten meer zijn en er geen of onvoldoende middelen zijn om de activiteiten te continueren. Naar aanleiding van de financiële situatie van de vennootschap heeft de directie diverse maatregelen getroffen die echter niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
4.Besluit faillissementsaanvraag
Gezien het feit dat de financiële situatie van De Vries Yacht & Interieurbouw B.V. zeer slecht is en er geen redelijk uitzicht bestaat op verbetering ervan, wordt besloten het faillissement van De Vries Yacht & Interieurbouw B.V. aan te vragen. (…)
De Vries Yacht & Interieurbouw B.V. De Vries Yacht & Interieurbouw B.V.
voor deze: de heer [B] voor deze: de heer [C]”
3.11.
In de maanden voor het faillissement heeft de gefailleerde vennootschap een totaalbedrag van € 80.211,95 aan betalingen verricht ten behoeve van [A], te weten op:
  • 20 januari 2012 € 3.504,55 op rekeningnummer 48.49.452 t.n.v. [A] Dexx;
  • 3 februari 2012 € 4.522,- op rekeningnummer 48.49.452 t.n.v. [A] Dexx;
  • 9 februari 2012 € 5.000,- op rekeningnummer 43.64.44.445 t.n.v. [A];
  • 14 februari 2012 € 7.030,90 op rekeningnummer 43.64.44.445 t.n.v. [A];
  • 15 februari 2012 € 12.030,90 op rekeningnummer 43.64.44.445 t.n.v. [A];
  • 16 februari 2012 € 6.500,- op rekeningnummer 43.64.44.445 t.n.v. [A];
  • 7 maart 2012 € 5.530,90 op rekeningnummer 43.64.44.445 t.n.v. [A];
  • 8 maart 2012 € 36.092,70 op rekeningnummer 43.64.44.445 t.n.v. [A].
3.12.
Op 1 en 8 maart 2012 heeft de gefailleerde vennootschap betalingen verricht van respectievelijk € 7.500,- en € 5.146,-, totaal € 12.646,- op rekeningnummer 13.90.03.975 ten name van [B] Beheer B.V.
3.13.
Op 12 maart 2012 heeft de gefailleerde vennootschap een betaling van € 4.026,16 verricht op rekeningnummer 55.75.252 ten behoeve van [A] Vastgoed B.V.
3.14.
Op 13 maart 2012 is het faillissement van de gefailleerde vennootschap aangevraagd.
3.15.
De curator heeft bij brief van 24 april 2012 aan [A] en bij brief van 24 april 2012 aan [B] Beheer B.V. de rechtshandelingen van de hiervoor onder 3.11, 3.12 en 3.13 genoemde betalingen en de daarmee samenhangende rechtshandelingen op grond van artikel 42 en/of artikel 47 van de Faillissementswet (Fw) vernietigd. Bij genoemde brieven zijn [A] c.s. en [B] Beheer B.V. voorts aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van hun onrechtmatig handelen en zijn zij gesommeerd tot terugbetaling van respectievelijk € 96.884,11 en € 12.646,-.
3.16.
De curator heeft op 8 mei 2012 beslag gelegd op (on)roerende zaken en op bankrekeningen en vorderingen van [A] c.s. en [B] Beheer B.V.
in de zaak 12-267
3.17.
Een pandakte d.d. 20 juli 2007 vermeldt, voor zover relevant, het volgende:
“De ondergetekenden:
1. de besloten vennootschap De Vries Yacht & Interieurbouw B.V., gevestigd te [plaats], ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door [A] Vastgoed B.V., op haar beurt rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer [B], hierna te noemen: “de Pandgever”;
en
2. de besloten vennootschap [B] Beheer B.V., gevestigd te [plaats], ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer [B], hierna te noemen: “de Pandhouder”.
(…)
NEMEN HET NAVOLGENDE IN OVERWEGING:
De Pandhouder heeft een vordering op de Pandgever uit hoofde van rekening courant. De vordering van de Pandhouder op de Pandgever bedraagt op 30 juni 2007 € 120.000.
In de tussen de Pandgever en de Pandhouder gesloten overeenkomst is overeengekomen dat de Pandgever aan de Pandhouder zekerheden dient te verstrekken tot zekerheid van de terugbetaling van het geleende geldbedrag. Ter uitvoering daarvan strekt de onderhavige pandakte.
(…)
ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
Artikel 1
Pandrecht
1.1
De Pandgever verklaart bij deze aan de Pandhouder pandrecht te verlenen op het hierna te omschrijven onderpand, zulks tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de Pandhouder blijkens haar administratie van de Pandgever te vorderen heeft of in de toekomst zal hebben uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten in rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welke andere hoofde ook.
(…)
Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend te [plaats] / [plaats] op 20-7-2007
De Vries Yacht & Interieurbouw B.V., [B] Beheer B.V.
namens deze: namens deze:
[A] Vastgoed B.V.,
namens deze:
[B] ”

4.Het geschil

In conventie

in de zaak 12-164
4.1.
De curator vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [A] c.s. hoofdelijk veroordeelt:
  • om uiterlijk binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis een bedrag van € 96.884,11 aan de curator te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de respectievelijke datum van betaling van de gefailleerde vennootschap aan [A] c.s. tot de datum van algehele betaling;
  • in de kosten van de procedure, waaronder de kosten van de beslagleggingen, met bepaling dat indien niet binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis zal zijn voldaan daarover wettelijke rente is verschuldigd, alsmede in de nakosten.
in de zaak 12-267
4.2.
De curator vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • [B] Beheer B.V. veroordeelt om uiterlijk binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis een bedrag van € 12.646,- aan de curator te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de respectievelijke datum van betaling van de gefailleerde vennootschap aan [B] Beheer B.V. tot de datum van algehele betaling;
  • [B] Beheer B.V. veroordeelt in de kosten van de procedure, waaronder de kosten van de beslagleggingen, met bepaling dat indien niet binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis zal zijn voldaan daarover wettelijke rente is verschuldigd, alsmede in de nakosten.
4.3.
Bij conclusie van repliek heeft de curator dit petitum - zonder in de kop van die conclusie van deze eiswijziging melding te maken - aangevuld, als volgt:
- verklaart voor recht dat de litigieuze rechtshandelingen als omschreven in de dagvaarding en de conclusie van repliek buitengerechtelijk zijn vernietigd, althans deze te vernietigen.
in beide zaken
4.4.
Ter onderbouwing van haar vorderingen voert de curator aan dat de hiervoor onder 3.11, 3.12 en 3.13 genoemde betalingen aan [A] c.s. en [B] Beheer B.V. onverschuldigd zijn, omdat de betalingen zonder rechtsgrond zijn verricht. Bovendien zijn het rechtshandelingen die in strijd met artikel 42 en/of 47 Fw zijn verricht. [A] c.s. en [B] Beheer B.V. handelden in strijd met de goede trouw door de betalingen te ontvangen, aldus de curator. Tenslotte legt de curator aan haar vorderingen ten grondslag dat [A] c.s. en [B] Beheer B.V. onrechtmatig jegens de overige schuldeisers hebben gehandeld door betaling af te dwingen, uit te voeren en te ontvangen. Zowel [A] c.s. als [B] Beheer B.V. wisten van de zeer slechte financiële situatie van de gefailleerde vennootschap. Desondanks koos [A] er voor om zichzelf en twee gelieerde vennootschappen te betalen, terwijl tal van andere schuldeisers niet of slechts mondjesmaat werden betaald. Daardoor zijn die schuldeisers ernstig benadeeld. [B] Beheer B.V. heeft ondanks zijn wetenschap van de zeer slechte financiële situatie van de gefailleerde vennootschap de betaling in ontvangst genomen, hetgeen eveneens onrechtmatig is.
4.5.
[A] c.s. en [B] Beheer B.V. voeren gemotiveerd verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
in de zaak 12-164
4.7.
[A] c.s. vordert dat de rechtbank het door [A] c.s. in conventie gedane beroep op verrekening erkent, met veroordeling van de curator in de kosten van deze procedure.
4.8.
[A] c.s. voert daartoe aan dat de hiervoor onder 3.11 en 3.13 genoemde betalingen alle betalingen betreffen op basis van opeisbare vorderingen. Voor zover de rechtbank zou oordelen dat [A] c.s. is gehouden één of meerdere betalingen te retourneren, betekent dit dat daarmee de opeisbare vorderingen met terugwerkende kracht niet zijn voldaan, zodat deze weer voor [A] c.s. opeisbaar worden. In dat kader doet [A] c.s. een uitdrukkelijk beroep op verrekening van haar opeisbare vorderingen ingeval van een in conventie toe te wijzen vordering tot terugbetaling van één of meerdere betalingen.
4.9.
De curator voert gemotiveerd verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering en vordert veroordeling van [A] c.s. in de kosten van de procedure en in de nakosten.
4.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de zaak 12-267
4.11.
[B] Beheer B.V. vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat de geregistreerde pandakte d.d. 20 juli 2007 dan wel de geregistreerde pandakte d.d. 22 februari 2012 heeft geleid tot een rechtsgeldige verpanding van het in de pandakte genoemde onderpand van de gefailleerde vennootschap aan [B] Beheer B.V., met veroordeling van de curator in de kosten van deze procedure.
4.12.
[B] Beheer B.V. voert daartoe aan dat de gefailleerde vennootschap bij geregistreerde onderhandse akte d.d. 20 juli 2007 haar activa, waaronder roerende zaken en toekomstige vorderingen, rechtsgeldig heeft verpand aan [B] Beheer B.V. Hoewel zowel de pandhouder als de pandgever in de pandakte worden vertegenwoordigd door [B], is de verpanding rechtsgeldig, aldus [B] Beheer B.V. De destijds bevoegde bestuurder van de gefailleerde vennootschap (pandgever), [A], heeft erkend dat [B] met zijn instemming en medeweten de akte namens de gefailleerde vennootschap heeft ondertekend. Tevens heeft [A] de werking en rechtsgeldigheid van de destijds gesloten pandakte erkend en bevestigd. Daarmee is bewezen dat de gefailleerde vennootschap als pandgever destijds rechtsgeldig vertegenwoordigd is door [B], zodat destijds een rechtsgeldige pandakte is opgesteld en een rechtsgeldige verpanding tot stand is gekomen. Volledigheidshalve hebben [B] Beheer B.V. en de gefailleerde vennootschap een pandakte d.d. 22 februari 2012 opgemaakt en ondertekend waarin de gefailleerde vennootschap wordt vertegenwoordigd door haar statutair bestuurder, [A].
4.13.
De curator voert gemotiveerd verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering en vordert veroordeling van [B] Beheer B.V. in de kosten van de procedure en in de nakosten.
4.14.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie

in de zaak 12-164
5.1.
In deze zaak staat een aantal betalingen centraal die de gefailleerde vennootschap heeft verricht in de periode van 20 januari 2012 tot en met 8 maart 2012, een periode kort voor het faillissement. De betreffende betalingen staan hiervoor onder 3.11, 3.12 en 3.13 opgesomd. De betalingen zijn te onderscheiden in betalingen aan [A] c.s. en betalingen aan [B] Beheer B.V. Alle betalingen zijn door de gefailleerde vennootschap met [A] als indirect bestuurder verricht.
5.2.
De curator heeft onder meer aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [A] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld jegens de schuldeisers door kort voor het faillissement betalingen aan hemzelf en aan hem of zijn familie gelieerde vennootschappen te verrichten en andere schuldeisers met een hogere of gelijke rangorde onbetaald te laten. De rechtbank stelt voorop dat selectieve betaling in beginsel niet onrechtmatig is. De paritas creditorum geldt pas op het moment dat er sprake is van een collectief verhaal op het vermogen van een schuldenaar. Wel kunnen er omstandigheden zijn die meebrengen dat een bestuurder van een vennootschap onrechtmatig handelt door bij de besteding van de baten van de vennootschap geen rekening te houden met de rechten en voorrechten van haar schuldeisers. Zo zal het verrichten van betalingen aan een of meer bepaalde schuldeisers - anders dan op grond van door de wet erkende redenen van voorrang - in beginsel onrechtmatig zijn jegens de overige schuldeisers indien de bestuurder weet of behoort te weten dat een faillissement van de vennootschap (redelijkerwijs) te verwachten is, tenzij die betalingen op grond van bijzondere, door de bestuurder van de vennootschap te stellen en bij betwisting te bewijzen, omstandigheden kunnen worden gerechtvaardigd.
Financiële toestand ten tijde van de betalingen en de wetenschap daarvan
5.3.
Voordat de hiervoor onderscheiden betalingen worden besproken, stelt de rechtbank eerst aan de orde wat de (financiële) toestand was van de gefailleerde vennootschap op het moment dat deze betalingen plaatsvonden, te weten begin 2012, en de wetenschap daarover bij de bestuurder(s).
5.4.
De curator meent dat eind 2011 en begin 2012 de situatie van de gefailleerde vennootschap zodanig precair was dat [A] c.s. wist of moest weten dat er sprake was van een (dreigende) insolventie. Het is volgens de curator zonder twijfel dat [A] c.s. begin 2012 en waarschijnlijk al eerder ernstig rekening heeft gehouden met het faillissement van de vennootschap. De curator onderbouwt haar stelling onder meer door te wijzen op de hiervoor onder 3.5 tot en met 3.7 en onder 3.9 en 3.10 genoemde feiten. Daar komt bij dat er in die periode geen nieuwe opdrachten waren en er geen onderhanden werk meer was. Ook de jaarcijfers van 2009 en 2010 bevestigen het beeld van een onderneming die zich snel naar de afgrond beweegt. De omzet in 2010 was € 176.245,- lager dan in 2009. Het verlies in 2010 was € 140.546,-, 22,5% van de jaaromzet.
5.5.
[A] c.s. bestrijdt dat ten tijde van de betalingen sprake was van een insolvente onderneming of van een dreigende insolventie. [A] c.s. beaamt dat de financiële situatie begin 2012 moeilijk was, maar de onderneming was op dat moment niet reddeloos. Begin 2012 had de gefailleerde vennootschap nog concrete vooruitzichten op een aantal opdrachten, waaronder van Reline Yachts B.V., aldus [A] c.s. Daar komt bij dat de gefailleerde vennootschap op dat moment in gesprek was met een partij voor het verkrijgen van aanvullende financieringen. De vooruitzichten hierop waren hoopgevend en reëel.
5.6.
De rechtbank overweegt dat het faillissement van de gefailleerde vennootschap nog niet was aangevraagd ten tijde van de betalingen. Wel acht de rechtbank aannemelijk dat de gefailleerde vennootschap toen in ernstige moeilijkheden verkeerde. Vast staat immers dat vanaf september 2011 nagenoeg geen crediteuren meer werden betaald. De Belastingdienst heeft in januari 2012 wegens een openstaande schuld van € 20.400,- bodembeslag gelegd. Vanaf januari 2012 betaalde de gefailleerde vennootschap de omzetbelasting en loonheffingen niet meer en droeg zij geen pensioenpremies meer af. Vanaf februari 2012 betaalde de gefailleerde vennootschap de salarissen van haar werknemers niet meer. Van onderhanden werk was evenmin sprake. Hoewel [A] c.s. aanvoert dat de gefailleerde vennootschap concrete vooruitzichten had op nieuwe opdrachten, is van concrete (nieuwe) opdrachten ten tijde van de betalingen niet gebleken. De stelling van de curator dat de administratie van de gefailleerde vennootschap geen aanknopingspunten biedt voor het bestaan van (nieuwe) opdrachten heeft [A] c.s. niet bestreden. Daar komt bij dat [A] tijdens een getuigenverhoor op 2 oktober 2012 ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard dat er weliswaar toezeggingen waren van Reline Yachts B.V., maar dat de opdrachten iedere keer werden uitgesteld, omdat klanten niet betaalden. Doordat de toezeggingen iedere keer opschoven, is de gefailleerde vennootschap in liquiditeitsproblemen geraakt. Verder heeft hij verklaard dat omdat andere opdrachten te ver weg bleven, hij het faillissement heeft aangevraagd. Dat de gefailleerde vennootschap in overleg was met een partij ter verkrijging van aanvullende financieringen is voorts niet gebleken. De rechtbank concludeert dan ook dat de gefailleerde vennootschap ten tijde van de betalingen in ernstige moeilijkheden verkeerde en dat de feitelijke activiteiten vrijwel geheel tot stilstand waren gekomen. Voorts blijkt uit onder meer het verhoor van [A] dat [A] c.s. in die periode bekend was met deze slechte financiële positie. Hij wist wat er speelde in de onderneming en was, volgens eigen zeggen, niet voor niets in overleg met een partij ter verkrijging van een financiering. Nu de gefailleerde vennootschap ten tijde van de betalingen in ernstige moeilijkheden verkeerde en haar activiteiten feitelijk vrijwel tot stilstand waren gekomen, had het bestuur van de gefailleerde vennootschap serieus rekening moeten houden met een op korte termijn naderend faillissement. Dat die mogelijkheid destijds reëel moest worden geacht, blijkt ook uit het feit dat de gefailleerde vennootschap zelf twee maanden later haar faillissement daadwerkelijk heeft aangevraagd.
Onrechtmatig handelen
5.7.
In deze situatie dient er dan ook vanuit te worden gegaan dat [A] c.s. door het verrichten van betalingen aan bepaalde schuldeisers in beginsel onrechtmatig heeft gehandeld jegens de overige schuldeisers met een hogere of gelijke rangorde. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering indien [A] c.s. concrete feiten heeft gesteld en zonodig bewijst die het verrichten van de betalingen kunnen rechtvaardigen. De rechtbank zal hierna ten aanzien van de te onderscheiden betalingen beoordelen of dergelijke concrete feiten zijn gesteld.
Met betrekking tot de betalingen aan [A] c.s.
5.8.
Met de curator is de rechtbank van oordeel dat [A] c.s. geen feiten heeft aangedragen die de betalingen aan [A] c.s. rechtvaardigen. Zo stelt [A] c.s. dat de betalingen plaatsvonden op opeisbare vorderingen en dat voor zover mogelijk rekening is gehouden met de anciënniteit van de diverse vorderingen. De opeisbaarheid van een vordering neemt evenwel de onrechtmatigheid van een betaling van die vordering niet weg. De stelling dat er betaald zou zijn naar anciënniteit kan de rechtbank niet plaatsen, nu uit de door de curator overgelegde facturen van concurrente schuldeisers is gebleken dat ten tijde van een substantieel deel van de betalingen nog oudere vorderingen van derden openstaan. De stelling dat een substantieel deel van de betalingen, betalingen van de huur voor de bedrijfsruimte en materialen betroffen en dat deze noodzakelijk waren voor de continuïteit van de onderneming, snijdt evenmin hout. [A] c.s. voert aan dat opzegging van de huur dreigde, doordat [A] (de verhuurder) problemen kreeg met de bank. Daargelaten dat [A] c.s. de gestelde penibele situatie met de bank niet heeft onderbouwd, constateert de rechtbank met de curator dat deze redenering van [A] c.s. hoe dan ook niet opgaat voor de op 7 en 8 maart 2012 verrichte betalingen van (achterstallige) huur. Uit de hiervoor onder 3.10 genoemde notulen blijkt immers dat de gefailleerde vennootschap heeft geconstateerd dat in elk geval reeds vanaf 5 maart 2012 het faillissement onafwendbaar was. Het gestelde belang van de gefailleerde vennootschap bij continuering vormt daarom geen rechtvaardiging voor het verrichten van de huurbetalingen. De rechtbank kent bovendien beslissende betekenis toe aan het feit dat de betreffende betalingen zijn verricht aan de statutair bestuurder van de gefailleerde vennootschap, te weten [A] Vastgoed B.V. en aan [A], indirect bestuurder van de gefailleerde vennootschap. Beide ontvangers zijn dus gelieerd aan de gefailleerde vennootschap.
Met betrekking tot de betalingen aan [B] Beheer B.V.
5.9.
Nu [B] Beheer B.V. grootaandeelhouder is van [A] Vastgoed B.V. en de aandeelhouder en statutair bestuurder van [B] Beheer B.V., [B], de vader is van [A], is [B] Beheer B.V. eveneens aan te merken als een aan de gefailleerde vennootschap gelieerde crediteur. Aan dit feit kent de rechtbank in zoverre beslissende betekenis toe, dat de betreffende betalingen de schijn tegen hebben. Dat [B] Beheer B.V. ten behoeve van de gefailleerde vennootschap een bedrag van € 12.646,- aan de Belastingdienst heeft voldaan om het bodembeslag opgeheven te krijgen, vormt geen rechtvaardiging van de betalingen door de gefailleerde vennootschap aan [B] Beheer B.V. De (terug)betalingen aan [B] Beheer B.V. zijn verricht op 1 en 8 maart 2012, terwijl de gefailleerde vennootschap reeds op 5 maart 2012 heeft geconstateerd dat haar faillissement aangevraagd moest worden. Bovendien is gebleken dat [B] Beheer B.V. een eigen belang had bij de inbeslaggenomen inventaris, omdat deze al dan niet gedeeltelijk haar eigendom was. Dat zij met de betaling aan de Belastingdienst haar inventaris veilig wil stellen, is haar goed recht, maar dat mag niet ten koste gaan van de schuldeisers van de gefailleerde vennootschap. De stelling van [A] c.s. dat geen sprake zou zijn van benadeling van de schuldeisers gaat niet op. Door de betaling aan [B] Beheer B.V. is immers sprake van vermindering van het verhaalsvermogen. Verder zijn door [B] Beheer B.V. geen feiten aangedragen die het verrichten van de betalingen kunnen rechtvaardigen.
Slotsom
5.10.
Het voorgaande betekent dat het verrichten van de hiervoor genoemde betalingen moet worden aangemerkt als onrechtmatig handelen van de (indirect) bestuurders, te weten [A] c.s. ten opzichte van de benadeelde schuldeisers. [A] c.s. heeft voor het overige geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde schade, die is begroot op het totaal van de betalingen, zodat de gevorderde veroordeling tot betaling van € 96.884,11 toewijsbaar is. De rechtbank zal [A] c.s. hoofdelijk veroordelen tot betaling van dit bedrag, met dien verstande dat op het moment dat [B] Beheer B.V. een bedrag van € 12.646,- aan de curator betaalt, [A] c.s. zal zijn bevrijd van betaling van laatstgenoemd bedrag. De veroordeling zal hoofdelijk luiden aangezien [A] Vastgoed B.V. als statutair bestuurder en [A] als indirect bestuurder onrechtmatig het gehele schadebedrag hebben veroorzaakt en daarvoor aansprakelijk zijn, terwijl het om één en dezelfde schuld aan de boedel gaat.
5.11.
De gevorderde wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag vanaf de respectievelijke datum van betaling door de gefailleerde vennootschap is door [A] c.s. niet weersproken en derhalve toewijsbaar.
5.12.
Hetgeen overigens door partijen ten aanzien van de overige door de curator geponeerde grondslagen van haar vordering is aangevoerd, behoeft bijgevolg geen nadere bespreking.
5.13.
De curator vordert [A] c.s. te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is niet toewijsbaar voor zover het betreft de kosten van het derdenbeslag. Dit beslag moet nietig worden geacht nu niet gebleken is dat de curator binnen acht dagen na het instellen van de eis in de hoofdzaak een afschrift van de dagvaarding aan de derde heeft betekend, hetgeen ingevolge artikel 721 Rv op straffe van nietigheid is voorgeschreven. De vordering van de kosten van het beslag op (on)roerende zaken is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. Deze beslagkosten worden begroot op € 652,78 voor verschotten en € 1.788,- voor salaris advocaat (2 punten x € 894,00) totaal € 2.440,78.
5.14.
[A] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- dagvaarding €  97,48
- griffierecht 821,00
- salaris advocaat
3.576,00(4,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal €  4.761,48
in de zaak 12-267
5.15.
De curator heeft haar vorderingen bij conclusie van repliek aangevuld (zie rechtsoverweging 4.3). [B] Beheer B.V. heeft tegen deze aanvulling geen bezwaar gemaakt. De rechtbank zal daarom bij de verdere afdoening uitgaan van deze gewijzigde eis.
5.16.
In deze zaak staan de betalingen centraal die de gefailleerde vennootschap op 1 en 8 maart 2012 aan [B] Beheer B.V. met een totaalbedrag van € 12.646,- heeft verricht. De curator betoogt ook hier dat het in ontvangst nemen van de betalingen door [B] Beheer B.V. onrechtmatig is. [B] Beheer B.V. heeft hiermee immers geprofiteerd van het onrechtmatig handelen van de bestuurder(s) van de gefailleerde vennootschap. De bestuurder van [B] Beheer B.V., [B], had een behoorlijke vinger in de pap bij de gefailleerde vennootschap. Ondanks dat [B] wist dat de gefailleerde vennootschap reeds langere tijd voor het faillissement in een staat van insolventie verkeerde, heeft [B] Beheer B.V. zich bevoordeeld en geprofiteerd door de betalingen van de gefailleerde vennootschap in ontvangst te nemen.
5.17.
[B] Beheer B.V. betwist dat de gefailleerde vennootschap ten tijde van de betalingen reddeloos was. Tot het laatste moment is getracht de bestaande opdrachten uit te voeren en nieuwe opdrachten te verkrijgen. Daarnaast zijn de mogelijkheden bestudeerd om een faillissement te voorkomen middels nieuwe financieringsrondes. Er was de onderneming en de daarbij betrokken partijen, waaronder [B] Beheer B.V., alles aan gelegen om de onderneming in leven te houden. Niet in de laatste plaats omdat vóór het uiteindelijke faillissement door [B] in totaal € 485.789,- in de onderneming is geïnvesteerd. [B] Beheer B.V. heeft in overleg met de gefailleerde vennootschap de Belastingdienst betaald ter voorkoming van de aangekondigde openbare verkoop. Dit onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de gefailleerde vennootschap op het moment dat zij hiertoe in staat was, het door [B] Beheer B.V. betaalde aan haar zou retourneren, hetgeen is geschied.
5.18.
De rechtbank heeft hiervoor in de zaak 12-164 reeds overwogen dat de gefailleerde vennootschap ten tijde van de betalingen in ernstige moeilijkheden verkeerde en dat de feitelijke activiteiten vrijwel geheel tot stilstand waren gekomen. Tevens heeft de rechtbank in die zaak geconcludeerd dat [A] c.s. met het verrichten van de betalingen aan [B] Beheer B.V. onrechtmatig heeft gehandeld. Het staat buiten kijf dat [B] Beheer B.V. een aan de gefailleerde vennootschap gelieerde vennootschap is en dat de statutair bestuurder van [B] Beheer B.V., [B], grote invloed had op en wetenschap had van het wel en wee van de gefailleerde vennootschap. De stelling dat de positie van [B] binnen de gefailleerde vennootschap vergelijkbaar was met die van indirect bestuurder [A] en dat [B] eveneens als (feitelijk) bestuurder van de gefailleerde vennootschap kan worden aangemerkt, is niet door [B] Beheer B.V. bestreden. [B] Beheer B.V. wist als grootaandeelhouder van [A] Vastgoed B.V. van de slechte financiële situatie van de gefailleerde vennootschap ten tijde van de betalingen. Desondanks heeft [B] Beheer B.V. de betalingen van de gefailleerde vennootschap in ontvangst genomen en heeft zij daarvan ten opzichte van de overige schuldeisers geprofiteerd. Het in ontvangst nemen van de betalingen en het bewust profiteren van het onrechtmatig handelen van [A] c.s. moeten, mede gelet op de genoemde invloed van [B], het feit dat hij tevens als (feitelijk) bestuurder van de gefailleerde vennootschap is te beschouwen en de genoemde wetenschap van de slechte financiële situatie van de gefailleerde vennootschap, als onrechtmatig handelen van [B] Beheer B.V. ten opzichte van de benadeelde schuldeisers worden aangemerkt. Daar waar door [B] Beheer B.V. dezelfde feiten als in de zaak 12-164 zijn aangevoerd ter rechtvaardiging van de betalingen aan [B] Beheer B.V., kunnen deze feiten – onder verwijzing naar r.o. 5.9 - niet tot rechtvaardiging van de betalingen leiden.
Slotsom
5.19.
Nu ook [B] Beheer B.V. voor het overige geen verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde schade, die is begroot op het totaal van de betalingen, is de gevorderde veroordeling tot betaling van € 12.646,- toewijsbaar. De rechtbank zal [B] Beheer B.V. veroordelen tot betaling van dit bedrag, met dien verstande dat op het moment dat [A] c.s. het bedrag van € 12.646,- aan de curator betaald, [B] Beheer B.V. zal zijn bevrijd van die betaling.
5.20.
De gevorderde wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag vanaf de respectievelijke datum van betaling door de gefailleerde vennootschap is door [B] Beheer B.V. niet weersproken en derhalve toewijsbaar.
5.21.
Hetgeen overigens door partijen ten aanzien van de overige door de curator geponeerde grondslagen van haar vordering is aangevoerd, behoeft bijgevolg geen nadere bespreking. Bij de aanvullend gevorderde verklaring voor recht heeft de curator, naar de rechtbank meent, gelet op hetgeen in 5.18 en 5.19 is overwogen geen belang meer, nu uit het betoog van de curator blijkt dat de gevorderde verklaring voor recht tot doel heeft om (terug)betaling van het aan [B] Beheer B.V. betaalde bedrag van € 12.646,- te bewerkstelligen en met de toewijzing van genoemd bedrag dit doel reeds is bereikt. De gevorderde verklaring voor recht zal derhalve worden afgewezen.
5.22.
De curator vordert [B] Beheer B.V. te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is niet toewijsbaar voor zover betreft de kosten van het derdenbeslag. Dit beslag moet nietig worden geacht nu niet gebleken is dat de curator binnen acht dagen na het instellen van de eis in de hoofdzaak een afschrift van de dagvaarding aan de derde heeft betekend, hetgeen ingevolge artikel 721 Rv op straffe van nietigheid is voorgeschreven. De vordering van de kosten van het beslag op roerende zaken is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. Deze beslagkosten worden begroot op € 285,16 voor verschotten en € 452,- voor salaris advocaat (1 punt x € 452,- 894,00) totaal € 737,16.
5.23.
[B] Beheer B.V. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- dagvaarding €  94,21
- overige explootkosten 104,75
- griffierecht 704,00
- salaris advocaat
1.808,00(4,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal €  2.710,96
In reconventie
in de zaak 12-164
5.24.
In (voorwaardelijke) reconventie beroept [A] c.s. zich op verrekening. Een toewijzende beslissing in conventie betekent dat de opeisbare vorderingen van [A] c.s. met terugwerkende kracht niet zijn voldaan, zodat deze weer voor [A] c.s. opeisbaar worden, aldus [A] c.s.
5.25.
De rechtbank oordeelt dat het honoreren van het beroep op verrekening in strijd is met het rechtsoordeel in conventie. [A] c.s. baseert het beroep op verrekening op de opeisbaarheid van de vorderingen. Echter, in conventie is reeds geoordeeld dat de opeisbaarheid van een vordering de onrechtmatigheid van een betaling op die vordering niet wegneemt. De rechtbank heeft in conventie geoordeeld dat de betalingen vlak vóór het faillissement aan [A] c.s., ondanks de opeisbaarheid, onrechtmatig zijn. Verrekening levert daarom ook onrechtmatigheid op. Voor zover [A] c.s. zich beroept op artikel 53 Fw, gaat dit niet op, nu, daargelaten dat verrekening in deze situatie onrechtmatig is, voor een geslaagd beroep op dit artikel de schuld en de vordering vóór de faillietverklaring moeten zijn ontstaan. Dat is hier niet het geval.
5.26.
De vordering zal worden afgewezen.
5.27.
[A] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op € 894,- aan salaris advocaat (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 894,00).
in de zaak 12-267
5.28.
In reconventie gaat het om de vraag of sprake is van een rechtsgeldige verpanding van de activa en toekomstige vorderingen van de gefailleerde vennootschap aan [B] Beheer B.V. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend.
5.29.
Door [B] Beheer B.V. zijn twee pandaktes in het geding gebracht. De eerste is van 20 juli 2007. In deze pandakte wordt de gefailleerde vennootschap als pandgever vertegenwoordigd door [A] Vastgoed B.V., die op haar beurt weer wordt vertegenwoordigd door [B]. Laatstgenoemde heeft de pandakte zowel namens de gefailleerde vennootschap als pandgever als namens [B] Beheer B.V. als pandhouder ondertekend. [A] Vastgoed B.V. is bestuurder van en derhalve bevoegd om de gefailleerde vennootschap te vertegenwoordigen. [A] is op zijn beurt bestuurder van en bevoegd om [A] Vastgoed B.V. te vertegenwoordigen. Van een bevoegdheid tot vertegenwoordiging van de gefailleerde vennootschap van [B] is niet gebleken. Weliswaar stelt [B] Beheer B.V. dat [B] door [A] is gevolmachtigd en voert [B] Beheer B.V. aan dat zowel [B] als [A] dit bevestigen, maar van een (schriftelijke) volmacht ten tijde van de verlening van het pandrecht is niet gebleken. Door [B] Beheer B.V. is geen specifiek bewijs aangeboden op dit punt. De pandakte van 20 juli 2007 is daarom niet rechtsgeldig.
5.30.
De tweede pandakte is van 22 februari 2012, dus van vlak vóór het faillissement. De curator stelt deze pandakte buitengerechtelijk te hebben vernietigd op grond van artikel 42 Fw, omdat een voorafgaande verplichting voor het verlenen van dit pandrecht ontbreekt. Door [B] Beheer B.V. is geen overeenkomst overgelegd waaruit de verplichting tot verpanding blijkt en evenmin blijkt uit de administratie van de gefailleerde vennootschap van een verplichting tot verpanding, aldus de curator.
5.31.
Volgens [B] Beheer B.V. bestond de verplichting voor de gefailleerde vennootschap tot verpanding van haar activa aan [B] Beheer B.V. reeds in 2007. Daar waar de curator het bestaan van die verplichting betwist en stelt dat [B] Beheer B.V. geen overeenkomst in het geding heeft gebracht waaruit een dergelijke verplichting voortvloeit, constateert de rechtbank dat [B] Beheer B.V. niet heeft gespecificeerd uit welke overeenkomst de gestelde verplichting voortvloeit, nog daargelaten dat zij de betreffende overeenkomst niet in het geding heeft gebracht. Voor zover [B] Beheer B.V. met de in de pandakte genoemde overeenkomst doelt op de - door de curator in het geding gebrachte - rekening-courantovereenkomst van 20 juli 2007, meent de rechtbank met de curator dat deze overeenkomst niet door de statutair bestuurder van de gefailleerde vennootschap is ondertekend. Deze overeenkomst is evenals de pandakte van 20 juli 2007 namens de gefailleerde vennootschap door [B] ondertekend. Gesteld noch gebleken is dat [B] destijds gevolmachtigd was om de gefailleerde vennootschap te vertegenwoordigen. De betreffende rekening-courantovereenkomst is derhalve evenals de pandakte van 20 juli 2007 niet rechtsgeldig. Nu het bestaan van een andere overeenkomst waaruit de verplichting tot verpanding voortvloeit, onvoldoende (gespecificeerd) is gesteld, moet worden aangenomen dat de in de pandakte van 22 februari 2012 genoemde verpanding onverplicht is. Gelet hierop en op het bepaalde in artikel 42 Fw juncto 43 Fw komt de rechtbank tot het oordeel dat de curator de verpanding terecht buitengerechtelijk heeft vernietigd.
5.32.
Nu van een rechtsgeldige verpanding geen sprake is, zal de vordering van [B] Beheer B.V. worden afgewezen.
5.33.
[B] Beheer B.V. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op € 452,- aan salaris advocaat (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 452,-).

6.De beslissing

De rechtbank
in de zaak 12-164
in conventie
6.1.
veroordeelt [A] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de curator te betalen een bedrag van € 96.884,11 (zesennegentig duizendachthonderdvierentachtig euro en elf eurocent), met dien verstande dat indien en voor zover [B] Beheer B.V. een bedrag van € 12.646,- aan de curator betaalt [A] c.s. voor laatstgenoemd bedrag zal zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over:
- het bedrag van € 3.504,55 met ingang van 20 januari 2012;
- het bedrag van € 4.522,- met ingang van 3 februari 2012;
  • het bedrag van € 5.000,- met ingang van 9 februari 2012;
  • het bedrag van € 7.030,90  met ingang van 14 februari 2012;
  • het bedrag van € 12.030,90 met ingang van 16 februari 2012;
  • het bedrag van € 7.500,- met ingang van 1 maart 2012;
  • het bedrag van € 5.530,90 met ingang van 7 maart 2012;
  • het bedrag van € 36.092,70 met ingang van 8 maart 2012;
  • het bedrag van € 5.146,- met ingang van 8 maart 2012;
  • het bedrag van € 4.026,16 met ingang van 12 maart 2012,
telkens tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [A] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 2.440,78, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15ͤ dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [A] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 4.761,48, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15ͤ dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.4.
verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
wijst de vorderingen af,
6.7.
veroordeelt [A] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 894,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15ͤ dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.8.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie en reconventie
6.9.
veroordeelt [A] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [A] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.10.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de nakostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in de zaak 12-267
in conventie
6.11.
veroordeelt [B] Beheer B.V. om aan de curator te betalen, met dien verstande dat indien en voor zover [A] c.s. betaalt [B] Beheer B.V. zal zijn bevrijd, een bedrag van € 12.646,00 (twaalfduizendzeshonderdzesenveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over:
- het bedrag van € 7.500,- met ingang van 1 maart 2012;
- het bedrag van € 5.146,- met ingang van 8 maart 2012,
telkens tot de dag van volledige betaling,
6.12.
veroordeelt [B] Beheer B.V., in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 737,16, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15ͤ dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.13.
veroordeelt [B] Beheer B.V. in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 2.710,96, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15ͤ dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.14.
verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.15.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.16.
wijst de vorderingen af,
6.17.
veroordeelt [B] Beheer B.V. in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 452,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15ͤ dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.18.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie en reconventie
6.19.
veroordeelt [B] Beheer B.V. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [B] Beheer B.V. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.20.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de nakostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. M. Willemse en mr. J. de Ruiter-Kok en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2013.