Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- het tussenvonnis van 28 november 2012
- de conclusie van antwoord in reconventie
- het proces-verbaal van comparitie van 26 februari 2013
- de conclusie na comparitie in conventie en in reconventie van de zijde van [B]
- de conclusie van antwoord na comparitie in conventie en in reconventie van de zijde van [A].
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
Nietigheid van de dagvaarding
[C]over haar bankpas beschikte en dat [C] haar bankpas
altijdbij zich had. Over (beschikkings)handelingen van [B] heeft [A] niet verklaard. Bovendien is verder niet door [A] gesteld uit welke handelingen van [B] dit zogenoemde “beheer” bestond. De stellingen dat [B] over een bankpas zou beschikken, gemachtigd was tot de bankrekening(en) van [A] en in staat was te telebankieren, zijn geenszins aannemelijk gemaakt. Dat [B] de financiën van [A] in de betreffende periode beheerde, heeft [A] aldus onvoldoende onderbouwd. Omdat [A] dienaangaande niet aan de op haar rustende stelplicht heeft voldaan, komt de rechtbank aan bewijslevering niet toe. Aangezien het “beheer” van de financiën door [B] noch een door [A] aan [B] verleende volmacht om over haar bankrekening(en) te beschikken aannemelijk zijn geworden, kan op grond hiervan geen verantwoordingsplicht van [B] bestaan, laat staan een verplichting tot rekening en verantwoording. Verder zijn geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan van een zodanige verplichting sprake zou kunnen zijn. Van een toerekenbare tekortkoming in dat kader is bijgevolg evenmin sprake. De primaire vordering op deze grondslag en de subsidiaire vordering liggen zodoende voor afwijzing gereed.
enhaar echtgenoot [C] heeft geleend op gespannen voet met het feit dat [C] op 23 november 2010 reeds was overleden. Voorts wordt door [A] ter onderbouwing van de beweerde lening niets gemeld over voorwaarden, rente of (terug)betalingsafspraken. Op het rekeningafschrift is evenmin een omschrijving te vinden die te herleiden is naar een lening. In het licht van het verweer van [B] dienaangaande komt de rechtbank tot de slotsom dat [A] onvoldoende heeft gesteld ter onderbouwing van de lening, zodat de vordering op deze grondslag evenzo voor afwijzing gereed ligt.