ECLI:NL:RBOVE:2013:1923

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
27 augustus 2013
Zaaknummer
C/08/141924 / KG ZA 13-277
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in kort geding betreffende pachtrechten en gebruik van percelen

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel, is een kort geding aan de orde waarin eisers, [eiser 1] en [eiser 2], vorderingen hebben ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde], met betrekking tot het gebruik van twee percelen grond. De eisers stellen dat gedaagde zonder recht of titel gebruik maakt van deze percelen, die zij hebben gekocht en waarvoor een schriftelijke pachtovereenkomst is gesloten. De voorzieningenrechter heeft op 20 augustus 2013 uitspraak gedaan na behandeling van de zaak op 8 augustus 2013.

Eisers hebben gevorderd dat gedaagde wordt verboden om de percelen te betreden of in gebruik te nemen, en hebben daarnaast schadevergoeding gevorderd voor de geleden schade door het handelen van gedaagde. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is bij de vordering van eisers, maar heeft de vordering tot schadevergoeding afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de pachtrechten op de percelen heeft verworven, en dat hij derhalve zonder recht of titel gebruik maakt van de percelen.

De voorzieningenrechter heeft het gevorderde verbod toegewezen, maar de dwangsom gematigd en gemaximeerd op € 25.000. Gedaagde is veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op € 1.752,79. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/141924 / KG ZA 13-277
datum vonnis: 20 augustus 2013 (ib)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiser 1],
wonende te [woonplaats],
en
[eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
verder te noemen[eiser 1] en [eiser 2],
advocaat: mr. R.K.E. Buysrogge te Zwolle,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde].

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
1.2.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 8 augustus 2013. Ter zitting zijn verschenen: [eiser 1] en [eiser 2] vergezeld door mr. Buysrogge en [gedaagde] vergezeld door zijn echtgenote. De standpunten zijn toegelicht. [gedaagde] heeft een pleitnota overgelegd.
1.3.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.Het geschil

2.1.
[eiser 1] en [eiser 2] stellen - samengevat weergegeven - dat [gedaagde] het gebruik van de percelen, kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie [xxxx], ter grootte van
1 ha, en [yyyy], ter grootte van 1.1130 ha, beide gelegen aan de[adres], zonder recht of titel opeist. [eiser 2] heeft de betreffende percelen, vrij van pacht, gekocht van de erven [naam 1]. Tot dat moment waren de percelen krachtens mondelinge pachtovereenkomst in gebruik bij[eiser 1]. Nadat [eiser 2] de eigendom had verworven heeft hij op 19 januari 2013 met[eiser 1] een schriftelijke pachtovereenkomst betreffende deze percelen gesloten voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015.[eiser 1] heeft vervolgens de betreffende percelen bemest en onkruidbestrijding uitgevoerd. In april 2013 hebben[eiser 1] en [eiser 2] geconstateerd dat [gedaagde] het gras op beide percelen had omgeploegd en dat hij er maïs had gepoot. [gedaagde] stelt dat hij via makelaar [naam 2] de pachtrechten op de betreffende percelen heeft gekregen. Dit wordt bij brief van
19 juni 2013 door [naam 2] ontkend. Ondanks dat [gedaagde] door [eiser 2] bij brief van 17 april 2013 aansprakelijk is gesteld voor de door hem ontstane schade en de rechtsbijstandverzekeraar van[eiser 1] hem namens[eiser 1] en [eiser 2] aansprakelijk heeft gesteld voor de ontstane schade, heeft [gedaagde] na april 2013 de betreffende percelen nog twee keer omgeploegd en maïs gepoot. Door het optreden van [gedaagde] hebben eisers schade geleden. Deze schade bestaat voor[eiser 1] uit het bemesten van de percelen, het uitvoeren van onkruidbestrijding, het gemis van twee sneden gras en de uren die met voornoemde werkzaamheden gemoeid zijn. Voor [eiser 2] bestaat deze schade uit het tot drie keer toe laten inzaaien van de percelen met gras, de reiskosten en de uren die hij aan deze zaak heeft besteed.
2.2.
Op grond van het vorenstaande vorderen[eiser 1] en [eiser 2] dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] verbiedt om de percelen kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie [xxxx], ter grootte van 1 ha, en [yyyy], ter grootte van 1.1130 ha, beide gelegen aan de [adres] (lees:[adres]) te betreden of te laten betreden, in bezit en/of in gebruik te nemen of te laten nemen, te hebben of te laten hebben, te houden of te laten houden, alles onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- voor iedere keer en voor iedere dag dat [gedaagde] na de betekening van het vonnis in gebreke blijft daaraan te voldoen;
[gedaagde] veroordeelt om aan[eiser 1] te betalen een bedrag van € 2.180,-- en aan [eiser 2] een bedrag van € 3.006,--, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der betaling;
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
2.3. [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Met betrekking tot het - door [gedaagde] betwiste - spoedeisend belang oordeelt de voorzieningenrechter dat de spoedeisendheid van[eiser 1] en [eiser 2] bij de vordering als hiervoor onder 2.2. onder a omschreven voortvloeit uit de aard van de zaak.
3.2.
De stelling van [gedaagde] dat deze zaak te ingewikkeld is voor de beoordeling in kort geding wordt ook verworpen. De voorzieningenrechter zal in dit kort geding geen definitief antwoord geven op de vraag wie de pachter is van de betreffende percelen. De voorzieningenrechter kan in kort geding dienaangaande wel een voorlopig oordeel vormen en, gezien de noodzaak om een einde te maken aan de situatie dat zowel[eiser 1] als [gedaagde] de betreffende percelen (over en weer) in gebruik nemen, een ordemaatregel geven die voorlopig duidelijkheid schept.
3.3.
Vast staat dat[eiser 1] en [eiser 2] op 19 januari 2013 een schriftelijke pachtovereenkomst betreffende de percelen met de nummers [xxxx] en [yyyy] hebben gesloten voor de tijd van 3 jaren, ingaande op 1 januari 2013 en eindigend op 31 december 2015. [gedaagde] bepleit echter dat hij sinds 1 mei 2012 de pachter is van de betreffende percelen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is [gedaagde] er niet in geslaagd om dit voldoende aannemelijk te maken. De kern van het betoog van [gedaagde] is dat door makelaar [naam 2], die voor de erven [naam 1] heeft bemiddeld om percelen grond te verkopen, de toezegging is gedaan dat de diegene die het perceel met nummer [zzzz] zou kopen, ook de pachtrechten van de percelen met de nummers [xxxx] en [yyyy] zou verwerven. [gedaagde] heeft het perceel met nummer [zzzz] gekocht en stelt dat hij daarmee ook de pachtrechten voor de percelen met de nummers [xxxx] en [yyyy] heeft gekregen. In de door[eiser 1] en [eiser 2] overgelegde brief van [naam 2] van 19 juni 2013 verklaart [naam 2] echter nooit enige afspraak te hebben gemaakt met [gedaagde] omtrent het gebruik van de percelen met de nummers [xxxx] en [yyyy], in welke vorm dan ook en voor welke periode dan ook. Op grond hiervan kan zonder nader onderzoek naar feiten en omstandigheden een toezegging zoals die door [gedaagde] is gesteld, niet tot uitgangspunt van een beslissing worden genomen. [gedaagde] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij de pachtrechten van de betreffende percelen heeft verworven.
3.4.
Het bovenstaande brengt mee dat [gedaagde] naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zonder recht of titel gebruik maakt van de betreffende percelen en dat het gevorderde in het petitum onder 1 zal worden toegewezen, met dien verstande dat de voorzieningenrechter de dwangsom zal matigen en zal maximeren op een bedrag van
€ 25.000,--.
3.5.
Met betrekking tot de door[eiser 1] en [eiser 2] ingestelde vordering tot betaling van een bedrag van respectievelijk € 2.180,-- aan[eiser 1] en € 3.006,-- aan [eiser 2] vanwege de door hen geleden schade door het optreden van [gedaagde], overweegt de voorzieningenrechter dat bij een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is. De voorzieningenrechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van[eiser 1] en [eiser 2] op [gedaagde] voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
3.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn in het onderhavige geval onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld of gebleken om te kunnen concluderen dat[eiser 1] en [eiser 2] bij voornoemde geldvordering(en) (thans) een spoedeisend belang hebben in de hiervoor bedoelde zin. Dit betekent dat het gevorderde in het petitum onder 2 zal worden afgewezen.
3.7.
[gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van[eiser 1] en [eiser 2] worden begroot op
€ 94,79 (dagvaarding) + € 842,-- (griffierecht) + € 816,-- (salaris advocaat) = € 1.752,79.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
I. Verbiedt [gedaagde] om de percelen kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie [xxxx], ter grootte van 1 ha, en [yyyy], ter grootte van 1.1130 ha, beide gelegen aan de[adres], te betreden of te laten betreden, in bezit en/of in gebruik te nemen of te laten nemen, te hebben of te laten hebben, te houden of te laten houden, alles onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere keer en voor iedere dag dat [gedaagde] na de betekening van het vonnis in gebreke blijft daaraan te voldoen, zulks tot een maximum van € 25.000,--.
II. Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van[eiser 1] en [eiser 2] begroot op € 1.752,79.
III. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A.E. Zweers, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 augustus 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.