ECLI:NL:RBOVE:2013:1616

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
08/760067-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor brutale overval en poging tot oplichting met bedreiging van politieagenten

Op 30 juli 2013 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder een brutale overval op een alleenstaande vrouw in Oldenzaal en poging tot oplichting. De rechtbank oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de overval. De verdachte werd vrijgesproken van dit feit, evenals van de poging tot oplichting waarbij de vrouw werd bewogen haar pincodes af te geven. De rechtbank baseerde deze beslissing op een arrest van de Hoge Raad, waarin werd vastgesteld dat het onvrijwillig noemen van een pincode geen strafbaar feit oplevert.

Wel vond de rechtbank bewijs voor de bedreiging van politieagenten door de verdachte. Tijdens zijn aanhouding had hij zich dreigend opgesteld en bedreigende uitspraken gedaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd. Gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, werd hem een gevangenisstraf van vijf maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank hield rekening met de impact van de feiten op de slachtoffers, in het bijzonder de kwetsbare vrouw die het doelwit was van de oplichting.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Team strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/760067-13
Datum vonnis: 30 juli 2013
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1982 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
nu uit anderen hoofde verblijvende in de PI Arnhem.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 juli 2013. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.J.L. de Valk en van wat door de verdachte en zijn raadsman
mr. M.H.H. Meulemeesters, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:met een ander of anderen, dan wel alleen, [slachtoffer 1] heeft opgelicht door haar te bewegen een pincode of pincodes af te geven;
feit 2:geprobeerd heeft om met een ander of anderen, dan wel alleen, [slachtoffer 1] op te lichten en haar te bewegen om een bankpas of bankpassen af te geven;
feit 3:een agent of agenten van politie heeft bedreigd;
feit 4:al dan niet met anderen, een overval heeft gepleegd op een woning en daarbij, na bedreiging van de bewoonster [slachtoffer 2], een kluis met inhoud heeft gestolen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 28 maart 2013,
in de gemeente Oldenzaal,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer
pincode(s), in elk geval van enig gegeven,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in
strijd met de waarheid:
  • meermalen telefonisch contact opgenomen met die [slachtoffer 1] en/of
  • zich (daarbij) (telkens) voorgedaan/voorgesteld als zijnde "[alias 1]"
en/of
  • zich (daarbij) (telkens) voorgedaan als medewerker van de [bank 1] en/of
  • die [slachtoffer 1] meegedeeld dat zij - aangezien die [slachtoffer 1] een trouwe en/of
bijzondere klant was - in aanmerking kwam voor een nieuwe bankpas met een
bijzondere chip en/of
  • die [slachtoffer 1] gevraagd of zij bij die nieuwe pas een nieuwe pincode wilde en/of
  • die [slachtoffer 1] meegedeeld dat de nieuwe pincode [pincode] kon gaan worden en/of
  • die [slachtoffer 1] gevraagd of ze voor haar andere bankpas (van de [bank 2]) ook een
nieuwe pincode wilde en/of
- die [slachtoffer 1] gevraagd of deze bankpas een moeilijke pincode had,
waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij op of omstreeks 28 maart 2013,
in de gemeente Oldenzaal,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een
valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige
kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] te
bewegen tot de afgifte van een of meer bankpas(sen), in elk geval van enig
goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of
listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid met een of meer
van zijn mededader(s), althans alleen
- nadat die [slachtoffer 1] telefonisch te verstaan was gegeven dat een medewerker van
de [bank 1], genaamd "[alias 2]", haar bankpas(sen) zou komen ophalen -:
- zich heeft voorgedaan als een medewerker van de [bank 1], genaamd
"[alias 2]" en/of
  • zich naar de woning van die [slachtoffer 1] heeft begeven en/of
  • tegenover die [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij, verdachte, "[alias 2]" was
en de bankpas(sen) kwam ophalen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 30 maart 2013,
in de gemeente Borne,
de agent(en) van politie Twente, genaamd [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft
bedreigd met zware mishandeling en/of met enig misdrijf waardoor gevaar voor
de algemene veiligheid van personen ontstaat,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend tegenover die [slachtoffer 3] en/of
die [slachtoffer 4] een gevechtshouding aangenomen en/of die [slachtoffer 3] opzettelijk
dreigend de woorden toegevoegd: "Of moet ik jou met de telefoon voor de kop
slaan" en/of "Ik ram jou die telefoon door jouw kop" - waarbij/waarop hij,
verdachte, opzettelijk dreigend naar/in de richting van een bureau is gelopen
waarop een telefoon stond, althans naar een op een bureau staande telefoon
heeft gewezen -,
althans feitelijkhe(i)d(en) en/of woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;
4.
hij op of omstreeks 25 januari 2013,
in de gemeente Oldenzaal,
- in/uit een woning gelegen aan de [adres]-,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kluis
(met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan door en/of vergezeld
en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn
mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
hierin bestond(en) dat hij verdachte en/of zijn mededader(s)
  • de woning van die [slachtoffer 2] is/zijn binnen gegaan en/of (vervolgens)
  • dreigend) de slaapkamer van die [slachtoffer 2] is/zijn binnen gegaan en/of
(vervolgens)
- tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben geroepen en/of geschreeuwd en/of gezegd:
"dit is een overval, hoofd onder de dekens" en/of "hoofd onder de dekens dan
overkomt u niets", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
(vervolgens)
- tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: "waar is het goud" en/of "uw man is
dood en u heeft het goud geërfd" en/of "waar is de kluis? u heeft geld in de
kluis", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of (vervolgens)
- de kluis (met inhoud) heeft/hebben gepakt, althans meegenomen.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 4 wordt vrijgesproken en voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
De vaststaande feiten
De onderstaande feiten volgen rechtstreeks uit de bewijsmiddelen en hebben bij de behandeling van de zaak niet ter discussie gestaan. Het vaststellen van deze feiten behoeft daarom geen andere motivering door de rechtbank dan door een verwijzing naar de betreffende bewijsmiddelen [1] .
Feit 2
Op 28 maart 2013 is verdachte met de medeverdachte [medeverdachte] naar een straat in de buurt van het adres van [slachtoffer 1] in [plaats] gereden, waarna zij in de richting van die woning liepen. Terwijl verdachte bij de auto achterbleef, is [medeverdachte] naar de voordeur van mevrouw [slachtoffer 1]’s woning gegaan en heeft hij met haar gesproken.
Feit 3
Op 30 maart 2013 zat verdachte in voorlopige hechtenis in het cellencomplex van het arrestantencentrum te Borne en werd hij verhoord door de politie.
5.2
Feit 1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich met medeverdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan oplichting van mevrouw [slachtoffer 1]. Hij baseert dat op de stemherkenning door verbalisanten, die verdachte aanwijzen als degene die zich heeft voorgedaan als een bankmedewerker en vervolgens [slachtoffer 1] heeft bewogen haar pincode(s) af te geven door onder meer te zeggen dat zij in aanmerking kwam voor een nieuwe bankpas. Met betrekking tot de vraag of het onvrijwillig noemen van een pincode in het licht van de jurisprudentie “afgifte van enig goed” is en daarmee al dan niet een strafbaar feit oplevert, refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
Volgens de verdediging levert de tenlastelegging van dit feit geen strafbaar feit op. De raadsman wijst in dit verband op een arrest van de Hoge Raad (LJN ZD0064, NJ 1995, 635), waarbij is overwogen dat een pincode geen goed is conform artikel 317 en dat bij het – al dan niet onvrijwillig – noemen van een pincode geen sprake is van afgifte, aangezien de afgever niet de beschikking over het gegevene verliest. Dit leidt tot de conclusie dat de vermeende oplichting geen strafbaar feit oplevert.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Verdachte wordt onder meer ten laste gelegd dat hij, zakelijk weergegeven, al dan niet met een ander of anderen [slachtoffer 1] op onrechtmatige wijze heeft bewogen tot afgifte van een of meer pincode(s), in elk geval van enig gegeven. Uit de aangifte volgt dat [slachtoffer 1], nadat zij in de veronderstelling verkeerde dat een medewerker van de [bank 1] telefonisch contact met haar had opgenomen, haar pincodes heeft gegeven [2] . Uit jurisprudentie (HR 13 juni 1995, NJ 1995/635) blijkt weliswaar, dat het noemen van een pincode geen “afgifte” is zodat ook bij een tenlastelegging die, zoals in de onderhavige zaak het geval is, doelt op oplichting (artikel 326 Sr), niet bewezen kan worden dat er sprake is van afgifte van enig goed. De wetgever heeft bij de delictomschrijving van artikel 326 Sr hierin voorzien door tevens strafbaar te stellen het bewegen tot het “ter beschikking stellen van gegevens”. Dit ter beschikking stellen van gegevens, die een geldswaarde vertegenwoordigen, vermeldt de onderhavige tenlastelegging niet. Verweten wordt de “afgifte” van pincode(s) dan wel enig gegeven. Van afgeven is alleen sprake als de gever de beschikking over het gegevene verliest. Nu “afgifte” in die zin niet bewezen kan worden, dient verdachte van het onder 1 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
5.3
Feit 2
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt dat verdachte zich, samen en in vereniging met medeverdacht [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de oplichting van mevrouw [slachtoffer 1]. Daartoe voert hij het volgende aan: [slachtoffer 1] heeft in haar aangifte verklaard dat zij is gebeld door iemand die zich [alias 1] noemde en zich voorstelde als een medewerker van de [bank 1]. Zij zou volgens deze [alias 1] in aanmerking komen voor een nieuwe bankpas. Wanneer [slachtoffer 1] op zijn verzoek haar pincodes noemt, wordt [slachtoffer 1] andermaal door verdachte gebeld met de mededeling, dat een collega genaamd “[alias 2]” de bankpasjes komt ophalen. Wat later belt “[alias 1]” – ofwel: verdachte – opnieuw en zegt dat [alias 2] naar haar toe komt lopen om de bankpasje op te halen. Verdachte komt met [medeverdachte] aanrijden. Terwijl verdachte wacht, belt [medeverdachte] aan, antwoordt op de vraag wie hij is “[alias 2]” en beaamt dat hij voor de pasjes komt. Daarop worden [medeverdachte] en verdachte aangehouden. De stem van verdachte wordt vergeleken met de stem van “[alias 1]” en de verbalisanten, die betrokken waren bij het uitluisteren van afgeluisterde telefoongesprekken waaraan verdachte deelnam, herkennen de stem van de beller als die van verdachte.
De raadsman is van mening dat het wettige en overtuigende bewijs, dat verdachte zich (mede) schuldig heeft gemaakt aan de poging tot oplichting van [slachtoffer 1], ontbreekt. Het staat niet vast dat verdachte zich tegenover [slachtoffer 1] telefonisch heeft voorgedaan als een bankmedewerker. De stemherkenning door verbalisanten, die op dat gebied geen deskundigen zijn, levert geen bewijs op. Voorts maakt het vergelijkingsmateriaal geen deel uit van het dossier en kan die stemherkenning niet getoetst worden. Het enkele gegeven dat verdachte zich met [medeverdachte] naar de woning van [slachtoffer 1] woning heeft begeven, is onvoldoende om te concluderen dat verdachte mede betrokken is bij het oplichten van [slachtoffer 1] door te proberen om haar de bankpassen afhandig te maken met oplichtingsmiddelen. Een telefoon waarmee [slachtoffer 1] door de vermeende bankmedewerker is gebeld, is niet onder verdachte aangetroffen en evenmin is door verbalisanten gezien dat verdachte tijdens de rit naar het adres van [slachtoffer 1] aan het bellen was. De medeverdachte [medeverdachte] heeft niet bij [slachtoffer 1] aangebeld om haar bankpassen op te halen, maar om in opdracht van een ander een pakketje op te halen. Ten slotte ontbreekt er een vorm van samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte]: verdachte is slechts met hem meegereden en was in de veronderstelling dat [medeverdachte] ergens geld moest ophalen.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Op 28 maart 2013 wordt [slachtoffer 1] om 09.45 uur gebeld door iemand die zich voorstelt als [alias 1], medewerker van de [bank 1]. [slachtoffer 1] zou een nieuwe bankpas met een bijzondere chip krijgen. Tegen 10.00 uur die dag belt [alias 1] [slachtoffer 1] opnieuw en vertelt haar dat haar bankpasjes worden opgehaald; voorts weet hij haar te bewegen haar pincodes te geven [3] . Omdat [slachtoffer 1] argwaan krijgt, belt zij naar de bank, die daarop de politie waarschuwt. Vervolgens arriveert hoofdagent [verbalisant 1] bij de woning van [slachtoffer 1] [4] . Nadat [alias 1] diverse keren belt en onder meer zegt dat zijn collega [alias 2] de bankpassen komt ophalen [5] , ziet de politie die dag tussen 12.00 uur en 16.30 de BMW met kenteken [kenteken] meerdere malen over en in de nabijheid van de [straat], langs het adres van aangeefster rijden. Om 15.30 uur wordt gezien dat verdachte, naast medeverdachte [medeverdachte] aan het stuur, in de BWM [kenteken] naar de [straat 2] in [plaats], in de nabijheid van de [straat], rijdt. Om 15.40 uur rijdt de BMW voor de woning van aangeefster langs. Om 15.57 uur wordt wederom gezien dat verdachte naast [medeverdachte] in de BMW zat. Om 16.04 uur rijdt de BMW wederom langs de woning van aangeefster. Om 16.15 uur rijdt de BMW de [straat] in, waarna beide verdachten om 16.25 uur uitstappen. Er wordt in die tijdspanne gebeld met aangeefster door de onbekende “[alias 1]” met de vraag of haar zoon al bij haar is geweest in verband met het afslepen van haar auto.
In de tussentijd wordt waargenomen dat de zoon van aangeefster haar auto komt afslepen, waarna deze om 16.22 uur vertrekt. Kort daarna lopen [medeverdachte] en verdachte de straat in waar de woning van aangeefster staat. [6] [7] Terwijl verdachte aan de overkant wacht, loopt [medeverdachte] naar de woning van [slachtoffer 1] en belt bij de voordeur aan [8] . [slachtoffer 1] vraagt wie dat is en hoort een mannenstem “[alias 2]” zeggen. Verbalisant [verbalisant 1] hoort dat de aangesprokene zegt: “Hallo, ik kom de pinpasjes ophalen.” Nadat aangeefster de voordeur opent en zegt: “U komt de pinpasjes ophalen” hoort [verbalisant 1] dat [medeverdachte] bevestigen. Daarop worden [medeverdachte] en verdachte aangehouden [9] .
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de aangifte en de verklaring van de betrokken verbalisanten, zij het dat de stemherkenning niet als doorslaggevend bewijs kan dienen.
Uit de hiervoor weergegeven gang van zaken leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] gezien de door hem verstrekte specifieke informatie “[alias 2]” en “de pinpassen ophalen ” moet hebben samengewerkt met de beller “[alias 1]”.
Verdachte was bij [medeverdachte] in de auto en heeft samen met hem minimaal een uur de directe omgeving de woning van aangeefster verkend en samen met hem gewacht totdat de zoon van aangeefster was vertrokken en [medeverdachte] zijn slag kon slaan.
Verdachte heeft meer dan een uur naast [medeverdachte] in de auto gezeten, wat in tegenspraak is met zijn verklaring afgelegd bij de politie dat hij “effe” met [medeverdachte] mee is geweest [10] en de verklaring van [medeverdachte] dat verdachte haast had [11] . Daarnaast spoort de verklaring van verdachte ook op een ander punt niet met die van [medeverdachte]. Verdachte zegt in zijn eerste verklaring bij de politie dat [medeverdachte] naar de [straat] ging om “geld” op te halen, terwijl [medeverdachte] zegt dat hij het doel van de rit naar de [straat] aan verdachte zou hebben verteld, namelijk dat hij “post” moest ophalen [12] .
Hoewel niet is komen vast te staan dat verdachte de beller “[alias 1]” was, valt anderzijds niet uit te sluiten dat er nog een derde persoon betrokken was bij de poging om de bankpassen aan aangeefster te ontfutselen. Gelet op de opeenvolging van gesprekken en gebeurtenissen, zoals hiervoor weergegeven, is het naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er sprake was van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] en een mogelijke derde dader dat verdachte als mededader aangemerkt moet worden en zich met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan de poging tot oplichting van mw. [slachtoffer 1].
5.4.
Feit 3
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Volgens de officier van justitie blijkt uit het ambtsedige processen-verbaal van bevindingen alsmede uit de aangifte dat verdachte zich bedreigend heeft uitgelaten richting die verbalisanten, terwijl dit feit door hem ook niet ontkend wordt.
De raadsman stelt dat de feiten, die niet door verdachte worden betwist, geen strafbare bedreiging opleveren. Verbalisanten verklaren immers verschillend, bijvoorbeeld over het feit of verdachte met opgeheven vuisten voor hen stond, wat ook geldt met betrekking tot wat verdachte tegen verbalisanten zou hebben gezegd. Ten slotte kan er, gelet op het postuur van verdachte en gegeven het feit dat hij alleen tegenover vier verbalisanten stond, geen sprake zijn van de redelijke vrees dat verdachte zijn toevoegingen zou uitvoeren.
5.3
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Hoewel er op details sprake is van een verschillende interpretatie van verbalisanten met betrekking tot de bedreiging van verdachte, verklaart zowel de verbalisant [slachtoffer 3] [13] als de verbalisanten [slachtoffer 4], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] [14] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] [15] dat verdachte dreigende gebaren maakte naar [slachtoffer 4] en tegen [slachtoffer 3] zei: “Ik ram jou die telefoon door jouw kop.” [slachtoffer 3] verklaarde voorts dat verdachte daarop in de richting van het bureau liep waarop dat moment een telefoon stond [16] ; [verbalisant 2] en [verbalisant 3] [17] zagen dat verdachte naar die telefoon gebaarde. Een en ander leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat verdachte een dreigende houding tegenover die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft aangehouden en daarbij verbaal dreigende taal richting die agenten bezigde. Het noopte in ieder geval enkele collega’s van de bedreigde verbalisanten om naar de kamer te gaan waarin verdachte op dat moment verbleef teneinde hem in bedwang te houden, waaruit kan worden afgeleid zijn dreigende houding serieus werd genomen. De rechtbank acht dit feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
5.5
Feit 4
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Volgens de officier van justitie is er onvoldoende bewijs voor het tenlastegelegde. Een anonieme getuige zegt van de overval te weten, noemt onder meer de naam van verdachte als één van de daders en zegt dat er bij die overval gebruik is gemaakt van een kleine groene auto: een dergelijke auto- een Peugeot – is bij een garage gevonden en er werd op een donkere bril die mogelijk is gebruikt bij de overval, DNA van verdachte aangetroffen. Dat levert echter niet het wettige en overtuigende bewijs op dat verdachte heeft deelgenomen aan de onderhavige overval. Hij concludeert tot vrijspraak.
De raadsman is met de officier van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde. Het signalement dat aangeefster van haar overvallers heeft gegeven is niet tot een bepaalde persoon te herleiden. De anonieme getuige noemt onder meer de naam van verdachte, maar overigens wordt deze verklaring niet gesteund door enig ander bewijs. De getuigenverklaring van [getuige] is onbetrouwbaar, aangezien hij een relatie heeft gehad met de vriendin van medeverdachte [medeverdachte], zijnde de zus van verdachte, en hij alles doet om [medeverdachte], en daarmee ook verdachte, een hak te zetten. Ten slotte blijkt nergens uit dat de groene auto bij de overval betrokken was, terwijl evenmin zeker is dat de in die auto aangetroffen bril, met daarop het DNA van verdachte, is gebruikt bij de overval.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
In haar aangifte geeft het slachtoffer mevrouw [slachtoffer 2] een zodanig summiere beschrijving van haar overvallers, dat hieruit niet kan worden afgeleid dat verdachte zich onder die overvallers bevond. Een anonieme getuige noemt enkele namen van mannen die zich aan die overval zouden hebben schuldig gemaakt, waaronder de naam van verdachte. Deze verklaring wordt echter niet gesteund door enig ander bewijsmiddel. De verklaring van [getuige], die een relatie heeft gehad met de zus van verdachte en vriendin van medeverdachte [medeverdachte] en die mogelijk uit rancune jegens verdachte verklaart, is onvoldoende specifiek om deze, zonder meer, in verband met de onderhavige overval te brengen. Van de groene Peugeot waarin een donkere bril met het DNA van verdachte is aangetroffen, staat niet vast dat deze auto en de bril gebruikt zijn bij de overval. Enig ander bewijsmiddel waaruit de betrokkenheid van verdachte bij de overval kan worden afgeleid, ontbreekt.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte betrokken was bij de overval van mevrouw [slachtoffer 2] in haar woning, zodat hij van dit feit dient te worden vrijgesproken.
5.4
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 4 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 28 maart 2013, in de gemeente Oldenzaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] te bewegen tot de afgifte van bankpassen, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid met zijn mededader(s),
- nadat die [slachtoffer 1] telefonisch te verstaan was gegeven dat een medewerker van
de [bank 1], genaamd "[alias 2]", haar bankpassen zou komen ophalen -:
- zich heeft voorgedaan als een medewerker van de [bank 1], genaamd
"[alias 2]" en
  • zich naar de woning van die [slachtoffer 1] heeft begeven en
  • tegenover die [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij, verdachte, "[alias 2]" was en de bankpassen kwam ophalen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op 30 maart 2013, in de gemeente Borne, de agenten van politie Twente, genaamd [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend tegenover die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] een gevechtshouding aangenomen en die [slachtoffer 3] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: "Of moet ik jou met de telefoon voor de kop
slaan" of "Ik ram jou die telefoon door jouw kop" - waarbij hij, verdachte, opzettelijk dreigend in de richting van een bureau is gelopen waarop een telefoon stond.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 45, 47, 326 en 285 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2
het misdrijf: medeplegen van poging tot oplichting;
feit 3
het misdrijf: bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Wat betreft de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank bij haar overweging de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) betrokken, voor zover deze voor de feiten onder 3 zijn vastgesteld. Deze oriëntatiepunten geven voor het delict verbale bedreiging een geldboete van € 250,--; indien het feit is begaan tegen een politieagent ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn of haar bedienen kan de in dit oriëntatiepunt genomen straf worden verhoogd met 33 tot 100%. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte twee politieagenten heeft bedreigd, terwijl die bedreigingen gepaard gingen met op fysiek geweld gerichte handelingen.
Voor het onder 2 bewezen verklaarde feit is geen oriëntatiepunt voor straftoemeting vastgesteld. De rechtbank houdt, bij het bepalen van de op te leggen straf, rekening met de ernst van het bewezen verklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor een soortgelijk feit worden opgelegd.
Met name het feit dat verdachte en zijn mededader(s) met hun handelwijze enkel bezig zijn met hun eigen financiële gewin en daarbij kennelijk geheel voorbij gaan aan zowel de financiële als emotionele gevolgen voor de gedupeerde in kwestie, zijnde een bejaarde vrouw en –naar is gebleken- kwetsbaar lid van de samenleving, die verdachte en zijn mededader(s) juist vanwege die kwetsbaarheid als subject hebben uitgezocht. Een en ander rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
De rechtbank houdt voorts rekening met de zeer omvangrijke justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij vaak is veroordeeld voor diefstallen en andere vormen van vermogensdelicten (waaronder flessentrekkerij), terwijl hij blijkbaar niet leert van de waarschuwingen die in die veroordelingen besloten liggen.
Over verdachte is ten slotte een reclasseringsrapport opgemaakt; hoewel verdachte de feiten heeft ontkend, schat de reclassering het recidiverisico als hoog in en wordt geadviseerd om verdachte reclasseringscontact op te leggen. Een voorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank echter, gelet op de ernst van de strafbare feiten en vanwege de recidive, niet geïndiceerd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenis van vijf maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27 en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 en 3 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. B.J.T. Bouma, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2013

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit een drietal ordners van de politie Oost-Nederland, district Twente, waarop de rug telkens onder meer vermeldt: “ZIGGO” en waarvan map 1 is gedateerd 24 mei 2013. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] in “MAP 3”, bladzijden 904 en 905.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] in “MAP 3”, bladzijden 904 en 905.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van hoofdagent [verbalisant 1] in “MAP 3”, bladzijde 912.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] in “MAP 3”, bladzijde 905.
6.Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 6], hoofdagent in “MAP 3”, bladzijde 911.
7.Het proces-verbaal algeheel zaakrelaas (Tijdlijn) van [verbalisant 7], brigadier in “MAP 3”, bladzijden 896 en 897.
8.Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 6], hoofdagent in “MAP 3”, bladzijden 910 en 911.
9.Het proces-verbaal van bevindingen van hoofdagent [verbalisant 1] in “MAP 3”, bladzijde 914.
10.Een proces-verbaal verhoor verdachte in “MAP 3”, bladzijde 977.
11.Het proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte] in “MAP 1”, bladzijde 114.
12.Het proces-verbaal verhoor verdachte in “MAP 1”, bladzijde 23. Het proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte] in “MAP 1”, bladzijde 114.
13.Het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 3] in “MAP 3”, bladzijden 971 en 972.
14.Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2], surveillant, en [verbalisant 3], aspirant, in “MAP 3”, bladzijde 975.
15.Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4], brigadier, en [verbalisant 5], hoofdagent, in “MAP 3”, bladzijde 976.
16.Het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 3] in “MAP 3”, bladzijde 972.
17.Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2], surveillant, en [verbalisant 3], aspirant, in “MAP 3”, bladzijde 975.