ECLI:NL:RBOVE:2013:1615

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
08/760071-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs in afpersingszaak met mes

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 30 juli 2013, stond de verdachte terecht op beschuldiging van afpersing. De tenlastelegging hield in dat de verdachte op 2 april 2013 in Enschede, door met een mes of een puntig voorwerp te dreigen, twee personen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], geld had afhandig gemaakt. De officier van justitie vorderde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

Tijdens de zitting op 16 juli 2013 werd het bewijs besproken. De verklaringen van de aangevers waren tegenstrijdig. [slachtoffer 1] verklaarde dat de verdachte met een mes dreigde, terwijl [slachtoffer 2] tegenover de rechter-commissaris verklaarde dat hij geen mes had gezien. De rechtbank concludeerde dat de inconsistenties in de verklaringen van de slachtoffers, in combinatie met het ontbreken van steunbewijs, de betrouwbaarheid van de getuigenissen ernstig in twijfel trokken.

De rechtbank stelde vast dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Na zorgvuldige overweging van de bewijsvoering, kwam de rechtbank tot de conclusie dat niet bewezen kon worden dat de verdachte het tenlastegelegde had begaan. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle beschuldigingen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum als het vonnis.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Team strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/760071-13
Datum vonnis: 30 juli 2013
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1974 in [geboorteplaats],
wonende in [adres, woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 juli 2013. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.J.L. de Valk en van wat namens de verdachte door zijn raadsman
mr. M.H.H. Meulemeesters, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte door met een mes of puntig voorwerp te dreigen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geld afhandig heeft gemaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 02 april 2013 te Enschede met het oogmerk om zich en/of een
ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van één of meer
hoeveelhe(i)d(en) geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat hij, verdachte,
- ( nadat hij die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] had aangesproken) die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] een
mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft getoond, in elk geval
duidelijk zichtbaar heeft voorgehouden en/of (vervolgens)
- ( onder bedreiging van een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp)
tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij geld wilde en/of dat zij hem
geld diende te geven en/of (vervolgens)
- van die [slachtoffer 1] een bedrag (van ongeveer 16 euro) en/of van die [slachtoffer 2] een
bedrag (van ongeveer 20 euro) heeft afgepakt en/of weggenomen.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden met aftrek van het voorarrest.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Volgens de officier van justitie staat op grond van de verklaringen van de aangevers vast, dat verdachte hen heeft bedreigd met een mes of met een voorwerp dat daarop leek. [slachtoffer 1] zegt immers dat verdachte een mes toonde en daarop eiste dat hij en [slachtoffer 2] geld aan hem gaven. [slachtoffer 2] heeft een voorwerp gezien dat op een mes leek, wat in voldoende mate bewijst dat verdachte met behulp van een mes, of iets wat daarop leek, betrokkenen, die verklaren mede daardoor bang voor verdachte te zijn geweest, heeft beroofd.
De raadsman stelt dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ten opzichte van elkaar zodanig afwijken dat de betrouwbaarheid van die verklaringen ernstig in twijfel moet worden getrokken. [slachtoffer 1] heeft het immers over een mes dat verdachte opheft, [slachtoffer 2] – die naast [slachtoffer 1] stond – verklaart tegenover de rechter-commissaris dat hij geen mes of iets dergelijks heeft gezien. Aangezien er overigens geen steunbewijs is en verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan deze afpersing dient hij te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Subsidiair vraagt de raadsman, wanneer de rechtbank hem daarin niet zou volgen, om, naast [slachtoffer 1], de andere bij de confrontatie met verdachte aanwezige jongens als getuigen te horen.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Op 2 april 2012 doen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aangifte van diefstal met geweld. [slachtoffer 2] verklaart dat hij met [slachtoffer 1] in Enschede liep en werd aangesproken door verdachte. Deze wijst op een zeker moment, aldus [slachtoffer 2], naar hun broekzakken waarin zij hun portemonnee hebben, kennelijk omdat hij geld wil hebben. Daarop grijpt verdachte naar iets in zijn broekzak, waarin [slachtoffer 2], naar hij zegt, de vorm herkende van een mes.
[slachtoffer 1] verklaart in zijn aangifte dat verdachte een mes in zijn hand had, dit mes ophief en geld van hen eiste. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden opgeroepen om tegenover de rechter-commissaris een verklaring af te leggen: alleen [slachtoffer 2] verschijnt. [slachtoffer 2] verklaart daar dat hij geen wapen heeft gezien en dat [slachtoffer 1] onderweg naar het politiebureau tegen hem gezegd heeft dat hij iets glimmends had gezien in de broekzak van de man.
Nu [slachtoffer 2] in tweede instantie verklaarde geen wapen, dan wel iets wat er op leek, te hebben gezien en alleen [slachtoffer 1] – die tijdens de ontmoeting met verdachte naast [slachtoffer 2] zou hebben gestaan – tegenover de politie verklaarde dat verdachte met een mes dreigde, ontbreekt het overtuigende bewijs dat verdachte door geweld of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geld afhandig heeft gemaakt Alleen [slachtoffer 1] verklaart over een mes waarmee verdachte zou hebben gedreigd en uit de verklaring van [slachtoffer 2] volgt dat [slachtoffer 1] daarover anders heeft verklaard tegenover [slachtoffer 2], dan in zijn verklaring bij de politie. Daarbij komt dat beide aangevers in hun verklaringen bij de politie hebben verzwegen dat zij met een groep van in totaal 7 personen waren. Bij gebrek aan overtuigend wettig bewijs dient vrijspraak te volgen.
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. B.J.T. Bouma, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2013.