ECLI:NL:RBOVE:2013:1501

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juli 2013
Publicatiedatum
22 juli 2013
Zaaknummer
07.730014-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens bedreiging met vuurwapen en belaging

Op 18 juli 2013 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn ex-vriendin heeft bedreigd met een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 4 februari 2013 in Deventer de aangeefster heeft bedreigd met de dood en haar heeft gedwongen in zijn auto te stappen. Dit gebeurde na een maandenlange periode van telefonische intimidatie en het versturen van bedreigende sms-berichten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een pistool van categorie III voorhanden had en dat hij de aangeefster herhaaldelijk heeft lastiggevallen. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de officier van justitie de veroordeling eiste. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster consistent waren en ondersteund door getuigenverklaringen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van €750,- aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.730014-13 (P)
Uitspraak: 18 juli 2013

VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:

het openbaar ministerie
tegen

[verdachte],

geboren op [1988] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de PPC te Zwolle.

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2013 en 4 juli 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht.
Als officier van justitie was aanwezig mr. M.C Jongtien-Polfliet.

TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Hij op of omstreeks 04 februari 2013 te Deventer [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
  • een pistool, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, getoond en/of (duidelijk) zichtbaar aanwezig gehad aan/voor die [slachtoffer] en/of
  • (daarbij) deze [slachtoffer] (al dan niet in de Turkse taal) dreigend de woorden toegevoegd: “stap in de auto anders schiet ik je” en/of “ik ga jou vermoorden”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
  • deze [slachtoffer] (per sms) dreigend (in de Turkse taal) de woorden/tekst toegestuurd/toegezonden: “ik zal niet ademen voordat ik jou heb gedood” en/of “dit zal ons beider graf worden”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2.
Hij op of omstreeks 04 februari 2013 te Deventer een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Zastava), en/of munitie van categorie III, te weten een patroon, voorhanden heeft gehad.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
3.
Hij (telkens) in of omstreeks de periode van 25 maart 2012 tot en met 4 februari 2013 te Deventer, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte (telkens) (zeer) veelvuldig/meermalen telefonisch contact gezocht met die [slachtoffer] en/of heeft hij een (grote) hoeveelheid SMS berichten verzonden naar die [slachtoffer], met teksten (in de Turkse taal en begrijpelijk voor genoemde [slachtoffer]) van (be)dreigende aard, zoals “als ik je niet te spreken krijg, ga ik erge dingen doen”, althans berichten van dergelijke (be)dreigende aard of strekking.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

BEWIJSOVERWEGINGEN

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot hetgeen onder feit 1, tweede gedachtestreepje, ten laste is gelegd vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er voor een bewezenverklaring van dit gedeelte geen overtuigend bewijs is. Verdachte heeft ontkend de ten laste gelegde bewoordingen richting aangever te hebben geuit en verdachte heeft steeds verklaard dat het zijn bedoeling was om zichzelf iets aan te doen. De verklaring van de getuige is niet vertaald door een tolk maar door haar man, waardoor onvoldoende duidelijk is welke bewoordingen daadwerkelijk zijn geuit en wat de opzet van verdachte is geweest.
Volgens de raadsman geldt dit ook voor de tekst welke onder feit 1, onder het derde gedachtestreepje ten laste is gelegd. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat onduidelijk is of de berichten goed zijn vertaald.
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de ten laste gelegde bedreiging door het zichtbaar aanwezig hebben van een vuurwapen.
Met betrekking het onder 2 ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat de belaging niet is aangevangen op 25 maart 2012 omdat het dataverkeer in die periode niet hoog was. Volgens de raadsman was eind december 2012 pas sprake van sms’jes van [slachtoffer] waarin zij aan verdachte heeft aangegeven geen contact meer te willen.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen [1] , het navolgende.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde.
Bewijsmiddelen
1.
Op 4 februari 2013 heeft [slachtoffer] aangifte [2] gedaan bij de politie van bedreiging.
Zij heeft bij de politie het volgende verklaard:

Op maandag 4 februari 2013 omstreeks 17:23 uur heb ik mij uitgeklokt op mijn werk. (..) Ik heb mijn fiets gepakt en ben vanaf mijn werk over de [straat 1] gefietst in de richting van de [straat 2]. (..) Op de [straat 1], ter hoogte van nummer 38, zag ik opeens [verdachte] op de straat staan. (..) Ik zag dat er tussen [verdachte] en mij ongeveer 2 meter bevond. Toen ik hem zag stopte ik meteen en ben ik van mijn fiets gestapt. (..)
Ik hoorde vandaag dat [verdachte] tegen mij zei: “stap maar in de auto”. Ik hoorde dat hij sprak in de Turkse taal. Ik zei tegen [verdachte]: “nee, ik ga dat niet doen”. Ik hoorde dat [verdachte] dit op een dwingende manier tegen mij zei. (..) Ik zag dat [verdachte] tegelijkertijd naar een zwarte auto, die langs de weg geparkeerd stond, wees. (..) Ik probeerde vervolgens verder te fietsen. (..) Ik zag dat [verdachte] mijn fiets met zijn handen bij het stuur stevig vastpakte. Ik kon niet verder fietsen. (..) Vervolgens zag is dat [verdachte] mijn fiets ook weggooide op straat. (..)Vervolgens zag ik dat [verdachte] uit zijn rechterjaszak een pistool pakte. Ik zag dat [verdachte] het pistool in zijn rechterhand vasthield. [verdachte] bleef mij aankijken. Vervolgens zag ik dat [verdachte] het pistool voor zijn borst, achter zijn jas wegstopte. Ik zag dat [verdachte] het pistool met zijn rechterhand vast bleef houden. Vervolgens zag ik dat [verdachte] met zijn linkerhand de bovenkant van het pistool vastpakte en de bovenkant van het pistool naar achter trok en weer losliet. [verdachte] had het pistool op dat moment deels achter zijn jas. Ik had goed zicht op dat wat [verdachte] doet. (..)
Ik durfde op dat moment niets te doen. Ik was bang. [verdachte] sprak op een dwingende manier tegen mij. (..) Ik zag dat [verdachte] het pistool met zijn rechterhand nog steeds voor zijn borst hield. (..) Ik was bang dat [verdachte] mij zou schieten met dat pistool (..).
Toen ik in de politieauto zat heb ik 3 sms’jes gekregen van [verdachte]. Deze sms’jes zijn verstuurd op 4 februari 2013 om 17:41 uur. De sms’jes zijn geschreven in de Turkse taal. Ik vertaal naar het Nederlands. In het eerste sms’je staat: “God vervloekt jou, ik kan niet normaal ademhalen voordat ik jou vermoord. Dit wordt de begrafenis van ons beiden”.
2.
Op 6 februari 2013 heeft [slachtoffer] een aanvullende verklaring [3] met bijlage [4] afgelegd bij de politie.
Zij heeft het volgende verklaard:
(..)
V: (..) ik wil graag dat je in de Turkse taal opschrijft wat [verdachte] toen tegen jou verteld heeft. Ik wil dit schrijven bij dit pv voegen. U vraagt mij de tekst te vertalen die ik zojuist heb opgeschreven. Dit zal ik nu doen. (..) Ik heb een - gezet bij de zinnen die [verdachte] gezegd heeft. (..)
- als je niet instapt dan vermoord ik je. (..)In de handgeschreven bijlage staat onder meer vermeld:
“- Öldürrürum seni bineckesin!”
3.
Het geschrift [5] gevoegd achter een aanvraag van de politie aan vertaalbureau Concorde Group met betrekking een vertaling van de tekst “Öldürrürum seni bineckesin”:
“Waarschijnlijk moet dit worden gelezen als “öldürürum seni, bir eseksin”. “Öldürürüm seni” betekent “ik vermoord je”, “eseksin” betekent “je bent een ezel” (..)
4.
De verklaring van aangeefster ter terechtzitting [6] , voor zover inhoudende:
“Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: “Stap in die auto.” “Anders maak ik je dood”.
5.
Op 5 februari 2013 heeft de verdachte bij de politie een verklaring [7] afgelegd.
De verdachte heeft onder meer het volgende verklaard:
“Ik heb [slachtoffer] leren kennen 7 jaar geleden op Het Revius”. (..) Ongeveer 5 jaar daarna heb ik een relatie met haar gekregen. (..) Die relatie heeft een jaar geduurd. Het is nu ongeveer een jaar geleden dat die relatie beëindigd is. (..) Vorige week woensdag hoorde ik van iemand anders dat zij weer een nieuwe relatie had. Ik geloofde dat niet. Ik wilde dat van haar zelf horen. (..) Uiteindelijk heb ik haar afgelopen maandag, (..) omstreeks 16:30 uur opgewacht. (..) Ik ken de route die zij naar huis neemt vanuit haar werk. Zij werkt vaste tijden. Ik ben daar met die zwarte Peugeot van mijn moeder heengegaan. Ik had een klein grijs pistool bij mij. (..) Zij was op de fiets. Ik ben uitgestapt en voor haar gaan staan. Ze vroeg wat ik daar deed. Ik zei dat ze in de auto moest stappen en dat ik het haar dan wel zou vertellen. (..) Ik had het wapen in mijn jaszak. (..) Ik had het wapen geladen toen ik het uit mijn zak had gehaald. Ik haalde de slede naar achteren. Dat zag [slachtoffer] wel. Er zaten ook twee patronen in. (..) [slachtoffer] reageerde daar bang op”.
6.
Op 4 juli 2013 heeft verdachte ter terechtzitting [8] het volgende verklaard:
“Ik heb eerst gevraagd of zij in de auto wilde stappen. Toen zij nee zei werd ik boos en heb ik het pistool uit mijn zak gepakt. Ik heb gezegd ”instappen anders schiet ik”. (..)
“Ik heb wel gezegd in de sms “Allah zal jou vervloeken”. Ik heb wel geschreven “dit zal ons beider graf worden”.
7.
Op 4 februari 2013 heeft getuige [getuige] een verklaring [9] afgelegd bij de politie.
Zij heeft bij de politie het volgende verklaard:
“Ik spreek de Turkse taal”. (..) “Ik heb mijn man meegenomen welke voor mij kan vertalen”. (..)
“Ik ben getuige geweest van een bedreiging. Deze bedreiging heeft vanmiddag, 04-02-2013 plaatsgevonden omstreeks 17.30 uur. De bedreiging vond plaats voor mijn woning te Deventer. (..) Omstreeks 16.45 uur zag ik voor mijn woning een auto staan”. (..) Na ongeveer een half uur hoor ik geluid aan de voorzijde van de woning. (..) ik zag voor de woning een fiets op de grond liggen. Ik zag bij de fiets een meisje op de grond liggen. Ik zag bij het meisje een man staan. (..) Ik hoorde de man praten. Ik hoorde dat de man in de Turkse taal sprak. Ik hoorde de man vloeken en schreeuwen. Ik hoorde dat hij zei: “ik ga jou vermoorden” of woorden van gelijke strekking.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen [10] d.d. 22 maart 2013 en 18 maart 2013 [11] betreffende (onder meer) de vertaling van de sms-berichten verstuurd door verdachte aan aangeefster van de Turkse taal naar het Nederlands door een beëdigd tolk van het vertaalbureau Concorde Group.
Vertaling bericht 253, datum 4 februari 2013: Moge Allah je vervloeken joh!!! Ik zal niet ademen voordat ik jou heb gedood. Dit zal ons beider graf worden!!!
Het oordeel van de rechtbank
De verdediging heeft met betrekking tot het onder 1 onder het eerste en tweede gedachtenstreepje naar voren gebracht dat het opzet van verdachte niet gericht was op het bedreigen van aangeefster. Verdachte wilde namelijk zichzelf iets aandoen en verdachte betwist te hebben gezegd dat hij aangeefster zou gaan vermoorden.
De rechtbank overweegt dat de verklaringen van [slachtoffer] consistent zijn voor wat betreft de in de Turkse taal door verdachte richting haar geuite bewoordingen. Haar verklaringen worden bovendien ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige]. Zij heeft verdachte tegen [slachtoffer] horen zeggen “ik ga jou vermoorden”, of woorden van gelijke strekking. Weliswaar dient deze getuigenverklaring in verband met het horen van de getuige zonder een beëdigde tolk met enige terughoudendheid in de beoordeling te worden betrokken, maar gezien de omstandigheid dat de verklaringen van aangeefster en de getuige voor wat betreft het verloop van het incident op cruciale punten overeenkomsten vertonen acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de getuige de door verdachte gebezigde woorden verkeerd heeft geïnterpreteerd, respectievelijk dat een en ander door haar man niet juist zou zijn vertaald. Mede ook gelet op de eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting waarin hij heeft erkend in aanwezigheid van aangeefster een doorgeladen pistool in handen te hebben gehad en woorden te hebben geuit als “instappen, anders schiet ik” en gelet ook op de kort daarna door verdachte aan aangeefster verzonden deels bedreigende sms-berichten, acht de rechtbank het niet geloofwaardig dat met de volgens verdachte geuite bewoordingen slechts bedoeld was dat verdachte zichzelf zou schieten. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de gegeven omstandigheden en de aard van de gedragingen van verdachte in elk geval het voorwaardelijk opzet op bedreiging van aangeefster worden aangenomen.
Met betrekking tot de onder feit 1 onder het
derdegedachtenstreepje ten laste gelegde teksten van de sms-berichten overweegt de rechtbank dat de aangifte van [slachtoffer] wordt ondersteund door de vertaling van het sms-bericht door een beëdigd tolk, welke vertaling gelijk is aan de vertaling van het sms-bericht door [slachtoffer].
Verdachte heeft ter terechtzitting voorts beaamd dat een deel van het eerste door hem aan [slachtoffer] verstuurde tekstbericht qua vertaling klopt, te weten: “Allah zal jou vervloeken” en “dit zal ons beider graf worden”.
Verdachte heeft ter terechtzitting weliswaar verklaard dat het stuk tekst “
Ik zal niet ademen voordat ik jou heb vermoord/gedood” niet goed is vertaald, maar de rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de vertaling door de beëdigde tolk.
De rechtbank is van het oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van feit 2 sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- Bekennende verklaring van verdachte [12] ;
- Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] [13] en
- Proces-verbaal van bevindingen inzake Onderzoek wapen [14] .
De rechtbank is van het oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat de onder 3 aan verdachte ten laste gelegde berichten van dreigende aard, te weten:
“als ik je niet te spreken krijg, ga ik erge dingen doen”, althans berichten van dergelijke (be)dreigende aard of strekking”,onvoldoende wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. De rechtbank zal verdachte van dat gedeelte van het onder 3 ten laste gelegde vrijspreken.
Met betrekking tot het onder 3 overige ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] [15] ;
Proces-verbaal ontvangst klacht door aangeefster [slachtoffer] [16] ;
Verklaringen van verdachte bij politie [17]
Draaitabel historische gegevens telefoonnummer verdachte [18] en
Proces-verbaal onderzoek telefoon aangeefster [19] .
Met betrekking tot de ten laste gelegde periode overweegt de rechtbank nog het volgende.
Uit de taplijst heeft de rechtbank opgemaakt dat verdachte vanaf 30 juni 2012 zeer frequent sms-berichten naar aangeefster heeft gestuurd, terwijl vanaf dat moment uit diezelfde taplijst blijkt dat er vanuit aangeefster geen of nauwelijks meer contact met verdachte werd opgenomen, hetgeen zij in die periode daarvoor nog wel deed omdat zij, zo heeft zij ter terechtzitting verklaard, met verdachte in gesprek bleef om hem te helpen. Voorts heeft aangeefster omstreeks die periode rondom 30 juni 2012 haar telefoonnummer gewijzigd.
De rechtbank is van oordeel dat voor verdachte vanaf dat moment duidelijk had moeten zijn dat hij met het aanhoudend contact zoeken met aangeefster inbreuk maakte op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Dat valt binnen de ten laste gelegde periode, maar voor wat betreft de strafmaat zal de rechtbank rekening houden dat de belaging heeft plaatsgevonden in een kortere periode dan ten laste is gelegd.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1.
Hij op 04 februari 2013 te Deventer [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
  • een pistool, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, getoond en (duidelijk) zichtbaar aanwezig gehad aan/voor die [slachtoffer] en
  • (daarbij) deze [slachtoffer] (in de Turkse taal) dreigend de woorden toegevoegd: “stap in de auto anders schiet ik je” en “ik ga jou vermoorden”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
  • deze [slachtoffer] dreigend (in de Turkse taal) de woorden/tekst toegestuurd/toegezonden: “ik zal niet ademen voordat ik jou heb gedood” en/of “dit zal ons beider graf worden”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2.
Hij op 04 februari 2013 te Deventer een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Zastava), en munitie van categorie III, te weten een patroon, voorhanden heeft gehad.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
3.
Hij (telkens) in de periode van 25 maart 2012 tot en met 4 februari 2013 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft verdachte (telkens) (zeer) veelvuldig telefonisch contact gezocht met die [slachtoffer] en heeft hij een (grote) hoeveelheid berichten verzonden naar die [slachtoffer], met teksten in de Turkse taal en begrijpelijk voor genoemde [slachtoffer].
Van het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Het bewezene levert op:
1
en 2.
De eendaadse samenloop van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 van de Wet wapens en munitie.
3.
Belaging,
strafbaar gesteld bij artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht.
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

STRAFBAARHEID van de VERDACHTE

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.

MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting bij de Tender.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft een kortere gevangenisstraf bepleit dan door de officier van justitie is geëist. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de eis van de officier van justitie geen recht doet aan de zaak en dat zijn cliënt zo snel mogelijk een behandeling moet ondergaan, nu hij daarvoor ook gemotiveerd is. Voorts is door de raadsman verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de eendaadse samenloop van feit 1 en feit 2.

Het oordeel van de rechtbank

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met de door E. Dijkstra, psychiater en H.E.W. Koornstra, psycholoog opgestelde Pro Justitia rapportage d.d. 29 mei 2013 omtrent de persoon van verdachte en waaruit het volgende valt op te maken.
Beide deskundigen zijn het er over eens dat verdachte niet meer lijdende is aan een aanpassingsstoornis doch dat die stoornis ten tijde van de ten laste gelegde feiten wel aanwezig was. Verdachte leed aan een ernstige aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties.
Die stoornis beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Voor de ten laste gelegde feiten achten onderzoekers verdachte
verminderd toerekeningsvatbaar .Met betrekking tot het gevaar voor recidive merken de deskundigen op dat hoewel de stoornis ‘an sich’ niet meer aanwezig is, de onderliggende persoonlijkheidskenmerken die betrokkene gevoelig hebben gemaakt voor de ontwikkeling van de aanpassingsstoornis nog steeds aanwezig zijn en maakt dat een herhaling niet uitgesloten kan worden als verdachte in een soortgelijke situatie geraakt en zich afgewezen voelt.
De deskundigen adviseren derhalve een deels voorwaardelijke staf op te leggen met reclasseringstoezicht met als bijzondere voorwaarde een ambulante behandelmodule, bijvoorbeeld de Tender.
De rechtbank neemt de conclusies betreffende de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en de adviezen met betrekking tot de op te leggen straf op de daarvoor in voornoemde rapportage bijeengebrachte gronden over en maakt die tot de hare.
Aan de hand van voornoemde NIFP-rapportage en het daarin verwoorde advies heeft de Reclassering op 2 juli 2013 via de mail kenbaar gemaakt zich in het advies van de deskundigen te kunnen vinden. De reclassering adviseert als bijzondere voorwaarde ook een meldplicht op te leggen.
De rechtbank overweegt dat verdachte zijn ex-vriendin vanuit haar werk heeft opgewacht, tot stoppen heeft gedwongen en haar vervolgens met een vuurwapen heeft bedreigd. Hij wilde dat zij in zijn auto zou stappen en heeft bedreigende bewoordingen geuit. Deze geweldsuiting was het vervolg op een maandenlange telefoonterreur van verdachte jegens aangeefster met telefoontjes en voornamelijk tekstberichten.
Aangeefster heeft zich op een gegeven moment bediend van een ander telefoonnummer. Toen verdachte dit nummer bekend werd is verdachte – zoals hij zelf heeft bekend – gewoon doorgegaan met haar bellen en versturen van tekstberichten. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk. Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur.
Naast de door de deskundigen en de reclassering aanbevolen voorwaarden ziet de rechtbank, gezien het voornoemde, aanleiding om tevens als bijzondere voorwaarde een contactverbod op te leggen.
De rechtbank heeft er ten voordele van verdachte rekening mee gehouden dat naar het oordeel van de rechtbank de belaging niet gedurende de gehele ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft in strafverzwarende zin rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 6 februari 2013 waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder voor een gewelddelict is veroordeeld.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van feit 1 en feit 2 sprake is van eendaadse samenloop en houdt hier in het kader van de strafmaat rekening mee.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 55, 57, en 91 van het Wetboek van Strafrecht; artikel 72 van het Wetboek van Strafvordering en de artikelen 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.

Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 2.750,- gevoegd in het strafproces. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het hiervoor onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is met de door de benadeelde partij overgelegde stukken onderbouwd en niet, althans onvoldoende, weersproken. De rechtbank acht het redelijk de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 750,- vermeerderd met de wettelijk rente over dit bedrag vanaf de dag dat het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van algehele voldoening. De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] levert naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Beslissing

Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is strafbaar.
Het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12
maanden.
De tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot
6 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders zal gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren:
  • aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast wanneer de verdachte gedurende een proeftijd van 2 jaren de volgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarden worden gesteld dat:
- de verdachte zich binnen 3 dagen na zijn invrijheidstelling / op eerste uitnodiging van de reclassering aldaar zal melden en zich vervolgens zal blijven melden zo frequent als reclassering dat gedurende de proeftijd nodig acht;
  • de verdachte gedurende de proeftijd van 2 jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • de verdachte zich gedurende de proeftijd van 2 jaar onder behandeling zal stellen van “De Tender”, ambulante forensische polikliniek te Deventer of soortgelijke ambulante forensische zorg op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven.

Schadevergoeding

De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van € 750,- (zegge: zevenhonderdenvijftig) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juni 2012 (de dag waarop het onder 3 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd), tot de dag van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan haar vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Aldus gewezen door mr. E. Leentjes, voorzitter, mrs. F van der Maden en F.E.J. Goffin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2013.
Mr. E. Leentjes voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de Regiopolitie IJsselland-Zuid, onder dossiernummer PL04 2013020424, opgemaakt op 16 maart 2013.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], d.d. 4 februari 2013, pagina’s 39 tot en met 42.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 6 februari 2013, pagina’s 43 tot en met 45.
4.Pagina 46.
5.Pagina 69.
6.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 4 juli 2013.
7.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 5 februari 2013, pagina’s 27 tot en met 29.
8.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 4 juli 2013
9.Proces-verbaal van getuige [getuige], d.d. 4 februari 2013, pagina’s 47 tot en met 49.
10.Proces-verbaal van bevindingen inzake het vertalen van sms-berichten d.d. 22 maart 2013.
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 maart 2013, pagina 69b.
12.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 5 februari 2013, pagina’s 27 tot en met 29.
13.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 6 februari 2013, pagina’s 43 tot en met 45.
14.Proces-verbaal Onderzoek wapen d.d. 7 februari 2013, pagina’s 56 en 66.
15.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 31 januari 2013, pagina’s 70 tot en met 72.
16.Proces-verbaal van ontvangst klacht door [slachtoffer] d.d. 5 februari 2013, pagina 73.
17.Processen-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 6 februari 2013 en 11 maart 2013, pagina’s 30 tot en met 38.
18.Draaitabel Histo’s telefoonnummer verdachte, pagina 78.
19.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek GSM-telefoon d.d. 6 februari 2013, pagina’s 79 tot en met 152.