In deze zaak vorderde eiser, eigenaar van een perceel grond te Oldenzaal, dat de besloten vennootschap Grondbank Midden Gelderland B.V. (GMG) zou beginnen met de uitvoering van een grondverwerkingsovereenkomst. Deze overeenkomst, gesloten op 4 april 2007, hield in dat GMG de waterplas zou verondiepen door het verwerken van grond, waarbij GMG verantwoordelijk was voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen. Eiser stelde dat GMG niet was gestart met de werkzaamheden en dat er onduidelijkheid bestond over de status van de overeenkomst, vooral na een brief van GMG waarin zij de overeenkomst 'volledigheidshalve' ontbond.
De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser onvoldoende spoedeisend belang had bij zijn vorderingen. Eiser had niet aangetoond dat hij in een noodsituatie verkeerde door het uitblijven van de werkzaamheden. Bovendien was de kernvraag of de overeenkomst rechtsgeldig was ontbonden door GMG, wat een nader feitenonderzoek vereiste. De rechter concludeerde dat de kort geding procedure niet geschikt was voor het beantwoorden van deze vragen, die meer processuele waarborgen vereisten. Daarom werden de vorderingen van eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de kosten van het geding.
De uitspraak vond plaats op 12 juli 2013 in Almelo, waarbij de voorzieningenrechter de vorderingen van eiser afwees en hem in de proceskosten veroordeelde.