ECLI:NL:RBOVE:2013:1422

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
12 juli 2013
Zaaknummer
07/730241-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een arrestantenverzorger door een gedetineerde in het cellencomplex te Zwolle

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Overijssel op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in een zaak waarbij de verdachte, een gedetineerde, zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van een arrestantenverzorger in het cellencomplex van het politiebureau te Zwolle. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de arrestantenverzorger, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor deze zware beschuldiging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk een kopstoot had gegeven. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan de subsidiair ten laste gelegde mishandeling van de arrestantenverzorger, waarbij hij het trapbeen van de arrestantenverzorger vastgreep en hem met kracht onderuit trapte, waardoor de arrestantenverzorger ten val kwam en letsel opliep.

De rechtbank overwoog dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de arrestantenverzorger lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat niet aannemelijk was dat de arrestantenverzorger een wederrechtelijke aanranding had gepleegd. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van €500,- aan de benadeelde partij, de arrestantenverzorger, voor de geleden schade.

De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, vooral omdat de verdachte als gedetineerde geweld had gebruikt tegen een ambtenaar die zijn functie uitoefende. De rechtbank nam in haar beslissing ook de eerdere veroordelingen van de verdachte in aanmerking, wat de strafmaat beïnvloedde. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtbank heeft de nodige juridische overwegingen en bewijsstukken in haar oordeel meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/730241-13(P)
Uitspraak: 9 juli 2013

VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:

het openbaar ministerie
tegen

[verdachte],

geboren op [1982] te [geboorteplaats],
wonende te [adres 1],
thans in voorarrest verblijvende in de Penitentiaire Inrichtingen Overijssel,
Huis van Bewaring Zwolle.

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.H.W.M. Roelofs, advocaat te Nijmegen.
Als officier van justitie was aanwezig mr. M. Weimar.

TENLASTELEGGING

De verdachte is, na een ter terechtzitting gedane wijziging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 april 2013 te Zwolle, in het cellencomplex van het
hoofdbureau van politie aldaar, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer],
arrestantenverzorger, en als zodanig op dat moment werkzaam en aldus als
ambtenaar gedurende en/of terzake de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzetdie [slachtoffer] een kopstoot tegen diens gezicht en/of hoofd heeft gegeven en/of,
terwijl die [slachtoffer] probeerde om verdachte van zich af te duwen/trappen, het
zgn. trap-/duwbeen van die [slachtoffer] heeft vastgegrepen en/of (vervolgens) die
[slachtoffer] (met kracht) onderuit heeft getrokken en/of getrapt tegen het zogenaamde standbeen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of (vervolgens) met zijn
(achter-)hoofd tegen een (uitstekend) scharnier van een deur, althans tegen
een hard voorwerp is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht
of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 14 april 2013 te Zwolle, opzettelijk mishandelend een ambtenaar,
te weten [slachtoffer], arrestantenverzorger, en als zodanig op dat moment werkzaam
en aldus als ambtenaar gedurende en/of terzake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, een kopstoot tegen diens gezicht en/of hoofd heeft gegeven en/of, terwijl die [slachtoffer] probeerde om verdachte van zich af te duwen/trappen, het zgn. trap-/duwbeen van
die [slachtoffer] heeft vastgegrepen en/of (vervolgens) die [slachtoffer] (met kracht) onderuit heeft getrokken en/of getrapt tegen het zogenaamde standbeen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of (vervolgens) met zijn (achter-)hoofd tegen een (uitstekend) scharnier van een deur,
althans tegen een hard voorwerp is gevallen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel
heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging enkele kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

BEWIJSOVERWEGINGEN

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft primair geconcludeerd tot vrijspraak. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbreekt en dat door verbalisant [slachtoffer] is gehandeld in strijd met artikel 8, lid 1, van de Politiewet, omdat geen noodzaak bestond tot het door hem toegepaste geweld en verbalisant [slachtoffer] zich aldus op dat moment niet in de rechtmatige uitoefening van zijn functie bevond. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat met het geweld van de zijde van verbalisant [slachtoffer] jegens verdachte een noodweersituatie ontstond en verdachte het recht had zich te verdedigen waardoor ontslag van rechtsvervolging dient te volgen.
De verdediging heeft meer subsidiair geconcludeerd dat ter zake van eenvoudige mishandeling een bewezenverklaring kan volgen.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen [1] , het navolgende.
Aangever [slachtoffer] heeft op 14 april 2013 uur bij de politie onder meer het volgende verklaard [2] :
“Ik hoorde dat de verdachte toen tegen mij zei:”Of wil je mij intimideren” Ik, zag vervolgens dat de verdachte zich naar mij toe boog, ik zag dat zijn neus circa 1 centimeter van mijn neus verwijderd was. Dit voelde niet prettig en ik voelde mij bedreigd, mede omdat [verdachte] wel 2 koppen groter is dan mij. Ik heb toen tegen [verdachte] gezegd: “Nee, ik jou
niet, maar zo te zien jij mij wel”. Ik hoorde dat de verdachte tegen mij zei:”Of moet ik je slaan”.
(…) Ik zag dat beide collega’s nog steeds bij mij in de buurt stonden. (…)
Ik weet nog dat ik [verdachte] vervolgens van mij afduwde. Ik had het idee dat hij mij werkelijk
wilde slaan. Ik duwde hem met kracht met mijn beide handen op zijn borst. Ik zag
dat [verdachte] hierdoor ongeveer een halve meter naar achteren bewoog. (…)
Vervolgens zag ik dat [verdachte] aanstalten maakte om zich weer in mijn richting te bewegen.
Ik zag dat [verdachte] zich erg agressief en erg intimiderend gedroeg ik zag dat [verdachte] een
aanvallende houding aannam.
Ik zag dat [verdachte] in een bokshouding ging staan. Om verdere escalatie te voorkomen
en om afstand te creëren tussen mij en [verdachte], gaf ik, [verdachte] een zogenaamde duwtrap
in zijn maagstreek. (…)
Ik zag en voelde vervolgens dat [verdachte] mijn been waar ik mee trapte vastpakte. Ik
voelde dat hij mijn been aan de achterzijde ter hoogte van mijn kuit vastpakte en
vervolgens heel hard mijn linkerbeen been omhoogtrok (…)
Ik viel inderdaad hard. Ik viel met mijn rug tegen de dichtstaande deur die toegang geeft tot de ruimte voor de oogdouche. Ik hoorde later van mijn collega’s dat ik precies op de uitstekende scharnier was gevallen.
Ik voelde direct een hevige pijn aan mijn hoofd. Ik zat vol adrenaline en stond dan
ook direct weer op.”
Het Registratieformulier letsel GGD IJsselland d.d. 14-4-13 betreffende aangever [slachtoffer] houdt onder meer het navolgende in [3] :
“Wond aan behaarde hoofd, lengte ca. 4 cm. Bloed fors , SEH”
Verdachte heeft op 15 april 2013 bij de politie onder meer het volgende verklaard [4] :
“U heeft mij verteld dat ik (…) ben aangehouden wegens mishandeling van een ambtenaar in dienstbetrekking gepleegd op 14 april 2013 in het cellencomplex in het politiebureau (…) te Zwolle. (…) Ik was in het cellencomplex. (…) Ik zei tegen de kerel dat ik naar mijn cel wilde. (…) Ik liep richting mijn cel en deed mijn jas uit bij mijn cel. (…) Ik draaide mij om en zei nogmaals dat hij niet zo aan mijn kop moest zeuren en dat ik geen discussie wilde.(…)
Ik liep toen op hem af en zei tegen hem: (…) Hou ermee erop of moet ik een tik op je muil geven. (…) Ik stond toen hoofd aan hoofd met de man. Ik heb hem niet uitgescholden toen. Ik heb toen twee stappen terug gedaan en voelde toen een douw. Ik ging achterover en klapte tegen de muur aan. Voor meneer was het niet genoeg en ik kreeg toen een voorwaartse trap
tegen mijn buik aan. Ik pakte toen gelijk zijn enkel vast en heb zijn been omhoog
getild, zodat hij achterover ging.
Ik heb toen een trap op zijn steunbeen gegeven. Die meneer klapt achterover. Het
enige wat ik dus gedaan heb is een trap tegen zijn steunbeen gegeven.
(…)
V: U vraagt mij wat er na de trap op het standbeen gebeurde?
Ja, de andere twee politiemensen kwamen binnen. Zij waren er de hele tijd, ook
bij de discussie bij de celdeur.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] houdt onder meer het volgende in [5] :
Op maandag 15 april 2013 omstreeks 11.15 uur heb ik, verbalisant [verbalisant 1],
camerabeelden uitgekeken waarop een mishandeling te zien zou zijn in het
arrestantcomplex op het politiebureau te Zwolle.
Ik weet ambtshalve dat de in politie uniform geklede mensen die te zien zijn op
de beelden werkzaam zijn bij de arrestantenzorg te Zwolle.
Uit deze beelden heb ik het volgende bevonden en deze zal ik opnoemen met vooraf de
tijdstippen die op dat moment in het beeld te zien zijn:
“CAMERA GANG CELLEN 1 T/M 15
Op 14:54:05 zie ik een arrestantenverzorger een deur openen waaruit vrijwel een
donkere man uit komt lopen en deze verplaatst zich in de richting vanwaar de camera
opgesteld staat en verwdijnt vervolgens uit beeld.
Op 14:54:29 loopt de donkere man opnieuw het beeld in van de camera en ik zie dat
hij langs de arrestantenverzorger loopt en zijn jas uit doet.
Vervolgens zie ik dat er een gesprek plaats vind tussen de donkere man en de
arrestantenverzorger.
Op 14:54:53 zie ik dat de donkere man op enkele centimeters van de
arrestantenverzorger gaat staan waarop de arrestantenverzorger de donkere man van
zich afduwt.
Op 14:54:55 zie ik dat de arrestantenverzorger een trappende beweging maakt met
zijn linkerbeen en dat dit been op heuphoogte blijft hangen voor een enkele
seconde.
Op 14:54:56 zie ik dat het been van de arrestantenverzorger omhoog wordt gedaan en
dat hij op dat moment onderuit getrapt wordt.
Ik zie dat de arrestantenverzorger als gevolg van die trap achterover valt.
CAMERA CELLEN/DOUCHE
Op 14:54:16 zie ik dat een donkere man de hoek omloopt in de richting vanwaar de
camera opgesteld staat voorlangs de douches in de richting van afvalcontainers.
Aldaar opent hij een afvalcontainer en zie ik dat hij wat weggooit.
Op 14:54:29 zie ik dat de donkere man langs de arrestantenverzorger loopt en zijn
jas uittrekt en ik zie dat de arrestantenverzorger nadat de man langs hem heen was
gelopen een deur van een cel open doet.
Op 14:54:35 zie ik dat de donkere man naar de arrestantenverzorger loopt en zeer
dichte afstand van de arrestantenverzorger gaat staan en ik zie dat er een gesprek
plaats vind.
Hierbij wijst de donkere man met zijn wijsvinger naar liet hoofd van de
arrestantenverzorger en loopt op dat moment uit beeld van de camera.
Op 14:54:53 zie ik dat de donkere man opnieuw naar de arrestantenverzorger loopt en
ik zie dat hij vrijwel met zijn gezicht tegen het gezicht van de
arrestantenverzorger gaat staan waarbij de arrestantenverzorger een stap naar
achteren doet en de donkere man van zich afduwd.
Ik zie dat de donkere man na de duw met zijn lichaam naar achter beweegd en opnieuw
naar voren komt.
Op 14:54:56 zie ik dat de donkere man een trappende beweging maakt en dat er iemand
op de grond valt.
De donkere man wordt op dat moment door een andere arrestantenverzorger de cel in
geduwd.
Op 14:55:00 zie ik een persoon van de grond opstaan en ik zag dat het de eerste
arrestantenverzorger was die zojuist door de donkere man getrapt was en daardoor
onderuit viel.
Op 14:55:06 wordt de donkere man in de cel onder controle gebracht door meerdere
arrestantenverzorgers.
Op 14:55:41 zie ik dat iedereen de cel verlaat en de donkere man wordt ingesloten.”
Het proces-verbaal verhoor van verbalisant/getuige [verbalisant 2] houdt onder meer het navolgende in [6] :
“Ik zag dat [slachtoffer] en [verdachte], welke in cel 6 zat, op de gang liepen. Ik zag dat ze in de richting van cel 6 liepen. Ik zag dat [verdachte] naar cel 6 liep en daar zijn jas op wilde hangen in de
kast naast de cel. Ik zag dat [slachtoffer] en [verdachte] met elkaar aan het praten waren. Ik
hoorde dat [verdachte] steeds met stemverheffing sprak. Ik kon niet verstaan wat er
gezegd werd. Toen ik wat dichterbij kwam hoorde ik [verdachte] tegen [slachtoffer] zeggen “Wil jij
mij slaan of zo”. Ik hoorde dat [slachtoffer] heel rustig terug sprak met de woorden “Je
moet gewoon op je woorden letten”. Ik zag dat [verdachte] zich toen heel groot maakte en
richting [slachtoffer] liep. Ik zag dat [verdachte] heel dicht met liet hoofd tegen het hoofd van
[slachtoffer] ging staan. Ik schat dat er nog geen 1 centimeter tussen hun voorhoofden in
zat. (…)
Ik zag dat [slachtoffer] een stap naar achteren maakte en met beide handen [verdachte] weg
duwde. Ik zag dat [verdachte] hierdoor naar achteren stapte. Ik zag dat [verdachte] hierna
gelijk weer naar voren liep. Ik zag dat [slachtoffer] toen een trap plaatste in de buik van
[verdachte]. Ik zag dat [verdachte] het been van [slachtoffer] beet pakte en deze omhoog trok. Ik zag
dat hij daarna het been waarop [slachtoffer] nog stond wegtrapte. Ik zag dat [slachtoffer] hierdoor
naar achteren viel en met zijn hoofd tegen de douche deur aankwam. Ik ben toen
gelijk samen met Rob de cel van [verdachte] ingegaan om [verdachte] onder controle te brengen.”
Het proces-verbaal verhoor van verbalisant/getuige [verbalisant 3] houdt onder meer het navolgende in [7] :
“Ik zat op kantoor en hoorde een harde heftige stem. Er was iets niet goed, maar ik had nog niet direct meegekregen wat er aan de hand was. (…)
Ik zag [slachtoffer] de verdachte een duw geven en een trap als het ware. Ik
zag dat de verdachte het been pakken waar [slachtoffer] mee trapte en deze omhoog duwde,
waarna [slachtoffer] achtover viel met zijn hoofd tegen de scharnieren van de deur tegenover
de cel van de verdachte.
Ik ben toen met [verbalisant 2], ook een collega die op dat moment in dienst was, de cel
van de verdachte binnen gegaan en we hebben de verdachte op het bed in de cel onder
controle gebracht. (…)
Van wat ik meegekregen heb van de situatie tussen [slachtoffer] en de verdachte kan ik het
volgende nog verklaren:
Ik zag dat de verdachte [verdachte] dreigend tegenover [slachtoffer] stond toen ik erbij kwam. De
verdachte stond in de opening van de celdeur en had zijn jas opgehangen. Ik zag dat
de verdachte [verdachte] tegenover [slachtoffer] ging staan en neus aan neus stond bij [slachtoffer]. (…)
Ik hoorde de verdachte zeggen: “Of zal ik je slaan?”. Het ging toen allemaal zo snel.
De rechtbank komt op grond van de inhoud van voormelde bewijsmiddelen tot het oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is voor de aan verdachte primair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt niet uit de bewijsmiddelen, de ter terechtzitting getoonde beelden van de bewakingscamera’s daaronder begrepen, dat verdachte een kopstoot aan [slachtoffer] heeft gegeven. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat verdachte welbewust het risico heeft aanvaard dan wel heeft kunnen voorzien dat [slachtoffer] door de handelwijze van verdachte met zijn hoofd tegen het scharnier van een deur zou kunnen komen te vallen. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het aan hem primair ten laste gelegde.
De rechtbank is ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde wederom van oordeel dat uit de inhoud van de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte een kopstoot heeft gegeven aan [slachtoffer]. De rechtbank zal verdachte voor wat betreft dat onderdeel van de tenlastelegging derhalve vrijspreken. De rechtbank acht op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen het subsidiair ten laste gelegde voor het overige wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte, door het trapbeen van [slachtoffer] vast te houden en tegelijkertijd met kracht het standbeen van [slachtoffer] onderuit te trappen, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] daardoor lichamelijk letsel zou oplopen. Gelet op het vorenoverwogene is naar het oordeel van de rechtbank van het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet, zoals de verdediging heeft gesteld, geen sprake.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen niet aannemelijk geworden dat arrestantenverzorger [slachtoffer] op enige wijze heeft gehandeld in strijd met de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Het verweer van de verdediging dienaangaande wordt derhalve verworpen.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 14 april 2013 te Zwolle, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten
[slachtoffer], arrestantenverzorger, en als zodanig op dat moment werkzaam en aldus
als ambtenaar gedurende en terzake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
terwijl die [slachtoffer] probeerde om verdachte van zich af te duwen/trappen, het
zogenaamde trap-/duwbeen van die [slachtoffer] heeft vastgegrepen en vervolgens die [slachtoffer]
met kracht onderuit heeft getrapt tegen het zogenaamde standbeen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en vervolgens met zijn hoofd tegen een uitstekend scharnier van een deur is gevallen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Van het subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Het bewezene levert op:
Mishandeling, gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, strafbaar gesteld bij artikel 300 juncto artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer.
De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de trap van [slachtoffer] jegens verdachte onnodig was, aangezien verdachte op dat moment zelf geen escalerende houding meer aannam, althans dat zulks niet blijkt uit de camerabeelden, zodat verdachte het recht had om zich tegen deze wederrechtelijke en ogenblikkelijke aanval te verdedigen door het been van [slachtoffer] te pakken en in een andere richting te doen gaan dan in zijn buik en dat deze actie in redelijke verhouding staat tot de aanval van [slachtoffer]. De verdediging heeft geconcludeerd tot ontslag van alle rechtsvervolging.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer. Hoewel uit de bewijsmiddelen niet de precieze aanleiding blijkt voor verbalisant [slachtoffer] om verdachte een trap te geven, levert het uitdelen van deze trap naar het oordeel van de rechtbank daarmee niet zonder meer een noodweersituatie op. Immers, niet aannemelijk is geworden dat de trap van verbalisant [slachtoffer] een wederrechtelijke aanranding was waartegen de noodzakelijke verdediging van eigen lijf geboden was. Voorts dient het door verdachte gekozen middel om zich te verdedigen als disproportioneel te worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank was de door [slachtoffer] ten opzichte van verdachte ingezette duwtrap niet zodanig dat verdachte niet anders kon dan zich daartegen te verdedigen door, nadat hij het trappende been van [slachtoffer] had vastgepakt, het standbeen van [slachtoffer] onderuit te trappen.
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

STRAFBAARHEID van de VERDACHTE

Volgens de verdediging komt verdachte, ingeval de rechtbank de door verdachte gegeven trap tegen het standbeen van [slachtoffer] niet noodzakelijk acht om zich te verdedigen, een beroep op noodweerexces toe op grond van de omstandigheid dat verdachte heeft gehandeld uit een schrikreactie op de plotselinge karatetrap van [slachtoffer]. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweerexces. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden tengevolge van een hevige gemoedsbeweging, die zich van verdachte meester maakte en door [slachtoffer] werd veroorzaakt. Gelet op het vorenoverwogene dient ook het beroep op noodweerexces te worden verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.

MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan
1
maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft aangevoerd dat ingeval van bewezenverklaring van mishandeling met enig letsel een geldboete van € 750,-- passend is volgens de LOVS-richtlijnen en dat voorzover sprake is van aanzienlijk letsel in de zin van de richtlijn, van recidive en van een ambtenaar welke handelt in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, de LOVS-richtlijnen nog geen gevangenisstraf van 6 weken opleveren.

Het oordeel van de rechtbank

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) als uitgangspunt genomen.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich als gedetineerde schuldig gemaakt aan mishandeling van arrestantenverzorger [slachtoffer] die als zodanig herkenbaar werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van zijn functie in het cellencomplex van het politiebureau te Zwolle.
Dat betreft een ernstig feit. Verdachte heeft met zijn gedraging buitenproportioneel gereageerd op het gelegitimeerde optreden van [slachtoffer] en heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn medemens. Verdachte heeft met zijn gedraging bovendien het gezag van [slachtoffer] ondermijnd en heeft geen enkel respect jegens [slachtoffer] getoond. Het gewelddadige optreden van verdachte heeft mentaal de nodige impact gehad op het slachtoffer [slachtoffer], zoals blijkt uit diens slachtofferverklaring. Een en ander klemt temeer aangezien verdachte in het verleden reeds meermalen is veroordeeld ter zake van geweldpleging.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte een verplicht reclasseringscontact op te leggen zoals door de officier van justitie is gevorderd. Gelet op de inhoud van het Reclasseringsadvies d.d. 28 mei 2013 betreffende verdachte acht de rechtbank een verplicht reclasseringscontact onder de huidige omstandigheden contra-geïndiceerd.
Alles afwegende acht de rechtbank voor het subsidiair bewezen verklaarde feit de door de officier van justitie gevorderde, deels voorwaardelijke, gevangenisstraf passend en geboden.
De rechtbank heeft bij haar beslissing acht geslagen op:
  • een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 10 juni 2013.
  • een de verdachte betreffend Reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 28 mei 2013 uitgebracht door mevrouw M. Tupamahu, reclasseringswerker.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c en 27 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.050,-- ter zake van geleden immateriële schade gevoegd in het strafproces. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Deze vordering is met de door de benadeelde partij overgelegde stukken onderbouwd en onvoldoende weersproken. De hoogte van de schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 500,-- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat het bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van algehele voldoening. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] levert naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de benadeelde partij [slachtoffer] voor dat deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij [slachtoffer] kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.

Beslissing

Het primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is strafbaar.
Het subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.

De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van

4
maanden.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot
1 maand,
nietworden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders zal gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van
tweejaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres 2], van een bedrag van € 500,-- (zegge: vijfhonderd euro) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 april 2013 (de dag dat het bewezen verklaarde feit is gepleegd) tot de dag van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,--, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. L.J.C. Hangx, voorzitter, mrs. S.M. Milani en L.J. Bosch, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 juli 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de Regiopolitie IJsselland, team Zwolle-Noord, onder dossiernummer PL04ZN 2013030031, gesloten op 16 april 2013.
2.Dossierpagina 011-013
3.Dossierpagina 17
4.Dossierpagina 23-25
5.Dossierpagina 26-27
6.Dossierpagina 38-39
7.Dossierpagina 40-41