ECLI:NL:RBOVE:2013:1415

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
12 juli 2013
Zaaknummer
07/996513-08
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van BTW- en belastingfraude door gebrek aan wettig bewijs

In de strafzaak voor de Rechtbank Overijssel, met parketnummer 07/996513-08, is op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van BTW- en belastingfraude. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende wettig bewijs aanwezig is om de verdachte te veroordelen. De tenlastelegging betrof het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting over de periode van 1 juni 2006 tot en met 24 juli 2007, waarbij de verdachte samen met anderen zou hebben geprobeerd te frauderen met belastingaangiften. Tijdens de zitting op 25 juni 2013 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.J. Voors, terwijl de officier van justitie, mr. J.W. Bollen, de vervolging vertegenwoordigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft veroordeling van de verdachte gevorderd, maar de verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. De verdediging stelde dat de verdachte zijn aangiften op de juiste wijze had gedaan en dat er geen sprake was van opzet. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging verworpen en geconcludeerd dat de in de tenlastelegging genoemde termen correct waren geïnterpreteerd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte opzettelijk de BTW als vooraftrek had opgenomen in zijn aangiften. De rechtbank oordeelde dat de aanwijzingen in het strafdossier niet leidden tot ondubbelzinnig wettig bewijs van kwade trouw van de verdachte. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij het ten laste gelegde had begaan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/996513-08 (P)
Uitspraak: 9 juli 2013

VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:

het openbaar ministerie
tegen

[verdachte],

geboren op [1972] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. J.W. Bollen.

TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 juni 2006 tot
en met 24 juli 2007, in ieder geval in de periode van 01 juni 2006 tot en met
16 januari 2008 in de gemeente(n) Zwartewaterland en/of Zwolle en/of Apeldoorn
en/of Heerlen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of
meer natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
(een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene
wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting
over de laatste twee kwartalen van 2006 en/of de eerste twee kwartalen van
2007 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte en/of
verdachtes mededader(s) (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der
belastingen of de Belastingdienst te Zwolle en/of Apeldoorn en/of Heerlen
en/of (elders) in Nederland ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting
over genoemd(e) jaar/jaren (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans
(telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit
(telkens) er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;

VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

BEWIJSOVERWEGINGEN

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen verdachte ten laste is gelegd.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft primair geconcludeerd tot vrijspraak van het aan verdachte ten laste gelegde opgeven van een te laag belastbaar bedrag, aangezien verdachte in zijn opgaven OB het kwartaalbedrag aan levering/diensten met (toen nog) 19% BTW op de voorgeschreven wijze heeft verantwoord, namelijk door middel van opgave van het belastbaar bedrag, zodat van het opgeven van een te laag belastbaar bedrag geen sprake is geweest.
De verdediging heeft daarnaast geconcludeerd tot vrijspraak van het aan verdachte ten laste gelegde onjuist opgeven van het bedrag aan belasting, aangezien daarmee niets anders bedoeld kan worden dan het bedrag aan belasting over het belastbare bedrag, welke opgave juist is gedaan.
De verdediging heeft subsidiair geconcludeerd tot vrijspraak op grond van het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank verwerpt de primaire verweren van de verdediging tot vrijspraak. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat volgens vaste jurisprudentie de in de telastelegging genoemde term “het bedrag aan belasting” staat voor het bedrag dat resteert na aftrek van de voorbelasting.
De rechtbank ziet zich thans voor de beantwoording van de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte opzettelijk de BTW als vooraftrek heeft opgenomen in zijn aangiften OZB, terwijl hij daarbij niet te goeder trouw was. Met andere woorden, wist verdachte of had hij moeten weten dat hij de vooraftrek in zijn aangiften niet in rekening mocht brengen?
De rechtbank is van oordeel dat daartoe onvoldoende wettig bewijs voorhanden is. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreken in het strafdossier de vereiste objectieve elementen waaruit de wetenschap, althans het ‘had moeten weten’ van verdachte ten aanzien van de BTW-fraude kan worden afgeleid. Weliswaar bevat het strafdossier aanwijzingen welke belastend kunnen worden uitgelegd voor verdachte, maar die aanwijzingen leiden niet tot ondubbelzinnig wettig bewijs dat verdachte te kwader trouw was bij het toepassen van de vooraftrek in zijn aangiften. Naar het oordeel van de rechtbank is niet genoegzaam komen vast te staan dat verdachte wist, althans had moeten weten, dat met zijn betaling van een aankoopbedrag van één of meer auto’s aan [bedrijf medeverdachte] sprake was van een onverklaarbare prijsval ten opzichte van het door [bedrijf medeverdachte] in Duitsland tegen het zogenaamde 0%-tarief betaalde inkoopbedrag van de betreffende auto(‘s), en verdachte desondanks in zijn aangiften de vooraftrek van BTW heeft toegepast. Ook blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet uit objectieve elementen dat verdachte wist of had moeten weten dat [bedrijf medeverdachte] zijn intracommunautaire transacties niet opgaf en /of de bij verdachte in rekening gebrachte BTW niet aangaf en afdroeg.
De verdachte behoort dan ook te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.

Beslissing

De rechtbank verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door mr. S.M. Milani, voorzitter, mrs. L.J.C. Hangx en L.J. Bosch, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2013.