Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[verdachte],
wonende te [adres].
Rechtbank Overijssel
In de strafzaak voor de Rechtbank Overijssel, met parketnummer 07/996513-08, is op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van BTW- en belastingfraude. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende wettig bewijs aanwezig is om de verdachte te veroordelen. De tenlastelegging betrof het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting over de periode van 1 juni 2006 tot en met 24 juli 2007, waarbij de verdachte samen met anderen zou hebben geprobeerd te frauderen met belastingaangiften. Tijdens de zitting op 25 juni 2013 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.J. Voors, terwijl de officier van justitie, mr. J.W. Bollen, de vervolging vertegenwoordigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft veroordeling van de verdachte gevorderd, maar de verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. De verdediging stelde dat de verdachte zijn aangiften op de juiste wijze had gedaan en dat er geen sprake was van opzet. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging verworpen en geconcludeerd dat de in de tenlastelegging genoemde termen correct waren geïnterpreteerd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte opzettelijk de BTW als vooraftrek had opgenomen in zijn aangiften. De rechtbank oordeelde dat de aanwijzingen in het strafdossier niet leidden tot ondubbelzinnig wettig bewijs van kwade trouw van de verdachte. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij het ten laste gelegde had begaan.