ECLI:NL:RBOVE:2013:1413

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
12 juli 2013
Zaaknummer
07/996512-08
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een autobedrijf wegens BTW en belastingfraude

Op 9 juli 2013 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 44-jarige man uit Genemuiden, die werd beschuldigd van BTW- en belastingfraude met zijn autobedrijf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek door de FIOD, waarbij bleek dat de verdachte opzettelijk onjuiste en onvolledige aangiften omzetbelasting had gedaan over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 augustus 2007. De verdachte had in deze periode aangiften ingediend die een te laag belastbaar bedrag en een te laag bedrag aan belasting bevatten, wat resulteerde in een te lage belastingheffing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte feitelijke leiding had gegeven aan deze verboden gedragingen van zijn bedrijf.

Tijdens de zitting op 25 juni 2013 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.P.J. van Riel, terwijl de officier van justitie, mr. J.W. Bollen, de veroordeling eiste. De rechtbank concludeerde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de overgelegde bewijsmiddelen, waaronder aangiften en facturen.

De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de vervolging, maar besloot dat dit geen aanleiding gaf om de strafmaat te verlagen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan frauduleuze praktijken die schadelijk waren voor de belastingmoraal en de concurrentiepositie van andere autobedrijven. De rechtbank vond de opgelegde straf passend, gezien de ernst van de feiten en het risico van herhaling. De verdachte werd ook gewezen op zijn eerdere veroordeling voor valsheid in geschrift, wat de rechtbank als een verzwarende omstandigheid beschouwde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. S.M. Milani als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/996512-08
Uitspraak: 9 juli 2013

VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:

het openbaar ministerie
tegen

[verdachte],

geboren op [1969] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Arnhem.
Als officier van justitie was aanwezig mr. J.W. Bollen.

TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
[bedrijf verdachte 1] BV op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
van 01 januari 2006 tot en met 31 augustus 2007, in ieder geval in de periode
van 01 januari 2006 tot en met 31 januari 2008 in de gemeente(n)
Zwartewaterland en/of Zwolle en/of Apeldoorn en/of Heerlen en/of (elders) in
Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene
aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
(een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over de periode januari 2006 tot en
met juli 2007 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft die [bedrijf verdachte 1]
BV (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der
belastingen of de Belastingdienst te Zwolle en/of Apeldoorn en/of Heerlen
en/of (elders) in Nederland ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting
over genoemd(e) jaar/jaren (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans
(telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit
(telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al dan
niet tezamen met een ander of anderen (telkens) opdracht heeft gegeven, dan
wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan niet
tezamen met een ander of anderen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 51 lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht
2.
[bedrijf verdachte 1] BV op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
van 01 augustus 2007 tot en met 31 januari 2008, in de gemeente(n)
Zwartewaterland en/of Zwolle en/of Apeldoorn en/of Heerlen en/of elders in
Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene
aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
(een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over de maand(en) augustus 2007 en/of
september 2007 en/of oktober 2007, niet of niet binnen de door de Inspecteur
der belastingen te Zwolle en/of Apeldoorn en/of Heerlen gestelde termijn heeft
gedaan, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd
geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al dan
niet tezamen met een ander of anderen (telkens) opdracht heeft gegeven, dan
wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan niet
tezamen met een ander of anderen (telkens) feitelijke leiding heeft
gegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 69 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 51 lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging enkele kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

BEWIJSOVERWEGINGEN

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft geconcludeerd dat ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde een bewezenverklaring kan volgen.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen [1] , het navolgende.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de onder 1 en 2 aan verdachte verweten feiten sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- de aangiften omzetbelasting ten name van [bedrijf verdachte 1] B.V. met BTW nummer 813503267 B01 over de periode 2e tot en met 3e kwartaal 2006 en de maanden oktober 2006 tot en met juni 2007 [2] ;
- het uitreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel voor Gooi-, Eem- en Flevoland betreffende de rechtspersoon [bedrijf verdachte 1] B.V. [3] ;
- de factuur d.d. 19-09-2006 van [naam 1] aan [bedrijf verdachte 1] B.V. [4] ;
- de factuur d.d. 15-11-2006 van [bedrijf verdachte 1] B.V. aan Autobedrijf [naam 2] [5] ;
- de factuur d.d. 24-10-2006 van Autobedrijf [naam 2] aan Autobedrijf[naam 3]. [6] ;
- de factuur d.d. 11-07-2006 van [naam 1] aan [bedrijf verdachte 1] B.V. [7] ;
- de factuur d.d. 25-08-2006 van [bedrijf verdachte 1] B.V. aan Autobedrijf [naam 2] [8] ;
- de factuur d.d. 10-3-2006 van [naam 4] aan [bedrijf verdachte 1] B.V. [9] ;
- de factuur d.d. 22-3-2006 van [bedrijf verdachte 1] B.V. aan Autobedrijf [naam 2] [10] ;
- de factuur d.d. 16-5-2007 van [naam 4] aan [bedrijf verdachte 1] B.V. [11] ;
- de factuur d.d. 22-6-2007 van [bedrijf verdachte 1] B.V. aan Autobedrijf [naam 5] [12] ;
- de factuur d.d. 21-5-2007 van Autobedrijf [naam 5] aan [naam 6] B.V. [13] ;
- het proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 1] ([naam 1]) [14] ;
- het proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 2] en getuige [getuige 3] (Pothoff) [15]
- het proces-verbaal verhoor van [naam 2] [16]
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 20 februari 2009 [17] ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
[bedrijf verdachte 1] BV op tijdstippen in de periode van 01 januari 2006 tot
en met 31 augustus 2007 in de gemeente(n) Zwartewaterland en/of Zwolle en/of
Apeldoorn en/of Heerlen en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk bij de
Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over de periode
januari 2006 tot en met juli 2007 onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers
heeft die [bedrijf verdachte 1] BV telkens opzettelijk op het bij de Inspecteur
der belastingen of de Belastingdienst te Zwolle en/of Apeldoorn en/of Heerlen
en/of elders in Nederland ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over
genoemde jaren telkens een te laag belastbaar bedrag, althans telkens een te
laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat
te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden
gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
[bedrijf verdachte 1] BV op tijdstippen in de periode van 01 augustus 2007
tot en met 31 januari 2008 in de gemeenten Zwartewaterland en/of Zwolle
en/of Apeldoorn en/of Heerlen en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk
bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over de maanden
augustus 2007 en september 2007, niet heeft gedaan, terwijl dat feit telkens ertoe
strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven.
Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Het bewezene levert op:
Feit 1:
het feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 69 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen juncto artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2:
het feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 69 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen juncto artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of
omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

STRAFBAARHEID van de VERDACHTE

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.

MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht om ingeval van een strafrechtelijke reactie, rekening houdende met een overschrijding van de redelijke termijn, de omstandigheden waaronder verdachte de feiten heeft begaan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, eventueel met een langere proeftijd dan twee jaar.

Het oordeel van de rechtbank

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) als uitgangspunt genomen.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke vervolgingstermijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in aanzienlijke mate is overschreden. De periode tussen het moment dat de verdachte in redelijkheid rekening moest houden met een strafrechtelijke vervolging, te weten 17 februari 2009, zijnde de dag waarop verdachte is aangehouden, tot de datum van de voltooide inhoudelijke behandeling van de zaak, te weten 25 juni 2013, heeft in totaal 4 jaar en 4 maanden geduurd.
Het proces-verbaal van de FIOD is gesloten op 25 januari 2011. De eerste inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 31 juli 2012. Tussen de datum van sluiting van het eindproces-verbaal van de FIOD en de datum van de eerste inhoudelijke behandeling van de zaak hebben geen nadere onderzoekshandelingen plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank had een eerste inhoudelijke behandeling van de zaak binnen een half jaar na sluiting van het eindproces-verbaal van de FIOD in de rede gelegen, zodat hier sprake is van een eerste termijnoverschrijding van circa 12 maanden.
Het naar aanleiding van voornoemde terechtzitting opgemaakte aanvullend proces-verbaal van de FIOD was in november 2012 gereed. Naar het oordeel van de rechtbank had een vervolgzitting in januari/februari 2013 in de rede gelegen, indien het zittingsrooster van de rechtbank zulks had toegelaten. Gelet op de omstandigheid dat de vervolgzitting pas op 25 juni 2013 heeft kunnen plaatsvinden en deze omstandigheid niet aan verdachte is toe te rekenen, is de rechtbank van oordeel dat bij de eerder genoemde termijnoverschrijding een periode van 4 maanden dient te worden opgeteld, waardoor de totale niet aan verdachte toe te rekenen overschrijding van de redelijke vervolgingstermijn, uitgaande van een redelijke vervolgingstermijn van twee jaar, een periode van 16 maanden beloopt.
Gelet echter op de mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting van 25 juni 2013 dat hij in zijn strafeis rekening heeft gehouden met een overschrijding van de redelijke vervolgingstermijn, ziet de rechtbank, in aanmerking genomen de hierna op te leggen straf, geen aanleiding om de vastgestelde overschrijding nader tot uitdrukking te brengen in de strafmaat.
De rechtbank heeft voorts in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in meerdere opzichten door gebruik te maken van een schijnconstructie ingelaten met frauduleuze praktijken om zodoende BTW-vooraftrek in rekening te brengen en de omzetbelasting te ontduiken. Door het niet doen van aangifte is de fiscus niet in staat geweest juiste belastingverplichtingen vast te stellen en aanslagen op te leggen. Dit doet afbreuk aan de belastingmoraal en brengt de overheid en daarmee de gehele samenleving nadeel toe. Het handelen van verdachte was duidelijk gericht op geldelijk gewin, heeft schadelijke gevolgen voor de concurrentiepositie van bonafide autobedrijven en werkt marktverstorend. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat door zijn frauduleuze handelwijze een groot financieel nadeel is ontstaan voor de Staat.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te noemen duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. Verdachte heeft – als verzachtende omstandigheid voor zijn handelwijze – aangevoerd dat de medeverdachte [medeverdachte] hem onder druk zette, hem intimideerde en bedreigingen uitte in zijn richting. Verdachte stelt in dit verband dat hij een schuld van ongeveer € 30.000,- zou hebben (gehad) bij medeverdachte [medeverdachte] en dat hij door die [medeverdachte] gedwongen werd mee te werken aan de import van Duitse auto’s om op deze wijze zijn schuld af te lossen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte deze gestelde bedreigingen onvoldoende geconcretiseerd en kan evenmin uit de door verdachte eerst ter terechtzitting van 25 juni 2013 overgelegde brieven d.d. 13 februari 2007 en 14 september 2007 – worden afgeleid dat sprake was van enige vorm van bedreiging, dan wel intimidatie door de medeverdachte [medeverdachte]. Ook overigens is de rechtbank niets gebleken van bedreiging en/of intimidatie door [medeverdachte] en vindt – naar het oordeel van de rechtbank – de enkele stelling van verdachte hieromtrent geen steun in de inhoud van het strafdossier.
De rechtbank ziet derhalve geen redenen om enige vorm van strafmatiging toe te passen.
Gelet op de structurele handelwijze van verdachte gedurende een lange periode en een – weliswaar oudere – veroordeling van verdachte ter zake van valsheid in geschrift acht de rechtbank het risico van herhaling van frauduleus handelen niet uitgesloten. De feiten zijn naar het oordeel van de rechtbank te ernstig om een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen zoals door de verdediging is verzocht.
De rechtbank acht alles afwegende oplegging van de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden.
De rechtbank heeft bij haar beslissing acht geslagen op:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 7 juni 2013.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is strafbaar.
Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
15 maanden.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot
3 maanden,
nietworden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders zal gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van
tweejaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. S.M. Milani, voorzitter, mrs. L.J.C. Hangx en L.J. Bosch, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de Belastingdienst, FIOD-ECD kantoor Almelo, onder dossiernummer (Gefisnummer) 42314, gesloten op 25 januari 2011.
2.Bijlagen D/006 t/m D/012, D/016 t/m D/021
3.Bijlage D/001
4.Bijlage D/007
5.Bijlage D/007a
6.Bijlage D/007b
7.Bijlage D/028
8.Bijlage D/029
9.Bijlage D/030
10.Bijlage D/031
11.Bijlage D/035
12.Bijlage D/036
13.Bijlage D/037
14.Bijlage Rechtshulpverzoek Duitsland
15.Bijlage Rechtshulpverzoek Duitsland
16.Bijlage V4-1
17.Bijlage V1-3