In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 8 juli 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en een gedaagde met betrekking tot de vraag of er een koopovereenkomst tot stand is gekomen voor de verkoop van een bedrijfshal. De eiser, eigenaar van de bedrijfshal, vorderde dat de gedaagde, die de bedrijfshal wilde kopen, zou worden verplicht om de notariële overdracht te effectueren en de koopprijs van € 375.000,- te betalen. De eiser stelde dat er in januari 2013 een mondelinge koopovereenkomst was gesloten, maar de gedaagde betwistte dit en voerde aan dat de overeenkomst niet tot stand was gekomen omdat de bedrijfshal niet vrij van huur kon worden opgeleverd.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat een perfecte koopovereenkomst tot stand was gekomen. De rechter merkte op dat de partijen in een vergevorderd stadium van onderhandelingen verkeerden, maar dat de gedaagde als voorwaarde had gesteld dat de bedrijfshal vrij van huur zou worden opgeleverd. Dit aspect was cruciaal voor de gedaagde, die het pand voor eigen gebruik wilde kopen. De rechter concludeerde dat er nader feitenonderzoek noodzakelijk was om te bepalen of de koopovereenkomst daadwerkelijk tot stand was gekomen en of deze eventueel was ontbonden.
Uiteindelijk werden de vorderingen van de eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de kosten van het geding. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en de noodzaak van bewijs in geschillen over koopovereenkomsten.