In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 3 juli 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde, waarbij eiser vorderingen heeft ingesteld tegen gedaagde met betrekking tot een executiegeschil. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Kaya, vorderde onder andere de inhoud van een eerdere beschikking van het Gerechtshof te Arnhem buiten werking te verklaren en de executiemaatregelen te schorsen. Gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J. Dekens, heeft zich verzet tegen deze vorderingen en betoogd dat eiser geen spoedeisend belang heeft en dat er geen gewijzigde omstandigheden zijn die de vorderingen rechtvaardigen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiser in het verleden kinderalimentatie heeft erkend en dat hij deze verplichtingen niet volledig is nagekomen. Eiser heeft aangevoerd dat zijn financiële situatie is gewijzigd en dat hij in een noodtoestand dreigt te geraken door de executie van de alimentatieverplichtingen. Echter, de voorzieningenrechter oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat zijn inkomenspositie is veranderd en dat hij in een financiële noodtoestand verkeert. De voorzieningenrechter wijst erop dat eiser geen jaaropgaven heeft overgelegd en dat hij geen verzoek tot nihilstelling van de alimentatie heeft ingediend.
Uiteindelijk concludeert de voorzieningenrechter dat de vorderingen van eiser moeten worden afgewezen, omdat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid door gedaagde. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan in Almelo en is openbaar uitgesproken op 3 juli 2013.