ECLI:NL:RBOVE:2013:1289

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
8 juli 2013
Zaaknummer
C/08/139639 / KG ZA 13-185
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen in kort geding inzake alimentatie en executiegeschil

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 3 juli 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde, waarbij eiser vorderingen heeft ingesteld tegen gedaagde met betrekking tot een executiegeschil. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Kaya, vorderde onder andere de inhoud van een eerdere beschikking van het Gerechtshof te Arnhem buiten werking te verklaren en de executiemaatregelen te schorsen. Gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J. Dekens, heeft zich verzet tegen deze vorderingen en betoogd dat eiser geen spoedeisend belang heeft en dat er geen gewijzigde omstandigheden zijn die de vorderingen rechtvaardigen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiser in het verleden kinderalimentatie heeft erkend en dat hij deze verplichtingen niet volledig is nagekomen. Eiser heeft aangevoerd dat zijn financiële situatie is gewijzigd en dat hij in een noodtoestand dreigt te geraken door de executie van de alimentatieverplichtingen. Echter, de voorzieningenrechter oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat zijn inkomenspositie is veranderd en dat hij in een financiële noodtoestand verkeert. De voorzieningenrechter wijst erop dat eiser geen jaaropgaven heeft overgelegd en dat hij geen verzoek tot nihilstelling van de alimentatie heeft ingediend.

Uiteindelijk concludeert de voorzieningenrechter dat de vorderingen van eiser moeten worden afgewezen, omdat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid door gedaagde. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan in Almelo en is openbaar uitgesproken op 3 juli 2013.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/139639 / KG ZA 13-185
datum vonnis: 3 juli 2013 (ib)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiser],
wonende te[woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. R. Kaya te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. J. Dekens te Odoorn.

1.Het procesverloop

1.1.
Eiser heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding. Op 26 juni 2013 heeft de griffie van de rechtbank een brief van gedaagde met bijbehorende productie ontvangen. Bij brief van 26 juni 2013 heeft eiser een aantal producties ingebracht.
1.2.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 28 juni 2013, waar eiser is verschenen, vergezeld door mr. R. Kaya. Gedaagde is niet verschenen, doch heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Dekens en haar echtgenoot de heer [derde belanghebbende]. Partijen hebben hun standpunten toegelicht.
1.3.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Uit de relatie van partijen, die tot november 1999 hebben samengewoond, is op 7 juni 1998 [naam] geboren. Eiser heeft [naam] erkend.
2.2.
Eiser is een nieuwe relatie aangegaan, die inmiddels is verbroken. Uit deze relatie is op 14 december 2004 [naam] geboren. Met [naam] heeft eiser een omgangsregeling.
2.3. Bij beschikking van het Gerechtshof te Arnhem van 10 juli 2007 (geregistreerd onder rekestnummer 132/2007) is na vernietiging van een beschikking van de rechtbank Almelo van 8 november 2006 - onder meer en voor zover van belang - bepaald dat:
- eiser aan gedaagde met ingang van 1 maart 2005 € 140,-- per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam], voor het eerst ingevolge de wettelijke indexering te verhogen met ingang van 1 januari 2008, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • eiser aan gedaagde de achterstand in vier maandelijkse termijnen van ieder € 945,-- zal betalen en wel op 22 juni, 22 juli, 22 augustus en 22 september 2007;
  • eiser de helft van de schoolkosten van [naam] zal betalen.
2.4.
Eiser heeft de kinderalimentatie van [naam] niet (volledig) betaald.
2.5.
Door het LBIO (Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen) is in juni 2012 ten laste van eiser executoriaal beslag gelegd op het loon van eiser ter inning van kinderalimentatie.

3.Het geschil

3.1.
Bij dagvaarding vordert eiser gedaagde bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
1. de inhoud van de beschikking van het Gerechtshof te Arnhem van 10 juli 2007 voor de duur van de bodemprocedure buiten werking te verklaren;
2. per direct als opdrachtgeefster de executiemaatregelen te stoppen, althans op te schorten in afwachting van de beslissing van de rechtbank in de bodemprocedure, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag nadat gedaagde, nadat twee dagen na de betekening zijn verstreken, in gebreke blijft om aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen;
3. in de kosten van dit geding.
3.2.
Daartoe stelt eiser - kort weergegeven - dat er in zijn financiële situatie een ingrijpende wijziging heeft plaatsgevonden. Hij verdient thans € 300,-- tot € 325,-- netto per week. Omdat hij sedert meerdere jaren geen enkele vorm van contact heeft gehad met [naam], gedaagde is hertrouwd en de achternaam van [naam] is gewijzigd in de achternaam van diens stiefvader, gedaagde en de stiefvader samen voldoende inkomen genieten om in hun eigen levensonderhoud en in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam] te voorzien en daarnaast het inkomen van de man ingrijpend is verlaagd, heeft eiser geen bijdrage meer geleverd in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam]. Eiser was ook in de veronderstelling dat hij de vastgestelde bijdrage van € 140,-- niet meer hoefde te betalen op grond van voornoemde omstandigheden. Daardoor is sinds november 2010 een achterstand in de betaling van de alimentatie ontstaan. Gedaagde heeft aanvankelijk geen actie ondernomen, doch vervolgens direct beslag laten leggen op zijn inkomen. Door deze beslaglegging dreigt eiser in een financiële noodsituatie te geraken en kan hij al geruime tijd geen bijdrage meer leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn andere zoon, [naam]. Eiser meent dat gedaagde misbruik maakt van het recht om de vastgestelde bijdrage te vorderen.
3.3.
Gedaagde brengt hiertegen in - kort samengevat - dat eiser geen spoedeisend belang heeft en dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden. Door eiser is niet aangetoond dat er sprake is van een inkomstendaling. Voorts heeft het LBIO niet rauwelijks beslag gelegd.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot het - door gedaagde betwiste - spoedeisend belang van eiser bij zijn vorderingen, oordeelt de voorzieningenrechter dat reeds uit de aard van het gevorderde het spoedeisend belang voortvloeit.
4.2.
De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat hij, nu het niet mogelijk is om gedaagde te veroordelen tot het gevorderde onder 1 van het petitum in de dagvaarding, de vorderingen van eiser aldus begrijpt dat zij strekken tot opheffing van een executoriaal beslag, alsmede tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van het Gerechtshof te Arnhem van 10 juli 2007. In artikel 438 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) is een algemene regeling gegeven voor geschillen die rijzen in verband met de executie. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter een executoriaal beslag slechts opheffen of de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant - mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging. Hiervan kan onder meer sprake zijn indien de te executeren rechterlijke beslissing op een juridische of feitelijke misslag berust of indien na de uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten een noodtoestand doen ontstaan voor de eisende partij, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet aanvaardbaar is.
4.3.
Gesteld noch gebleken is dat de eerdergenoemde beschikking van 10 juli 2007 op een feitelijke of juridische misslag berust. De beschikking van 10 juli 2007 heeft dus te gelden als uitgangspunt en eiser dient aan de uit deze beschikking voortvloeiende alimentatieplicht in beginsel te voldoen. Nu tussen partijen niet in geschil is dat eiser de kinderalimentatie niet (volledig) heeft voldaan is gedaagde in beginsel bevoegd de beschikking te executeren.
4.4.
Voor zover eiser stelt dat gedaagde misbruik van bevoegdheid maakt omdat hij, doordat gedaagde is overgegaan tot tenuitvoerlegging van de beschikking van 10 juli 2007 en (loon)beslag heeft gelegd, in een financiële noodtoestand dreigt te geraken, is de voorzieningenrechter van oordeel dat eiser dit niet, althans onvoldoende, aannemelijk heeft gemaakt. Weliswaar heeft eiser een aantal overzichten, specificaties en gegevens met betrekking tot zijn financiële situatie overgelegd, doch hiermee heeft eiser naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet, althans onvoldoende, aangetoond dat zijn inkomenspositie is gewijzigd, en zo dit al het geval is, dat sprake is van een zodanige wijziging dat daardoor een financiële noodtoestand zal ontstaan. Zo heeft eiser, zoals ook door gedaagde is gesteld, geen jaaropgaven van de Belastingdienst ingebracht. Voorts weegt de voorzieningenrechter mee dat eiser kennelijk geen aanleiding heeft gezien om eerder een verzoek tot nihilstelling van de alimentatie in te dienen. Ter zitting is van de zijde van eiser namelijk verklaard dat een dergelijk verzoekschrift thans op korte termijn zal worden ingediend. Het nalaten door eiser van het starten van een procedure strekkende tot verlaging van de alimentatie komt in het kader van onderhavige procedure voor risico van eiser zelf. Ook overigens maakt gedaagde met het inzetten van de executie geen misbruik van haar executiebevoegdheid nu zij daarbij een gerechtvaardigd belang heeft. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat in ieder geval sinds november 2010 de kinderalimentatie niet (volledig) wordt betaald.
4.5.
Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat de vorderingen van eiser moeten worden afgewezen.
4.6.
De voorzieningenrechter zal, gelet op het feit dat partijen een affectieve relatie hebben gehad, de proceskosten tussen hen compenseren op na te melden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
I. Wijst de vorderingen af.
II. Compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. U. van Houten, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.