Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
Het procesverloop
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
- Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 10 april 2013 is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Houtbouw Gorate B.V., verder te noemen Gorate, in staat van faillissement verklaard met aanstelling van eiser als curator;
- Gorate hield zich bezig met de bouw van woningen, waaronder de bouw van een woning voor de familie [P] aan de [adres] te [woonplaats];
- [gedaagde] heeft in opdracht van Gorate de fundering van genoemde woning gelegd;
- [gedaagde] heeft Gorate voor de verrichte werkzaamheden factuur gestuurd, maar deze is niet door Gorate voldaan;
- Omdat de factuur van [gedaagde] niet is voldaan heeft [gedaagde] de curator bij brief van 15 mei 2013 meegedeeld dat op genoemde bouwplaats en op diverse zich daar bevindende putten en meterkasten retentierecht wordt uitgeoefend.
De standpunten van partijen.
Met betrekking tot het retentierecht stelt de curator dat ontoegankelijkheid van de bouwplaats door anderen dan de onderaannemer geen normaal gevolg is van de onderaanneming en dat [gedaagde] niet in de positie was het retentierecht uit te oefenen. Op grond van het arrest Agema/WUH (HR 15 februari 1991, NJ 1991, 628) is deze stelling in zijn algemeenheid apert onjuist. [gedaagde] was als eerste en (nagenoeg steeds) enige aan het werk en zij is houder van de zaak. Door [L] zijn slechts enkele werkzaamheden van ondergeschikte aard verricht die aan de feitelijke macht van [gedaagde] niet afdoen. Voorts is ook een beroep gedaan op het kenbaarheidsvereiste in verband met het moment waarop de mededeling is gedaan van het retentierecht. De eerste schriftelijke mededeling van het retentierecht dateert van 15 mei 2013. Het uitoefenen van het retentierecht is echter feitelijk van aard en hangt niet af van het moment waarop daarvan mededeling wordt gedaan. Op grond van het arrest Fleuren/Rabobank (HR 5 december 2003, NJ 2004,340) is de ratio van het kenbaarheidsvereiste dat derden die een recht op een betrokken onroerende zaak willen verkrijgen attent worden gemaakt op het bestaan van een retentierecht en dat deze ratio met zich meebrengt dat derden met een ouder recht zich niet op het kenbaarheidsvereiste kunnen beroepen. Als de curator al enig recht heeft om de zaak op te eisen, dan is dat recht al ontstaan voor uitoefening van het retentierecht, het vindt immers zijn oorsprong in de onderaannemingsovereenkomst, zodat de curator zich niet op het kenbaarheidsvereiste kan beroepen.