Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[gedaagde],
hierna te noemen [gedaagde],
BERO BEHEER BV,
1.Het procesverloop
- eiser, vergezeld door mr. B. Bentem en R.M.M. Krabbe, jurist;
- [gedaagde], vergezeld door mr. R. Blom en A. J. Pot, adviseur;
Partijen hebben hun standpunten toegelicht.
2.De feiten
13 oktober 2008 een schriftelijke koopovereenkomst gesloten inzake een onroerende zaak die in de koopakte als volgt is omschreven:
“een, door het kadaster, ingemeten stuk grond plaatselijk bekend zijnde een strook grond, gelegen aan de linkerzijde van het pand aan de [adres] te Haaksbergen, uitmakende een gedeelte van de gang met [adressen] tot de erfscheiding hiermee, tot en met de voorgevel van de gezamenlijke schuur zoals bij partijen bekend, zijnde - gedeelte gang met ondergrond en erf zoals weergegeven en gearceerd op de kadastrale kaart, gelegen aan de [adres] te Haaksbergen. Hierdoor wordt de bestaande linkerzijmuur van het pand aan de [adres] de nieuwe erfscheiding.
3.Het geschil
[adressen] te Haaksbergen wordt stilgelegd totdat duidelijk is of de koopovereenkomst tussen eiser en [gedaagde] wel of niet kan worden ontbonden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
3.2. Eiser heeft daartoe - samengevat weergegeven - dat sprake is van onrechtmatige hinder als bedoeld in artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In het woon/winkelpand van eiser bevinden zich in de betreffende zijgevel een deur en een tweetal ramen. Indien de bouw wordt doorgezet, krijgt eiser geen licht of lucht meer in de zijgevel van zijn pand. Dit is onrechtmatig, omdat eiser geen toestemming heeft gegeven om tegen zijn pand aan te bouwen. Voorts heeft eiser geen toestemming gegeven om binnen twee meter van de grenslijn van zijn erf te bouwen. Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 5:50, vierde lid, van het BW stelt eiser dat de bestaande situatie met de deur en de ramen al meer dan twintig jaar bestaat. Indien gedaagden hun bouwplannen doorzetten, kan eiser de deur nooit meer gebruiken en is hij aangewezen op de achteringang. De ingang via de winkel is geen optie om het woongedeelte op de eerste verdieping te bereiken. Eerst via een vele meters lange schuur en twee deuren kan dan de hal met trap naar de bovenverdieping worden bereikt. Ook kan eiser de zijmuur en de onderkant van de goot van zijn pand nooit meer bereiken en onderhouden. Dit is in strijd met het steiger- en/of ladderrecht als bedoeld in artikel 5:56 BW.
3.3. Gedaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4.De beoordeling
13 oktober 2008 gesloten koopovereenkomst dat zowel [gedaagde] als de huurder van eiser (ver)bouwplannen hadden en dat (mede) als gevolg daarvan de erfscheiding is gewijzigd. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat aan eiser in maart 2010 een bouwvergunning is verleend voor uitbreiding dan wel verbouwing van zijn (winkel)pand. In dit bouwplan is reeds rekening gehouden met de bouwplannen van [gedaagde]. Uit de zich in het dossier bevindende tekeningen, behorend bij de bouwaanvraag van eiser, blijkt dat als uitgangspunt is gehanteerd dat er tegen het pand van eiser zou worden gebouwd en dat er rekening is gehouden met de nieuwe erfscheiding. Een onderdeel van de (ver)bouwplannen van eiser vormde ook het realiseren van een nieuwe toegang naar de bovenverdieping, welke toegang, blijkens ter zitting getoonde foto’s, inmiddels ook door eiser is gerealiseerd. Ook de omstandigheid dat eiser niet tijdig beroep heeft ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Centrum, partiële herziening [adressen]’ duidt er vooralsnog op dat eiser (in eerste instantie) instemde met de bouwplannen van gedaagden. Uit het verhandelde ter zitting blijkt ook dat eiser geen rechtsmiddelen tegen voornoemd bestemmingsplan heeft aangewend, omdat hij meende dat hij geen rechten meer had. Voorts komt naar voren dat eisers handelwijze is ingegeven doordat hij zijn huurder, die een koopoptie op zijn pand had, ter wille wilde zijn. Dat deze huurder uiteindelijk de koopoptie niet heeft gelicht, doet naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet af aan het voorgaande.
€ 527,-- (salaris advocaat) = € 1.116,--.