ECLI:NL:RBOVE:2013:1278

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 mei 2013
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
137561 KG ZA 13-107
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Zweers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslaglegging door hypotheekbank en vordering tot opheffing door klant

In deze zaak heeft de hypotheekbank beslag gelegd ter incasso van een restschuld, terwijl de klant vorderde om dit beslag op te heffen. De klant stelde dat de bank de restschuld had kwijtgescholden, maar de bank betwistte deze claim. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 29 mei 2013, waarbij de klant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. B. Bentem, en de bank werd vertegenwoordigd door mr. J.A. Trimbach. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de klant niet in staat was om zijn stelling van kwijtschelding aannemelijk te maken. De bank had eerder een leningsovereenkomst met de klant, waarbij een hypotheekrecht was verleend op een woning. Na de verkoop van de woning in 2005 bleef er een restschuld over, die de bank bleef incasseren. De klant voerde aan dat de lange periode van inactiviteit van de bank een aanwijzing was dat de vordering niet meer bestond, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit niet het geval was. De bank had een executoriale titel en was bevoegd om beslag te leggen. De vorderingen van de klant werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de kosten van het geding. Het vonnis werd uitgesproken op 31 mei 2013.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: 137561 KG ZA 13-107
datum vonnis: 31 mei 2013 (az)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:

[eiser],

wonend te [woonplaats],
eiser,
verder te noemen: [eiser],
advocaat: mr. B. Bentem te Enschede,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
The Bank of Scotland,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
verder te noemen: de bank,
advocaat: mr. J.A. Trimbach te De Meern.

Het procesverloop

[eiser] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 29 mei 2013. Ter zitting zijn verschenen: [eiser] vergezeld door mr. Bentem en namens de bank de heer [V] vergezeld door
mr. Trimbach. De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is bepaald op 5 juni 2013, maar wordt vandaag bij vervroeging uitgesproken.

De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing

1.
In deze zaak staat het navolgende vast.
2.
Op 28 juni 2002 sloten [eiser] (en zijn toenmalige echtgenote [R]) en de bank een overeenkomst van geldlening voor een bedrag ad € 170.226,--, waarbij aan de bank een recht van eerste hypotheek werd verleend op het woonhuis [adres] te [woonplaats].
In 2005 verkochten [eiser] (en [R]) het huis, waarbij de verkoopopbrengst niet toereikend was om de geldlening volledig af te lossen.
De bank berichtte bij brief van 3 februari 2005 aan de notaris, dat zij akkoord ging met de verkoop van het huis en royement zou verlenen na ontvangst van het eindsaldo volgens concept afrekening d.d. 2 februari 2005 (€ 106.688,91).
Het huis is geleverd en de hypothecaire inschrijving is geroyeerd.
In november 2012 is in opdracht van de bank executoriaal beslag gelegd op de uitkering die [eiser] ontvangt van de gemeente [woonplaats].
3.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de bank veroordeelt om het beslag met terugwerkende kracht op te heffen, dit op straffe van een dwangsom, met terugbetaling van hetgeen de deurwaarder reeds op de uitkering heeft ingehouden en met veroordeling van de bank in de kosten van het geding.
[eiser] legt aan die vordering het navolgende ten grondslag.
Strater Nederland BV heeft in een saldo-opgave per 11 februari 2005 van de hypotheek aan [eiser] bericht, dat het restant van de lening 0,00 bedroeg.
Namens de bank sommeerde de deurwaarder bij brief van 2 april 2009 [eiser] tot betaling van het restant van de lening ad (inclusief rente en kosten) € 52.327,51.
Bij exploit van 11 mei 2009 betekende de deurwaarder de in executoriale vorm uitgegeven grosse van de notariële akte van geldlening aan [eiser] en deed bevel tot betaling van (inclusief rente en kosten) € 54.426,15.
In 2009 is gecorrespondeerd tussen (de raadsman van) [eiser] en de bank.
Uit het overzicht van BKR van 14 januari 2010 blijkt dat de hypotheek € 0,-- bedraagt.
[eiser] betwist de vordering van de bank en stelt dat deze is kwijtgescholden. [eiser] wijst op het tijdsverloop van meerdere jaren voordat de bank tot incasso is overgegaan en ziet daarin een aanwijzing dat de vordering niet meer bestaat.
4.
De bank verweert zich tegen de vordering van [eiser] en concludeert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] niet-ontvankelijk verklaart, althans hem zijn vorderingen ontzegt, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure. De bank onderbouwt die stellingname als volgt.
De bank heeft de restschuld niet kwijtgescholden. Dat doet de bank nooit. Evenmin heeft de bank de indruk gewekt de restschuld kwijt te schelden. De stukken waar [eiser] zich op beroept hebben betrekking op doorhaling van de hypotheek (de brief van 3 februari 2005), een fiscale jaaropgave (de brief van 11 februari 2005) en een achterstandscodering van BKR (de opgave van BKR d.d. 14 januari 2010). Geen van deze stukken ziet op kwijtschelding of een finale kwijting. [eiser] heeft, aldus de bank, zijn stelling niet aannemelijk gemaakt.
De bank heeft, zo stelt zij, het recht executoriaal beslag te leggen. Er is geen sprake van misbruik van recht. Voor terugbetaling bestaat geen grond.
5.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Bij een executoriaal beslag op een uitkering is het spoedeisend karakter gegeven. Dit is door de bank ook niet betwist.
[eiser] heeft, als onderdeel van productie 6., een brief d.d. 3 januari 2005 overgelegd, die was gericht aan [eiser] (en [R]) en waarbij gevoegd was een Aflossingsnota. Laatstgenoemd stuk vermeldt een schuld per 15 januari 2005 ad € 155.368,59.
[eiser] heeft niet betwist, dat er sprake was van een restschuld. [eiser] stelt echter, dat die schuld hem is kwijtgescholden door of namens de bank. [eiser] heeft die stelling onvoldoende onderbouwd en niet aannemelijk gemaakt. Zo heeft [eiser] niet vermeld wanneer, door wie en hoe de schuld zou zijn kwijtgescholden. [eiser] baseert zijn stelling op stukken die betrekking hebben op de hypotheek en op tijdsverloop.
Na de verkoop en het royement van de hypotheek was weliswaar geen sprake meer van een hypotheek, maar wel van een restschuld.
De omstandigheid dat de bank jaren heeft gewacht met het incasseren van haar vordering, brengt niet mee dat die vordering niet meer zou bestaan en is daarvoor ook geen aanwijzing.
De bank beschikt over een executoriale titel en is bevoegd executoriaal beslag te laten leggen door de deurwaarder. De vordering van [eiser] zal worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.

De beslissing

De voorzieningenrechter:
I. Wijst af de vorderingen van [eiser].
II. Veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van de bank begroot op € 589,00 aan verschotten en € 816,00 aan salaris van de advocaat.
III. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Zweers voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 mei 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.