ECLI:NL:RBOVE:2013:1184

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 mei 2013
Publicatiedatum
2 juli 2013
Zaaknummer
C/08/134973 / KG ZA 13-29
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van liggelden in kort geding

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Marine Centrum Friesland B.V. (MCF) in kort geding gevorderd dat de gedaagde, wonende te [woonplaats], wordt veroordeeld tot betaling van verschuldigde liggelden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat aan de drie vereisten voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is voldaan. MCF heeft in de dagvaarding en tijdens de zitting uiteengezet dat de gedaagde liggelden voor verschillende boten onbetaald heeft gelaten, met een totaalbedrag van € 9.044,83, vermeerderd met wettelijke rente. De gedaagde heeft verweer gevoerd en gesteld dat er geen sprake is van een spoedeisend belang en dat de hoogte van de vordering niet aannemelijk is. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van de gedaagde beoordeeld en geconcludeerd dat MCF voldoende spoedeisend belang heeft aangetoond, vooral gezien de financiële situatie van de gedaagde en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling. De voorzieningenrechter heeft de vordering van MCF tot een bedrag van € 7.615,-- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 16 mei 2013. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld in de kosten van het geding en de nakosten. Het vonnis is uitgesproken op 30 mei 2013 in Almelo.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/134973 / KG ZA 13-29
datum vonnis: 30 mei 2013 (s)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Marine Centrum Friesland B.V.,
gevestigd te Enschede,
eiseres,
verder te noemen MCF,
advocaat: mr. F. Hoff te Almelo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. M.L. Marijs te Lemmer.

Het procesverloop

1.1 MCF heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding. MCF heeft tweemaal bij akte tot wijziging c.q. vermeerdering van eis haar eis gewijzigd en een vijftal aanvullende producties in het geding gebracht. Bij faxbericht van 13 mei 2013 heeft [gedaagde] een drietal producties in het geding gebracht.
1.2 De zaak is behandeld ter terechtzitting van 16 mei 2013. Ter zitting zijn verschenen:
A. C. van Leeuwen namens MCF, vergezeld door mr. F. Hoff , en mr. M.L. Marijs. De standpunten zijn toegelicht, door de advocaten aan de hand van een pleitnota.
1.3 Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing

De feiten
In deze zaak staat het navolgende vast.
2.1 MCF en [gedaagde] hebben mondelinge liggeldovereenkomsten gesloten met betrekking tot de volgende boten tegen de volgende liggeldtarieven:
  • de “Glenn” liggeld € 200,-- per maand
  • de “Orion” liggeld € 200,-- per maand
  • de “Seacamel” liggeld € 180,-- per maand
  • de “Trintel” liggeld € 300,-- per maand
2.2 De bovengenoemde boten hebben respectievelijk tenminste het volgende aantal maanden in de haven gelegen:
  • de “Glenn” 3 maanden
  • de “Orion” 3 maanden
  • de “Seacamel” 2 maanden
  • de “Trintel” 16 maanden
2.3 Bovenstaande Liggeldtarieven en het bovenstaand aantal maanden dat de boten minimaal in de haven hebben gelegen leveren een totaal aan liggeldverplichting van
€ 6.360,-- op.
2.4 Over 2011 heeft [gedaagde] een viertal facturen van in totaal € 2.500,- niet betaald.
2.5 MCF heeft een factuur van [gedaagde] ter hoogte van € 1.245,-- verrekend met openstaande liggelden.

Standpunten van partijen

3.1 Kort gezegd vordert MCF, na wijziging van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan MCF van een bedrag van € 9.044,83 vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 7.995,--, vanaf
16 mei 2013.
- [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, daaronder begrepen de kosten van het leggen van beslag, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis, en voor het geval voldoening binnen genoemde termijn niet plaatsvindt – de nakosten tot een bedrag van € 131,--, dan wel, indien betekening van dit vonnis plaatsvindt, ad
€ 199,--.
3.2 MCF stelt daartoe - kort samengevat - dat [gedaagde] de liggelden van verschillende boten onbetaald heeft gelaten. Het gaat om de liggelden van de “Glenn” over de maanden januari t/m maart 2012 ad in totaal € 600,--, de liggelden van de “Orion” over de maanden april t/m juli 2012 ad € 800,--, de liggelden van de “Seacamel” over de maanden mei t/m juli 2012 ad € 540,-- en de liggelden van de “Trintel” over de maanden januari 2012 t/m april 2013 ad € 4.800,--. Verder heeft MCF gesteld dat [gedaagde] over 2011 een viertal facturen ad in totaal € 2.500,-- onbetaald heeft gelaten en dat met [gedaagde] is overeengekomen dat [gedaagde] een factuur van haar ad € 1.245,-- mocht verrekenen met de openstaande liggelden.
3.3 [gedaagde] voert verweer en stelt dat de vermeerdering van eis, daags voor de behandeling ter zitting, in strijd is met de goede procesorde. Zij heeft zich op zo’n korte termijn niet goed kunnen voorbereiden op deze vermeerdering van eis. Voorts stelt [gedaagde] dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. Ook is de hoogte van de vordering niet aannemelijk. Daartoe heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij met MCF afgesproken heeft tegen een vergoeding werkzaamheden te verrichten in de haven. Als deze afspraak nagekomen was zou het gevorderde bedrag beduidend lager zijn of zou er helemaal geen sprake meer zijn van een vordering van MCF op [gedaagde]. Ook voert zij aan dat de periode waarop de vordering van MCF betrekking heeft verminderd moet worden omdat MCF de ligplaatsovereenkomst met betrekking tot de Trintel reeds in februari 2013 buitengerechtelijk heeft ontbonden. Liggeld over de maanden maart en april 2013 kan daarom niet worden gevorderd.

De beoordeling

Wijziging van eis
4.1 Bij de beoordeling van het door gedaagde gemaakte bezwaar tegen de wijziging van eis hanteert de voorzieningenrechter het wettelijke uitgangspunt dat een eis kan worden vermeerderd zolang nog geen eindvonnis is gewezen, tenzij die vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Het door [gedaagde] gemaakte bezwaar tegen de wijziging van eis wordt ongegrond verklaard, omdat die wijziging niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De wijziging van eis is immers niet dermate ingewikkeld dat daardoor de goede procesorde is verstoord. Bovendien heeft [gedaagde] ter zitting uitgebreid verweer gevoerd tegen de gewijzigde eis. Daaruit blijkt dat er voldoende tijd is geweest ter voorbereiding.
Toetsingskader
4.2 De gevorderde betaling van het bedrag van € 9.044,83 vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 7.995,--, vanaf 16 mei 2013 tot en met de dag der algehele voldoening strekt tot betaling van een geldsom. In de rechtspraak zijn drie vereisten ontwikkeld voor de toewijsbaarheid van een geldvordering in kort geding. Ten eerste moet er sprake zijn van een spoedeisend belang. Ten tweede moet het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk zijn. Als laatste dient de voorzieningenrechter een belangenafweging te maken waarin hij het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, het restitutierisico, dient te betrekken.
Spoedeisend belang
4.3 De voorzieningenrechter is van oordeel dat MCF voldoende heeft onderbouwd dat zij een spoedeisend belang heeft bij betaling van de vordering door [gedaagde]. MCF heeft aangevoerd dat haar spoedeisend belang is gelegen in het verkrijgen van zekerheid van betaling. Het feit dat [gedaagde] stelt dat zij geen geld heeft doet aan het spoedeisend belang van MCF niet af. Dat de verhaalsmogelijkheden op dit moment al klein zouden zijn wil immers niet zeggen dat deze verhaalsmogelijkheden in de toekomst niet nog kleiner kunnen worden.
Aannemelijkheid van (de hoogte van) de vordering
4.4 [gedaagde] stelt dat zij met MCF heeft afgesproken verschillende werkzaamheden in de haven uit te voeren. Hiertegenover zou een vergoeding staan die in mindering gebracht zou worden op het verschuldigde liggeld. [gedaagde] heeft gesteld dat afgesproken is dat zij meer werkzaamheden zou doen dan zij daadwerkelijk gedaan heeft, maar dat de toegezegde werkzaamheden vanaf oktober 2011 uitbleven. Als MCF zich aan deze afspraak zou hebben gehouden, dan was de vordering betreffende de liggelden beduidend lager geweest of was er zelfs helemaal geen vordering meer geweest.
4.5 MCF erkent dat [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht. Voor deze werkzaamheden heeft MCF € 1.245,-- verrekend met de te vorderen liggelden.
4.6 De voorzieningenrechter oordeelt dat geen extra werkzaamheden hebben plaatsgevonden naast de werkzaamheden die zijn verrekend, terwijl in dit kort geding niet is gebleken dat MCF gehouden zou zijn geweest meer werkzaamheden op te dragen of meer bedragen betaalbaar te stellen. Het verweer van [gedaagde] als genoemd onder 4.4 kan dus vooralsnog niet tot de conclusie leiden, dat vordering van MCF op [gedaagde] onaannemelijk is.
4.7 Niet in geding zijn de verschillende bedragen aan liggeld per maand die partijen voor de verschillende boten van [gedaagde] zijn overeengekomen. Ten aanzien van de “Glenn” zijn partijen het erover eens dat deze drie maanden in de haven heeft gelegen. Over het aantal maanden dat de “Orion” en de “Seacamel” in de haven hebben gelegen verschillen partijen van mening. [gedaagde] stelt dat deze boten allebei een maand korter in de haven hebben gelegen dan door MCF gesteld. Dat de boten in ieder geval drie respectievelijk twee maanden in de haven hebben gelegen is dus niet betwist en staat voor de voorzieningenrechter vast. Ten aanzien van de “Trintel” verschillen partijen van mening over de maanden dat deze boot in de haven heeft gelegen. Daarbij heeft [gedaagde] aangevoerd dat geen liggeld verschuldigd kan zijn over de maanden maart en april 2013, aangezien de ligplaatsovereenkomst met betrekking tot de Trintel reeds in februari 2013 is ontbonden. Wat daar ook van zij, tijdens de zitting is gebleken dat partijen beiden beamen dat het bedrag dat verschuldigd is aan liggeld voor de “Trintel” in ieder geval 16 maanden betreft en € 4.800,-- bedraagt. Nu de hoogte van het verschuldigde bedrag aan liggeld voor de Trintel aldus vaststaat, is de vraag over welke maanden liggeld verschuldigd is voor deze boot niet meer van belang.
4.8 Beide partijen erkennen voor het overgrote deel de hoogte van de vordering van MCF op [gedaagde]. Slechts over een duur van in totaal twee maanden verschillen partijen van mening. De voorzieningenrechter oordeelt dat daarmee de omvang van de geldvordering op de navolgende wijze aannemelijk is. Daarbij gaat hij uit van het voor [gedaagde] gunstigste geval. De vordering van MCF op [gedaagde] ter hoogte van € 7615,-- (één maand voor de Orion ad € 200,-- en één maand voor de Seacamel ad € 180,-- niet meegerekend) is aannemelijk.
Restitutierisico
4.9 [gedaagde] heeft niets aangevoerd over de financiële situatie van MCF. Een verweer betreffende het restitutierisico is niet gevoerd. De voorzieningenrechter heeft dan ook geen reden aan te nemen dat er sprake zou zijn van een restitutierisico voor [gedaagde].
4.10 Nu aan de vereisten voor het toewijzen van een geldvordering in kort geding is voldaan, zal de voorzieningenrechter de gevorderde hoofdsom tot een omvang van € 7615,--, toewijzen.
Wettelijke rente
4.11 De gevorderde rente over de hoofdsom kan slechts worden toegewezen vanaf de datum van indiening van de akte tot vermeerdering van eis, zijnde 16 mei 2013 (datum zitting), omdat een eerdere datum van verzuim van [gedaagde] niet is gesteld.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.12MCF maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De voorzieningenrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Nu de eisende partij de aanmaning als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW, waarop zij zich ter onderbouwing van de gevorderde buitengerechtelijke kosten beroept, niet heeft overgelegd, moet het ervoor worden gehouden dat niet is gehandeld conform het bepaalde in artikel 85 lid 1 Rv en zal de vordering als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Kosten van geding en nakosten
4.13 [gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld. De kosten van betekening van een vonnis komen in beginsel als nakosten voor rekening van de veroordeelde partij. Hierbij geldt volgens de bepalingen van het liquidatietarief rechtbanken en hoven echter wel de voorwaarde dat de veroordeelde partij gedurende veertien dagen na een daartoe strekkende aanschrijving de mogelijkheid heeft gehad om vrijwillig aan het vonnis te voldoen. De gevraagde vergoeding van de nakosten zal hierna dan ook worden toegewezen mits voornoemde termijn van veertien dagen in acht is genomen.

De beslissing

De voorzieningenrechter:
I. Veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan MCF te betalen een bedrag van € 7.615,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
II. Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van MCF begroot op € 1.912,71 aan verschotten en € 1.200,-- aan salaris van de advocaat.
III. Veroordeelt [gedaagde] in de nakosten van deze procedure ten bedrage van respectievelijk € 131,-- zonder betekening en € 199,-- in geval van betekening, indien en voor zover gedaagde niet binnen een termijn van veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan.
IV. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
V. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. G.G. Vermeulen, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 mei 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.