RECHTBANK OOST - NEDERLAND
Afdeling Strafrecht - meervoudige kamer
Parketnummer: 07.650050-11(P)
Uitspraak: 21 februari 2013
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [straat en plaats],
thans verblijvende in de PI Overijssel, HvB Zwolle te Zwolle.
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft op 7 november 2011 en op 19 december 2012 bij de politierechter plaatsgevonden. De zaak is op 19 december 2012 verwezen naar de meervoudige strafkamer.
Het onderzoek ter terechtzitting bij de meervoudige strafkamer heeft op 7 februari 2013 plaatsgevonden.
De verdachte is op 7 februari 2013 verschenen, bijgestaan door mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht.
Als officier van justitie was aanwezig mr. G.C. Pol.
De tenlastelegging is ter terechtzitting van 7 februari 2013 overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering gewijzigd.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 24 december 2010 tot en met 28 december 2010 te Zwolle tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan [adres]heeft weggenomen papieren bescheiden en/of één of meer Nokia telefoon(s) en/of een laptop en/of
bankoverschrijvingsformulieren en/of een computer en/of autopapieren en/of autosleutels en/of bankpasjes en/of gereedschap en/of 100 US dollars, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 december 2010 tot en met 12 januari 2011 te Zwolle, althans in Nederland meermalen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit/van een bankrekening weg te nemen één of meer geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] en/of [persoon 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat geld te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten (vals ingevulde) bankoverschrijvingsformulieren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
medeplichtigheid aan/bij bovenstaand feit door het ter beschikkingstellen van zijn bankrekening
medeplegen of medeplichtigheid aan/bij één of meer poging tot oplichting in bovengenoemde periode met betrekking tot de afgifte van geldbedragen toebehorende aan [persoon 1] door middel van het invullen van de bankoverschrijvingsformulieren waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich hebben voorgedaan als [persoon 1] en/of zijn dochter.
3.
hij op of omstreeks 03 januari 2011 te Zwolle tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit/van een bankrekening heeft weggenomen een bedrag van EUR 9.955,55, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] en/of [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een (vals) bankoverschrijvingsformulier);
medeplichtigheid aan/bij bovenstaand feit door het ter beschikkingstellen van zijn
bankrekening
medeplegen of medeplichtigheid aan/bij oplichting in bovengenoemde periode met betrekking tot de afgifte van EUR 9.955,55,althans een geldbedrag toebehorende aan [persoon 1] door middel van het invullen van de bankoverschrijvingsformulieren waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich hebben voorgedaan als [persoon 1] en/of zijn dochter.
4.
hij op of omstreeks 30 januari 2011 te Zwolle tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [adres] heeft weggenomen een rijbewijzen en/of bankbescheiden en/of creditcards en/of een id-kaart en/of een paspoort en/ofeen huissleutel en/of een laptop en/of een spelcomputer en/of portemonnees en/of contant geld en/of een Samsung telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 3]en/of [persoon 4] en/of [persoon 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
medeplegen van opzetheling in de periode van 30-01-2011 tot en met 01-02-2011 te Zwolle, althans in Nederland met betrekking tot bankpasjes, paspoort, id-kaart, OV-chipkaart, Samsung telefoon toebehorende aan [persoon 3]en/of [persoon 4] en/of [persoon 5].
5.
hij op of omstreeks 05 september 2011 in de gemeente Zwolle met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [straat] heeft weggenomen een laptop, een tas, één of meer paspoorten, een Ipod, een sleutelbos, een sleutel en/of één of meer flessen shampoo, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren)
onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding partieel nietig is, te weten voor wat betreft het onder 2. tenlastegelegde.
Hetgeen verdachte onder 2 primair is tenlastegelegd, bevat een omschrijving van het misdrijf waarop verdachtes voornemen gericht zou zijn geweest, maar een feitelijke handeling waarmee zich dat voornemen door een begin van uitvoering zou hebben geopenbaard, ontbreekt in de tenlastelegging. Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van een obscuur libel en voldoet deze tenlastelegging onder 2 primair niet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
Dit geldt nog veel meer voor hetgeen verdachte onder 2 subsidiair en meer subsidiair is tenlastegelegd, en waarvan de officier van justitie zelf ter terechtzitting al heeft gezegd dat deze tenlasteleggingen niet de schoonheidsprijs verdienen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor het overige geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- verdachte vrij te spreken van het onder 1 en 4 primair en subsidiair ten laste gelegde en
- verdachte te veroordelen ter zake van het onder 2 primair, 3 primair en 5 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 en onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsman van verdachte heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat voor het onder 2 en onder 3 ten laste gelegde een bewezenverklaring kan volgen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte dat hij samen met [medeverdachte] bankoverschrijvingsformulieren heeft ingevuld om zo geld van de rekening van [persoon 1] af te halen. De raadsman heeft betoogd dat deze handelingen moeten worden gezien als één geheel en niet als twee verschillende handelingen, zoals onder 2 en 3 is ten laste gelegd. Voorts kunnen de door verdachte uitgevoerde handelingen volgens de raadsman niet worden gekwalificeerd als diefstal door middel van een valse sleutel, maar zou sprake kunnen zijn van oplichting of verduistering.
De raadsman van verdachte heeft zich verder op het standpunt gesteld dat voor het onder 5 ten laste gelegde een bewezenverklaring kan volgen.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte dient van het onder 1 en onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde feitelijkheden – het door verdachte en zijn [medeverdachte] invullen van een bankoverschrijvingsformulier waarbij een geldbedrag van € 9.955,55 van de rekening van [persoon 1] en/of [bedrijf 1]. naar de rekening van verdachte is overgemaakt – sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 3 primair ten laste is gelegd, gelet op de volgende bewijsmiddelen:
• Het proces-verbaal van aangifte van [persoon 1] met bijlagen ;
• De bekennende verklaring van [medeverdachte] ;
• De bekennende verklaring van verdachte ;
• De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 februari 2013.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
Aangever [persoon 6] heeft op 5 september 2011 om 3.45 uur aangifte gedaan van een inbraak in zijn woning aan de [straat] te Zwolle. Aangever heeft verklaard dat hij samen met zijn vrouw lag te slapen toen zij beneden een deur hoorden klapperen. Aangever is naar beneden gegaan en zag dat de achterdeur openstond. Aangever heeft verklaard dat hij de achterdeur op slot had gedaan, maar dat hij het openslaande raam boven deze deur wel op een kier had laten staan, zodat hij vermoedt dat de dader(s) zichzelf via dit raam de toegang tot de woning hebben verschaft. Aangever heeft voorts verklaard dat hij uit zijn woning een zwarte laptop, een rode schoudertas met bloemenmotief, 4 paspoorten op naam van aangever, zijn vrouw en zijn twee kinderen, een oud type I-pod groen van kleur met witte oordopjes, een sleutelbos met daaraan een hanger van een politielogo en een AH bonuskaart, een losse sleutel en een aantal shampooflessen mist.
Op 5 september 2011 om 3.04 uur kregen [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] de melding ´melder zag net twee mannen met maskers op en zij droegen twee tassen en liepen richting [straat]´.
[verbalisant 5] en [verbalisant 4] parkeerden hun voertuig aan het begin van de [straat] en liepen te voet verder toen er een fietser zonder verlichting hen tegemoet kwam. De verbalisanten probeerden de man de weg te versperren om de identiteit van de persoon te kunnen vaststellen. De man schrok zichtbaar toen hij de verbalisanten zag en keek snel om zich heen. De verbalisanten riepen ´politie, staan blijven´ en zagen de man direct linksaf de [straat] inslaan. [verbalisant 5] zag dat de man op de pedalen ging staan en er op volle snelheid vandoor fietste.
[verbalisant 3] en [verbalisant 6] hoorden over het portokanaal [verbalisant 5] roepen dat hij een jongen met een witte broek zag wegfietsen en zij zagen toen een fietser met hoog tempo de [straat] oversteken. Deze fietser droeg een witte broek. [verbalisant 3] en [verbalisant 6] renden het [plein] op en zagen in de [straat] een persoon tussen de geparkeerde auto´s wegkomen en zagen deze persoon al rennend over de [straat] richting de [straat] gaan. [verbalisant 6] zag de persoon linksaf een speeltuintje welke tussen de [straat] en de [straat] ligt in rennen. [verbalisant 6] zag twintig meter voor hem de persoon naar beneden duiken achter een auto welke geparkeerd stond. [verbalisant 6] zag dat de persoon achter een geparkeerde auto vandaan kwam en al rennend zijn weg vervolgde. [verbalisant 6] kon bij de persoon komen en hem door middel van een nekklem onder controle brengen.
[verbalisant 2] heeft bij de persoon zijn broekzakken gefouilleerd en trof (onder meer) twee sleutelbossen in zijn linkerbroekzak aan. Aan één van de sleutelbossen zag [verbalisant 2] een bonuskaart van de Albert Heijn en een koppelstuk van een keycord met politielogo hangen. [verbalisant 3] vroeg de persoon wie hij was. De persoon gaf op te zijn [verdachte].
[verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben vervolgens de route teruggelopen welke verdachte had afgelegd. Tijdens het teruglopen zag [verbalisant 6] ter hoogte van de [straat] een rode tas met opdrukken van bloemen liggen waaruit een zwarte laptop stak.
Bij de insluitingfouillering zagen [verbalisant 1] en [verbalisant 6] dat uit een van de broekzakken van verdachte een afstandsbediening met opdruk JBL kwam.
[verbalisant 3] is omstreeks 3.50 uur naar de woning aan de [adres] te Zwolle gegaan om de tas met bloemenmotief met als inhoud onder andere een laptop te laten zien en beide bewoners herkenden deze tas met inhoud als hun eigendom.
Op 7 september 2011 heeft een bewoonster van het adres [adres] te Zwolle uit handen van de politie (onder meer) een zwarte laptop, een gebloemde schoudertas, een afstandsbediening JBL en een sleutelbos met politiehanger en bonuskaart AH in ontvangst genomen.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet weet hoe de sleutelbossen en een afstandsbediening van JBL in zijn broekzak terecht zijn gekomen. De verbalisant heeft verdachte ermee geconfronteerd dat de sleutelbos met het politielogo is weggenomen bij een woninginbraak aan de [adres] in Zwolle. Daarop heeft verdachte verklaard “Dat kan, dat weet ik niet.”
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, voldoende wettig en overtuigend bewijs opleveren voor het onder 5 ten laste gelegde.
Verdachte wordt op 5 september 2011 omstreeks 3.04 uur komende uit de richting van de [straat] – waar kort daarvoor een woninginbraak had plaatsgevonden - aangetroffen door de [verbalisant 5] en [verbalisant 4]. Op het roepen van ‘Halt’ door de verbalisanten heeft verdachte gereageerd door heel hard weg te fietsen. Na een achtervolging van verdachte, waarbij tevens andere verbalisanten zijn betrokken, wordt verdachte uiteindelijk aangehouden en wordt in verdachtes broekzak een sleutelbos en een afstandbediening van JBL aangetroffen, waarvan naderhand is gebleken dat deze kort daarvoor bij de woninginbraak aan de [straat] zijn verdwenen. Tevens zijn op de route die verdachte heeft afgelegd goederen aangetroffen, waarvan is gebleken dat deze kort daarvoor bij een woninginbraak zijn weggenomen. Verdachte heeft bovendien geen redengevende verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de betreffende gestolen goederen in zijn broekzak.
De rechtbank komt gelet op het vorenstaande - mede in aanmerking genomen de korte tijdspanne tussen het moment van de woninginbraak en de aanhouding van verdachte - dan ook tot de conclusie dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich op 5 september 2011 heeft schuldig gemaakt aan de inbraak in de woning gelegen aan de [straat] te Zwolle.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 primair en 5 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
3 primair.
hij omstreeks 03 januari 2011 te Zwolle tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van een bankrekening heeft weggenomen een bedrag van EUR 9.955,55, toebehorende aan [persoon 1] en/of [bedrijf 1], waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een (vals) bankoverschrijvingsformulier);
5.
hij op 05 september 2011 in de gemeente Zwolle met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [straat] heeft weggenomen een laptop, een tas, één of meer paspoorten, een Ipod, een sleutelbos, een sleutel en/of één of meer flessen shampoo, toebehorende aan [persoon 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van inklimming.
Van het onder 3 primair en 5 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer van de raadsman dat de door verdachte en zijn medeverdachte uitgevoerde handelingen niet kunnen worden gekwalificeerd als diefstal door middel van valse sleutels als volgt.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben door het vals invullen van een bankoverschrijvingsformulier geld van de rekening van [persoon 1] en/of [bedrijf 1]. over laten schrijven naar de rekening van verdachte, waarna verdachte het geldbedrag van zijn rekening heeft gehaald.
De rechtbank is - anders dan de raadsman heeft betoogd - van oordeel dat door dit handelen verdachte zich een zodanige feitelijke heerschappij over het goed heeft verschaft dat sprake is geweest van ‘wegneming’. Daarbij overweegt de rechtbank dat het voorwerp van diefstal een goed is dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort en dat gaandeweg in de jurisprudentie naast stoffelijke voorwerpen ook onstoffelijke, zoals giraal geld (HR 11 mei 1982, NJ 1982/583) als ‘enig goed’ zijn aangemerkt.
De rechtbank is voorts - anders dan de raadsman heeft betoogd - van oordeel dat het vals invullen van een bankoverschrijvingsformulier kan worden aangemerkt als een valse sleutel in de zin van artikel 310 juncto 311 van het Wetboek van Strafrecht.
3 primair.
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels,
strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto 310 van het Wetboek van Strafrecht.
5.
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming,
strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.
MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat, mocht de rechtbank tot een veroordeling komen, aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd dan de duur van de voorlopige hechtenis. Daarnaast kan nog een forse voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd met een proeftijd van 2 jaar met daarbij als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht omdat verdachte wel gebaat is bij begeleiding.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts acht geslagen op:
- een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, d.d. 30 maart 2012, opgemaakt door mevrouw [naam], reclasseringswerker;
- een reclasseringsadvies van Tactus Verslavingszorg, d.d. 8 juni 2011, opgemaakt door mevrouw [naam], reclasseringswerker en
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 22 november 2012.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een woninginbraak in de nachtelijke uren en terwijl de bewoners thuis waren en sliepen en waarbij diverse goederen door verdachte uit de woning zijn meegenomen. Aan het plegen van woninginbraken tilt de rechtbank zwaar. Woninginbraken veroorzaken niet alleen veel materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. Het is algemeen bekend dat woninginbraken nog lange tijd voor gevoelens van angst en onveiligheid kunnen zorgen bij zowel de bewoners van de betreffende woningen als bij de buurtbewoners.
Verdachte heeft zich tevens (samen met een medeverdachte) schuldig gemaakt aan het gebruik maken van vals ingevulde overschrijvingsformulieren, waardoor een groot geldbedrag van de rekening van slachtoffer [persoon 1] danwel [bedrijf 1]. is overgeschreven naar verdachtes eigen rekening.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij door zijn handelen het vertrouwen dat burgers moeten kunnen stellen in giraal geldverkeer, zoals het doen van betalingen middels een overschrijvingsformulier, is geschonden en dat door feiten als de onderhavige aanzienlijke financiële schade is toegebracht aan de betrokken rekeninghouder, dan wel aan de betrokken banken.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen rekening heeft gehouden met al deze gevolgen, maar alleen heeft gedacht aan zijn eigen financiële gewin. Dit klemt te meer, nu uit de verklaringen van verdachte is gebleken dat hij een bedrag van grofweg € 10.000,-- in de luttele tijdspanne van een enkele week er volledig doorheen heeft gejaagd, onder andere door het genieten van luxe hotelovernachtingen en de aanschaf van (dure) kleding. Verdachte heeft er op geen enkele wijze rekenschap van gegeven dat hij zelf moet leven van een minimumuitkering en een dergelijke levensstijl absoluut niet is te rijmen met zijn eigen financiële mogelijkheden. Evenmin heeft verdachte een begin gemaakt met het terugbetalen van dit bedrag aan de benadeelde partij.
Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij zich nog tijdens zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis heeft schuldig gemaakt aan het plegen van een nieuw strafbaar feit.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) als uitgangspunt genomen. De oriëntatiepunten van de LOVS gaan bij een woninginbraak uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden bij recidive.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte zich voorts schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel, waarbij veel geld is buit gemaakt en welk geld verdachte vervolgens in een zeer korte periode heeft opgemaakt aan een luxe wijze van leven. Daarnaast heeft de rechtbank als strafverzwarende omstandigheid meegewogen dat sprake is van forse recidive.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 30 maart 2012, waarin wordt geadviseerd aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringscontact, ook als dit inhoudt dat verdachte moet deelnemen aan een cognitieve vaardigheidstraining (CoVa) of een module budgetteren (aanvulling CoVa) en een leefstijltraining. Voorts moet verdachte zich conformeren aan de behandeling en begeleiding van de forensische verslavingspolikliniek JusTact of soortgelijke forensische zorg en zich houden aan een locatiegebod.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven, dat hij dit maal wel gemotiveerd is om te veranderen en kan zich vinden in de inhoud van voornoemd reclasseringsrapport.
Zoals hiervoor al is geconcludeerd is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank zal mede gelet op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, bepalen dat van de op te leggen gevangenisstraf een gedeelte niet ten uitvoer zal te worden gelegd, onder de hierna te noemen voorwaarden. De rechtbank beoogt hiermee om verdachte een gedragsinterventie en behandeling te laten ondergaan zoals voorgesteld door Reclassering Nederland en mede hierdoor de kans op herhaling te verminderen.
Hiermee beoogt de rechtbank verdachte nog een laatste kans te geven en zich ervan bewust te laten worden dat hij zélf aan zijn toekomst dient te werken en daarbij hulp van anderen – waaronder de reclassering – moet aanvaarden teneinde strafrechtelijke recidive, en dus een eventuele tenuitvoerlegging van de op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf, te voorkomen.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
BENADEELDE PARTIJ [PERSOON 1]
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [persoon 1] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 3 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op € 59.955,55.
Deze schade bestaat uit € 9.955,55 aan materiële schade en € 50.000,-- aan immateriële schade. Ter zitting heeft de benadeelde partij [persoon 1] verklaard, dat hij de materiële schade van € 9.955,55 inmiddels van de ING bank heeft teruggekregen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade dient te worden afgewezen, gelet op het feit dat de benadeelde partij inmiddels deze schade van de bank vergoed heeft gekregen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu het bij vermogensschade moeilijk vast is te stellen wat de immateriële schade is geweest, zeker in relatie tot de rechtspersoon [bedrijf 1].
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade betoogd dat deze dient te worden afgewezen, omdat deze schade inmiddels is vergoed.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman betoogd dat deze vordering dient te worden afgewezen, omdat deze niet is onderbouwd en tevens het gevolg is van de onder 1 ten laste gelegde inbraak, welke niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [persoon 1] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 59.955,55 (bestaande uit € 9.955,55,-- aan materiële schade en € 50.000,-- aan immateriële schade), gevoegd in het strafproces.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [persoon 1] en/of [bedrijf 1]. te Zwolle rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 3 primair bewezen verklaarde feit.
Nu ter terechtzitting d.d. 7 februari 2013 echter vast is komen te staan dat de benadeelde partij [persoon 1] voornoemd bedrag reeds vergoed heeft gekregen en derhalve thans in zoverre geen sprake meer is van schade, zal de rechtbank de vordering ten aanzien van de materiële schade niet ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij [persoon 1] heeft tevens immateriële schade van € 50.000,-- gevorderd. Blijkens het voegingsformulier zou die gevorderde schade zijn geleden ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde.
Nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, kan de benadeelde partij [persoon 1] niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, worden ontvangen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [persoon 1] ten aanzien van de immateriële schade niet ontvankelijk is in de vordering.
Beslag
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst vermelde zwart rode mobiele telefoon van het merk Nokia, type X2-00, aangezien deze niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
De dagvaarding is voor wat betreft het onder 2. tenlastegelegde nietig.
Het onder 1 en onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het onder 3 primair en 5 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 3 primair en 5 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
De tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders zal gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren:
- aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
- geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast wanneer de verdachte gedurende een proeftijd van 2 jaren de volgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarden worden gesteld dat:
- de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde, ook als dit betekent dat hij deel moet nemen aan een cognitieve vaardigheidstraining (CoVa) of een module budgetteren (aanvulling CoVa). Daartoe moet verdachte zich melden volgens afspraken die met hem gemaakt zullen worden bij Tactus Reclassering. Hierna moet hij zich gedurende het toezicht door Tactus Reclassering bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Tactus Reclassering gedurende deze perioden nodig acht;
- de verdachte moet deelnemen aan de gedragsinterventie leefstijltraining;
- de verdachte moet meewerken aan de behandeling en begeleiding van de forensische verslavingspolikliniek JusTact van Tactus Verslavingszorg te Zwolle of een soortgelijke instelling, voor zolang zijn behandelaar dat, in overleg met de reclassering, noodzakelijk acht;
- de verdachte gedurende zes maanden geboden wordt om zich, op (nader door de toezichthouder te bepalen tijden, bijvoorbeeld de nachtelijke uren) op zijn woon- /verblijfadres te bevinden. Als de reclassering het noodzakelijk acht om voor een doelmatige uitvoering van (het toezicht op) de bijzondere voorwaarde de periode, tijd of locatie aan te passen dan mag zij dat doen. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal ondersteund worden door middel van RIFP.
De rechtbank gelast de teruggave van de zwart rode mobiele telefoon van het merk Nokia, type X2-00 aan verdachte.
Schadevergoeding
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [persoon 1] in zijn vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. F. Koster, voorzitter, mrs. A.J. Louter en F.E.J. Goffin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Nassau als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2013.