ECLI:NL:RBONE:2013:CA1920

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
05/900658-08
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld en bedreiging met wapen tijdens een gewapende overval in Zevenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 22 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld en bedreiging met een wapen. De feiten dateren van 22 juni 2008, toen de verdachte samen met een mededader een gewapende overval pleegde op een woning in Zevenaar. Tijdens de overval werd het slachtoffer bedreigd met een pistool en werd er geld van hem afgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er DNA-sporen zijn aangetroffen die matchten met het DNA van de verdachte, wat leidde tot zijn veroordeling. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van het DNA-onderzoek uitvoerig besproken en de alternatieve scenario's van de verdediging verworpen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer. De rechtbank benadrukte dat dergelijke feiten grote gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweegbrengen en dat de verdachte geen rekening heeft gehouden met de gevolgen van zijn daden voor anderen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/900658-08
Data zittingen : 7 december 2012, 14 december 2012 en 8 maart 2013
Datum uitspraak : 22 maart 2013
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
thans gedetineerd in [PI].
raadsman : mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 22 juni 2008 te Zevenaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (aantal) geldbedrag(en) (totaal ongeveer 450 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of verdachtes mededader de woning ([adres2]) van die [slachtoffer] is/zijn binnengedrongen en/of (vervolgens) een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getrokken en/of (vervolgens) met dat pistool, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, althans een hard voorwerp die [slachtoffer] (tegen het hoofd) heeft/hebben geslagen en/of een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (op dreigende wijze) heeft getoond aan die [slachtoffer] en/of (vervolgens) die [slachtoffer] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "De kamer in" en/of "Geld, geld" en/of "de pincode" en/of "Waag het niet de politie te bellen, ik ken je familie", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of welk vorenomschreven feit werd gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 22 juni 2008 te Zevenaar, in elk geval in de gemeente Zevenaar, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een (aantal) geldbedrag(en) (totaal ongeveer 450 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of verdachtes mededader de woning ([adres2]) van die [slachtoffer] is/zijn binnengedrongen en/of (vervolgens) een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getrokken en/of (vervolgens) met dat pistool, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, althans een hard voorwerp die [slachtoffer] (tegen het hoofd) heeft/hebben geslagen en/of een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (op dreigende wijze) heeft getoond aan die [slachtoffer] en/of (vervolgens) die [slachtoffer] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "De kamer in" en/of "Geld, geld" en/of "de pincode" en/of "Waag het niet de politie te bellen, ik ken je familie", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of welk vorenomschreven feit werd gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 8 maart 2013 ter openbare terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht.
De officier van justitie, mr. K.J.L. de Valk, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 22 juni 2008 rond 21.40 uur hebben [mededader] en een tweede persoon bij de woning van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) aan de [adres2] te Zevenaar aangebeld en zijn zij deze woning, na het openen van de deur door het slachtoffer, binnengedrongen. Daarbij drukten zij het slachtoffer naar binnen. De langste van de twee overvallers (niet [mededader]) had een pistool bij zich en gaf het slachtoffer een klap tegen zijn hoofd. Daarbij werd geroepen: “de kamer in, de kamer in” en “geld, geld”. Onder deze bedreigingen gaf het slachtoffer geld af aan de kleinste van de twee, [mededader]. Deze nam vervolgens geld uit de achterzak van de broek van het slachtoffer en nam de pinpas van het slachtoffer, waarbij hij zei: “de pinpas en de pincode”. Hierna nam hij de mobiele telefoon van het slachtoffer en zei daarbij: “waag het niet om de politie te bellen, ik ken je familie”. De lange overvaller liep naar de hoek van de kamer en trok het telefoonsnoer van de vaste telefoon stuk.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit, te weten het tezamen en in vereniging met [mededader] plegen van een diefstal met geweld. De officier van justitie heeft met name gewezen op de omstandigheid dat het DNA van verdachte op het telefoonsnoer uit de woning van het slachtoffer is aangetroffen. Dit bewijsmiddel wordt in voldoende mate door overige bewijsmiddelen ondersteund.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft iedere betrokkenheid bij het tenlastegelegde ontkend. De verdediging heeft aangevoerd dat het (aangetroffen DNA op het) telefoonsnoer niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt. Er is immers sprake van onzorgvuldigheid bij (de verslaglegging van) het veiligstellen, de opslag en de overdracht aan het NFI van het telefoonsnoer. En het originele proces-verbaal van sporenonderzoek is niet meer beschikbaar.
Daarnaast is het telefoonsnoer in twee delen van elk circa 25 cm veiliggesteld. Dit is onvolledig aangezien het snoer vele malen langer is.
Niet duidelijk is verder wat met het telefoonsnoer is gebeurd in de periode van 22 juni 2008 (inbeslagneming) en 9 juli 2008 (ontvangst bij het NFI, afdeling HBS).
Verder kan niet worden vastgesteld dat het telefoonsnoer conform geldende FT-normen is behandeld. Zo zijn de twee snoerdelen ten onrechte gezamenlijk in één verpakking gedaan en zijn deze delen als één geheel bemonsterd. Voorts was de verpakking, waarin het snoer zich bevond, niet op de juiste wijze afgesloten, waardoor het telefoonsnoer aan ongewenste invloeden van buitenaf blootgesteld kan zijn geweest. Tot slot is, gelet op de gebrekkige verslaglegging, onduidelijk of het op 7 juli 2008 aan het NFI overgedragen stuk van overtuiging, hetzelfde is als het stuk van overtuiging ontvangen door het NFI op 9 juli 2008. Het is dat laatste stuk van overtuiging waarop DNA is aangetroffen.
Nu het aangetroffen DNA op het telefoonsnoer aldus niet tot bewijs kan worden gebezigd, resteert onvoldoende bewijs en dient verdachte te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat het aangetroffen DNA-spoor onvoldoende kwalitatief wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Daardoor is niet voldaan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering. Ook om deze reden dient verdachte te worden vrijgesproken.
Meer subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat er alternatieve, niet onaannemelijke, scenario’s denkbaar zijn voor de aanwezigheid van het DNA van verdachte op het telefoonsnoer. Derhalve dient verdachte ook om deze reden, wegens gebrek aan bewijs, te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Gelet op de vaststaande feiten ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte diegene is die hiervoor als de lange overvaller is aangeduid. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van het bewijsmiddel; het telefoonsnoer
In de enkele omstandigheid dat het originele proces-verbaal van sporenonderzoek al dan niet zou ontbreken, ziet de rechtbank geen aanleiding het sporenonderzoek, dan wel de verslaglegging daarvan achteraf, als onzorgvuldig te beschouwen. Allereerst gaat de rechtbank ervan uit dat het originele proces-verbaal zich bevindt in het door het Gerechtshof te Arnhem afgedane procesdossier tegen [mededader]. Vervolgens overweegt de rechtbank dat uit het dossier in de onderhavige zaak blijkt van een verantwoording van zowel de ‘chain of custody’ als de ‘chain of evidence’. Niet gesteld, noch gebleken is dat enige schakel in deze verantwoording ontbreekt in dit dossier.
Hierna zal nader worden ingegaan op de vraag of evenbedoelde verantwoording volstaat om het sporenmateriaal ook tot bewijs te kunnen bezigen.
In de woning van het slachtoffer hebben de ter plaatse gekomen verbalisanten op aanwijzen van het slachtoffer onder andere een kapot getrokken telefoonsnoer aangetroffen. Aan beide zijden van het breukvlak in het telefoonsnoer is door deze verbalisanten een relevant deel van het snoer afgeknipt. Beide delen zijn door hen gewaarmerkt met het sporenidentificatienummer (SIN) CAA945.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat het telefoonsnoer kapot is getrokken door de lange overvaller. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat men, om genoeg kracht te kunnen zetten teneinde een dergelijk snoer met de handen kapot te trekken, het snoer met de handen op een niet te grote afstand van elkaar moet vastpakken. De rechtbank ziet daarom niet in dat een groter deel van het telefoonsnoer veiliggesteld had moeten worden en volgt de verdediging dan ook niet in het betoog dat ten onrechte slechts twee maal circa 25 cm van het telefoonsnoer is veiliggesteld.
Om dezelfde redenen hebben naar het oordeel van de rechtbank de twee delen van het telefoonsnoer betrekking op één (dader)spoor, te weten DNA-materiaal van beide handen van eenzelfde persoon.
De rechtbank vermag daarom ook niet in te zien waarom het gegeven dat de twee delen van het telefoonsnoer in één verpakking zijn opgeslagen en overgedragen aan het NFI als onzorgvuldig zou moeten worden aangemerkt.
Het veiliggestelde telefoonsnoer (in twee delen), met SIN CAA945, heeft in de periode 22 juni 2008 tot en met 7 juli 2008 opgeslagen gelegen in de sporenopslag van de technische recherche Gelderland-Midden. Op 7 juli 2008 is dit telefoonsnoer in een verzegeld krat bij het NFI ontvangen. Op 9 juli 2008 is dit telefoonsnoer voor onderzoek bij de afdeling Humane Biologische Sporen van het NFI ontvangen.
Weliswaar vermeldt het proces-verbaal van 25 januari 2013 dat het telefoonsnoer (met SIN CAA945) door het NFI is ontvangen op 9 juli 2008, maar de rechtbank merkt dit aan als een kennelijke verschrijving. Immers, als datum van ontvangst door het NFI van het telefoonsnoer met SIN CAA945 wordt 7 juli 2008 zowel in het proces-verbaal van 18 februari 2013 als in het DNA-rapport van het NFI van 23 juni 2008 genoemd.
Uit hetgeen door de verdediging is aangevoerd, dan wel anderszins, kan de rechtbank niet concluderen dat met betrekking tot het spoor met SIN CAA945 de daarvoor geldende kwaliteits- dan wel zorgvuldigheidsnormen niet in acht zijn genomen. Evenmin is aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een mogelijkheid tot manipulatie of contaminatie van op het spoor aanwezig DNA.
Ten aanzien van de DNA-match
De beide delen van het telefoonsnoer zijn door het NFI als één geheel bemonsterd, welk monster is onderzocht op de aanwezigheid van relevant DNA-sporenmateriaal. Zoals hiervoor reeds overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van één daderspoor.
Op de bemonstering van het telefoonsnoer is DNA-materiaal aangetroffen. Van het DNA in deze bemonstering is een DNA-profiel van een man verkregen. Dit DNA-profiel is op 12 augustus 2008 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken.
Van verdachte is, na een veroordeling, DNA afgenomen, waarvan een DNA-profiel is verkregen. Dit DNA-profiel is op 13 juli 2012 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Het DNA-profiel van verdachte matcht met het DNA-profiel verkregen uit het DNA op het telefoonsnoer met SIN CAA945. De kans dat het DNA van een willekeurige ander matcht met het DNA-profiel op het telefoonsnoer met SIN CAA945 is kleiner dan één op één miljard.
De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van voormelde conclusies van het NFI. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat het DNA aangetroffen op het telefoonsnoer met SIN CAA945 van verdachte afkomstig is.
Ten aanzien van de opgeworpen alternatieve scenario’s
De verdediging heeft een drietal mogelijke alternatieve scenario’s aangedragen om de aanwezigheid van verdachte’s DNA op het telefoonsnoer te verklaren.
Over het verrichte DNA-onderzoek en de interpretatie van de onderzoeksresultaten is op de terechtzitting van 14 december 2012 deskundige drs. ing. [deskundige] gehoord. De deskundige heeft naar aanleiding van vragen over de drie alternatieve scenario’s verklaringen afgelegd. De rechtbank leidt daaruit het navolgende af.
De op het telefoonsnoer aangetroffen concentratie DNA betekent dat sprake was van relatief veel celmateriaal op het snoer. Dat past goed bij het scenario dat het snoer met kracht met de handen is kapot getrokken. Dit omdat bij een dergelijke handeling er sprake moet zijn van veel frictie of wrijving. Op het telefoonsnoer is DNA aangetroffen van één mannelijk persoon. Weliswaar zijn geringe sporen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van DNA-materiaal van een ander persoon, maar er is geen mengprofiel aangetroffen. Verwacht mag in ieder geval worden dat het DNA van diegene die het snoer kapot trekt in sterke mate op het snoer aanwezig is.
Ten aanzien van alle drie de alternatieve scenario’s geldt dat bij overdracht van verdachte’s DNA op het snoer, doordat een ander dat snoer kapot trekt, men op zijn minst verwacht een mengspoor aan te treffen. Dit mengspoor zou het DNA van de andere persoon moeten bevatten, waarbij de hoeveelheid DNA van die andere ten minste gelijk aan of zelfs groter dan de hoeveelheid DNA van de verdachte zou moeten zijn. Het kapot trekken van een kabel, zoals het telefoonsnoer met SIN CAA945, levert namelijk veel celmateriaal op. Er is op het telefoonsnoer echter geen mengspoor aangetroffen. De hier aangetroffen hoeveelheid celmateriaal past dan ook slecht bij een indirecte overdracht van celmateriaal. Dat wordt, zoals gezegd, nog versterkt door het ontbreken van celmateriaal van die andere persoon, aldus deskundige [deskundige].
Gelet op de hiervoor weergegeven onderzoeksresultaten en de toelichting gegeven door de deskundige is de rechtbank van oordeel dat de alternatieve scenario’s, waarbij telkens sprake zou zijn van overdracht van verdachte’s DNA door een ander, niet aannemelijk zijn geworden. Immers, bij die scenario’s had het in de lijn der verwachting gelegen dat op z’n minst een DNA mengspoor was aangetroffen, waarbij de hoeveelheid DNA van de beweerdelijke andere persoon gelijk aan of groter zou zijn dan dat van verdachte. Dit was evenwel niet het geval.
Conclusies ten aanzien van het DNA-spoor op het telefoonsnoer
Zoals hiervoor overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het DNA-materiaal op het telefoonsnoer met SIN CAA945 een daderspoor betreft.
Nu DNA-materiaal van verdachte op dit telefoonsnoer is aangetroffen in een zodanig grote hoeveelheid dat dit past bij het kapot trekken van het telefoonsnoer, terwijl enig alternatief scenario niet aannemelijk is geworden, acht de rechtbank het zeer waarschijnlijk dat het verdachte zelf is geweest die zijn eigen DNA heeft achtergelaten op de plaats delict, door het telefoonsnoer op 22 juni 2008 in de woning van aangever kapot te trekken.
Ondersteunende bewijsmiddelen
De volgende vraag die de rechtbank dan heeft te beantwoorden, is of de waarschijnlijkheid dat dit daderspoor afkomstig is van verdachte, bevestiging of juist ontkrachting vindt in het overige bewijsmateriaal. Daartoe dient de rechtbank te beoordelen of tijdens het onderzoek ter terechtzitting van voldoende ondersteunend wettig bewijs gebleken is om tot de overtuiging te komen dat, en zo ja in hoeverre, verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Alibi
Verdachte heeft niet alleen geen verklaring kunnen geven voor de aanwezigheid van zijn DNA – in deze hoeveelheid – in de woning van aangever, maar ook is niet aannemelijk geworden dat verdachte op 22 juni 2008 niet in Zevenaar was.
Lengte verdachte
Aangever heeft verklaard dat hij zelf 1,83 meter lang is. Voorts heeft aangever verklaard dat de lange man groter was dan hij en in elk geval veel groter dan de kleinere overvaller. Uit het politie herkenningsysteem blijkt dat [mededader] 1,73 meter lang is. [mededader] heeft verklaard dat hij de overval heeft gepleegd tezamen met een ander die twee meter lang is. Nu verdachte, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, 2,04 meter is, acht de rechtbank de lengte van verdachte van redengevende betekenis voor de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde feit.
Overig signalement
Getuige [getuige1], wonende aan de [adres3], heeft verklaard dat zij op 22 juni 2008 rond 21.45 uur twee jongens zag die het trapje bij haar woning op gingen: een grote en een kleine. Vervolgens hoorde zij geschreeuw. Later begreep zij dat bij haar buurman een overval heeft plaatsgevonden. De rechtbank gaat - gelet op locatie, datum en tijdstip, alsmede de overeenkomst met de door aangever gegeven signalementen - ervan uit dat de door de getuige waargenomen personen degenen zijn geweest die aangever hebben overvallen. Deze getuige heeft een signalement gegeven van beide jongens. De grote jongen omschreef zij als [omschrijving].
De rechtbank ziet in deze beschrijving van het kapsel een overeenkomst met een beschrijving door het observatieteam van verdachte, zoals hij er uit zag in de zomer van 2008. Verdachte en [mededader] zaten op 21 juli 2008, bijna een maand na de overval op de woning in Zevenaar, samen aan een tafel op het moment dat [mededader] werd gearresteerd door het arrestatieteam. Direct voorafgaand aan zijn arrestatie werd [mededader] geobserveerd door politiemensen. Het observatieteam heeft waargenomen dat [mededader] op het moment van zijn arrestatie aan een tafel zat met een persoon, door het observatieteam genoemd “[codenaam]”. Deze “[codenaam]” is door het observatieteam eerder die dag waargenomen in de buurt van [mededader]. Daarbij is “[codenaam]” omschreven als [signalement].
De rechtbank overweegt, gelet op de verklaring van verdachte dat hij degene was die met [mededader] aan tafel zat toen [mededader] werd gearresteerd , dat het observatieteam met “[codenaam]” - buiten redelijke twijfel - verdachte moet hebben bedoeld. Hierdoor kan er van uit worden gegaan dat verdachte in die periode [signalement].
Relatie verdachte met [mededader]
Verdachte heeft verklaard [mededader] wel te kennen, maar geen nauwe band met hem te hebben gehad. De rechtbank volgt verdachte niet in deze verklaringen.
[mededader] heeft bij de rechter-commissaris verklaard verdachte al van jongs af aan te kennen. Verdachte werkte in de steigerbouw en kwam wel eens in een coffeeshop van de familie van [mededader]. Verdachte kwam in die periode veel bij [mededader] en liet zijn hond wel eens uit.
Vanuit detentie heeft [mededader] brieven geschreven aan een vriendin, [vriendin]. In een van die brieven schrijft hij: “en je weet mijn eerste man, die lange beveiliger van mij. Mocht er ooit wat met je zijn en als er dan echt wat aan de hand zijn. Dan moet je hem bellen en zeggen [mededader] heeft gezegd deze code doorgeven tjakadi foelie menzie. Dan is hij er binnen 1 uur. Bodiguard alleen voor noodgevallen+code doorgeven alleen voor jou. Ik geef hem dat door. [telefoonnummer]”.
In een andere brief schrijft [mededader]: “en als er ooit echt wat is bel dan mijn broeder [verdachte] [telefoonnummer]. Hij is mijn 1ste man voor echte noodsituaties en geef alleen door [mededader] zegt je moet me helpen. Geeft hem deze code door tjakadi foelie menzi.”.
[mededader] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij in deze brieven doelde op verdachte. De woorden ‘tjakadi foelie menzi’ betreffen zigeunertaal. Dat is een woordje tussen hem en verdachte. Hij heeft verdachte die taal geleerd.
Het telefoonnummer [telefoonnummer] bleek bij verdachte in gebruik te zijn. Verdachte heeft verklaard dat het zou kunnen dat dit zijn nummer was.
Nu [mededader] heeft verklaard verdachte van jongs af aan te kennen, zij veel bij elkaar kwamen, hij verdachte een speciale taal heeft geleerd en hij naar verdachte verwijst als zijn “eerste man”, die (kennelijk) bij problemen ingeschakeld kan worden, is de rechtbank van oordeel dat de relatie tussen verdachte en [mededader] verder gaat dan slechts oppervlakkige contacten. Deze band tussen verdachte en [mededader], die zijn aandeel in de overval heeft bekend, acht de rechtbank eveneens van redengevende betekenis voor de betrokkenheid van verdachte bij de hier besproken overval.
Concluderende overwegingen
Gelet op de aangifte, het aangetroffen DNA van verdachte en op de hiervoor besproken ondersteunende bewijsmiddelen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 22 juni 2008 te Zevenaar tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aantal geldbedrag, geheel toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en verdachtes mededader de woning ([adres2]) van die [slachtoffer] zijn binnengedrongen en (vervolgens) een pistool heeft getrokken en (vervolgens) met dat pistool, die [slachtoffer] (tegen het hoofd) heeft geslagen en een pistool, (op dreigende wijze) heeft getoond aan die [slachtoffer] en (vervolgens) die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "De kamer in" en "Geld, geld" en "de pincode" en "Waag het niet de politie te bellen, ik ken je familie", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de strafoplegging aangevoerd dat deze zaak moet worden afgedaan naar de richtlijnen zoals die golden ten tijde van het delict in 2008. Destijds was de richtlijn voor een dergelijk feit 36 maanden gevangenisstraf.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 6 februari 2013; en
• reclasseringsadviezen d.d. 29 augustus 2012 en 4 september 2012, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich samen met een mededader schuldig gemaakt aan een gewapende overval in een woning. Aan het begin van de avond zijn zij de woning van het slachtoffer binnengedrongen en hebben hem met een pistool bedreigd en hem geslagen. Onder bedreiging van het slachtoffer hebben verdachte en zijn mededader geld buit gemaakt. Toen zij de woning hebben verlaten, hebben ze getracht communicatie voor het slachtoffer onmogelijk te maken door zijn mobiele telefoon weg te nemen en de telefoonkabel van de vaste telefoon kapot te trekken. Verdachte en zijn mededader hebben geweten waar ze moesten zijn en moeten de overval zorgvuldig hebben voorbereid.
Deze gebeurtenissen moeten voor het slachtoffer een zeer grote impact hebben gehad. Hij is overvallen in zijn eigen woning, waar hij zich veilig moet kunnen voelen. Dit gevoel heeft verdachte op zeer grove wijze beschaamd. Verder brengen dergelijke feiten grote gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Door dit feit te plegen heeft verdachte laten zien geen rekening met anderen te houden en slechts zijn eigen gewin voorop te stellen. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk. De rechtbank betrekt bij de strafoplegging in het bijzonder dat het grootste deel van het geweld bij deze overval van de zijde van verdachte kwam.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 47, 63 en 312 van het Wetboek van Straf¬recht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. P.C. Quak (voorzitter), mr. J.M. Hamaker en mr. C.M.E. Lagarde, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 maart 2013.