RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team Bestuursrecht
registratienummer: AWB 12/2988
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 19 maart 2013.
[Eisers], eisers,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. A.E.L.Th. Balkema,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 9 mei 2012.
Bij besluit van 1 februari 2012 heeft verweerder de bijstand van eisers vanaf 1 januari 2012 omgezet in een geldlening van € 74.920 en aan eisers de verplichting opgelegd om mee te werken aan de vestiging van een krediethypotheek.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar deels gegrond verklaard ten aanzien van de verplichting tot het vestigen van een krediethypotheek en de hoogte van de geldlening, die gewijzigd is in € 70.320. Voor het overige heeft verweerder het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 9 oktober 2012. Eisers zijn aldaar verschenen, bijgestaan door mr. A.E.L.Th. Balkema. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L.M.P. Servais.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de zaak voor verdere behandeling doorverwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank. Nadat de daarvoor vereiste toestemming van partijen was verkregen heeft de rechtbank zonder nadere zitting behandeld en daarna het onderzoek gesloten.
1. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eisers economisch eigenaar zijn van de woonwagen waarin zij wonen. Omdat de waarde van de woonwagen het op grond van artikel 34, tweede lid, onder d, van de Wwb vrijgelaten vermogen van € 48.000 te boven gaat, heeft verweerder besloten vanaf 1 januari 2012 de bijstand voor de overwaarde van de woonwagen te verstrekken in de vorm van een geldlening. Voor de waardering van de woonwagen gaat verweerder uit van de waardebepaling in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ).
2. Eisers kunnen zich hiermee niet verenigen en hebben zich op het standpunt gesteld dat zij geen eigenaar zijn van de woonwagen omdat deze op grond van Vivare staat. Eisers hebben gewezen op de definitie van economische eigendom in artikel 2, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR). Hierin wordt onder economische eigendom verstaan een samenstel van rechten en verplichtingen met betrekking tot onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen, dat een belang bij die zaken of rechten vertegenwoordigt. Het belang omvat ten minste enig risico van waardeverandering en komt toe aan een ander dan de eigenaar of beperkt gerechtigde. Eisers voeren aan dat de economische eigendom een afsplitsing is van de volledige eigendom, en dat de volledig eigenaar op enig moment de wil moet hebben gehad een deel van de volle eigendom af te splitsen. Uit de stukken blijkt niet dat Vivare ooit deze wil heeft gehad en zo ja, wanneer dan de overdracht plaats heeft gevonden. Subsidiair verzetten eisers zich tegen de waardebepaling door verweerder.
3. Tussen partijen staat vast dat Vivare door natrekking (juridisch) eigenaar is geworden van de woonwagen, nu deze is geplaatst op de grond van Vivare. Verweerder heeft eisers gekwalificeerd als economisch eigenaar van de woonwagen.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Eisers huren de woonwagenstandplaats van Vivare. Zij hebben hun huidige woonwagen in 2004 gekocht en op de woonwagen¬standplaats van Vivare geplaatst. Uitgangpunt is dat Vivare door natrekking eigenaar is van de woonwagen en dat deze in beginsel tot haar vermogen behoort. Economische eigendom is geen eigendom in de zin van artikel 5:1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Met dit begrip wordt slechts gedoeld op het bestaan van een aantal verbintenisrechtelijke rechten en verplichtingen tot een zaak, die niet in alle gevallen dezelfde inhoud behoeven te hebben (Hoge Raad 8 juli 2011, LJN: BQ2809). Eisers hebben ter zitting aangegeven dat zij desgewenst de woonwagen kunnen verplaatsen, verkopen of vervangen door een andere woonwagen. Hiervoor is geen toestemming van Vivare vereist en het voordeel of nadeel van een dergelijke transactie komt geheel voor rekening en risico van eisers. Daaruit leidt de rechtbank af dat eisers een rechtens afdwingbare aanspraak op Vivare hebben de natrekking ongedaan te mogen maken, waarmee de (juridische) eigendom weer naar hen terugkeert, om vervolgens de woonwagen te vervangen of te verplaatsen. De rechtbank leidt daaruit eveneens af dat eisers met instemming van Vivare in het geval van verhuizing onder achterlating van de woonwagen jegens de nieuwe gebruikers aanspraak hebben op vergoeding van de waarde van de woonwagen. Daarnaast hebben eisers verklaard dat zij hun woonwagen geheel zelf onderhouden. Vivare speelt ook hierbij geen rol. Het onderhoud komt dus geheel voor rekening en risico van eisers, ook een eventuele waardevermeerdering of waardevermindering als gevolg hiervan. Zij hebben de vrije beschikking over de woonwagen en het gehele risico van waardeverandering van de woonwagen komt voor hun rekening.
5. Gezien de bovenbeschreven verbintenisrechtelijke aanspraken van eisers op de woonwagen en de op hen rustende risico’s en onderhoudsverplichtingen is de rechtbank van oordeel dat de woonwagen is aan te merken als een bezitting van eisers in de zin van artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb. In het midden kan blijven of de situatie al dan niet moet worden aangeduid als economische eigendom. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat artikel 50 van de Wwb ook van toepassing is op woonwagens. Verweerder is dan ook op grond van artikel 50, tweede lid, onder b, van de Wwb gehouden om de bijstand aan eisers te verstrekken in de vorm van een geldlening voor de overwaarde die de woonwagen heeft boven het op grond van artikel 35, tweede lid, onder d, van de Wwb vrijgestelde bedrag van € 48.000.
6. De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of verweerder voor de vaststelling van de waarde van de woonwagen terecht aansluiting heeft gezocht bij de WOZ-waarde 2011. Eisers voeren aan dat de WOZ-waarde niet gebruikt kan worden, nu dit een waardebeschikking is die is bedoeld voor de juridische eigenaar, in dit geval Vivare. Daarnaast is bij de bepaling van de WOZ-waarde geen rekening gehouden met de slechte staat van de woonwagen. Ten onrechte is de heffingsambtenaar of taxateur de woonwagen niet komen bezichtigen. Ook is niet duidelijk welke waarderingsmaatstaven verweerder voor de vaststelling van de WOZ-waarde heeft toegepast.
7. De rechtbank stelt vast eisers geen bezwaar hebben gemaakt tegen de aan hen gerichte beschikking ‘gemeentelijke heffingen en WOZ-kennisgeving’ van 28 februari 2011. Dit besluit is onherroepelijk en daardoor rechtens onaantastbaar geworden. Dit besluit staat in deze procedure ook niet ter beoordeling van de rechtbank. Dat betekent dat de rechtbank geen inhoudelijk oordeel kan geven over de vaststelling van de WOZ-waarde 2011 en de daarvoor gevolgde procedure en de gehanteerde maatstaven, maar enkel de vraag kan beantwoorden of verweerder voor de bepaling van de omvang van het vermogen in de woonwagen terecht aansluiting heeft gezocht bij de WOZ-waarde 2011.
8. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de WOZ-waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
9. De rechtbank overweegt als volgt. De wijze waarop in de WOZ de waarde wordt bepaald sluit naar het oordeel van de rechtbank aan bij vaststelling van de waarde van de bezittingen zoals bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Wwb, te weten de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering. De WOZ-waarde 2011 was ten tijde van het primaire besluit de meest recente bekende WOZ-waarde. Bij de vaststelling van deze WOZ-waarde is onderscheid gemaakt tussen de woonwagen, de berging en de grond. Zoals hierboven is overwogen, hadden eisers als economisch eigenaar de vrije beschikking over de woonwagen, waarbij elke waardevermeerdering of waardevermindering voor hun rekening en risico kwam. Gelet op artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ en het hierboven overwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht aansluiting heeft gezocht bij de WOZ-waarde die in 2011 aan de woonwagen is toegekend.
10. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eisers tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
11. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
12. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, en mr. J.A. van Schagen en mr. F.J. de Vries, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Verhoeven, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2013.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 19 maart 2013.