vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
zaaknummer / rolnummer: C/05/236650 / HA ZA 12-821
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] HOLDING B.V.,
gevestigd te [werknemer],
eiseres,
advocaat mr. F.E. Boonstra te Noordwijk,
1. de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK BOMMELERWAARD U.A.,
gevestigd te Zaltbommel,
gedaagde,
advocaat mr. E.J. Peerboom-Gerrits te Eindhoven,
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. S.J.G.A. van Pelt te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiseres] Holding enerzijds en Rabobank en [gedaagde sub 2] anderzijds genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 februari 2013
- het proces-verbaal van comparitie van 18 februari 2013.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De besloten vennootschap [eiseres] B.V. (hierna: [eiseres] BV) heeft [gedaagde sub 2] bij dagvaarding van 27 februari 2009 gedagvaard voor de rechtbank ’s-Gravenhage in verband met onbetaald gebleven facturen.
2.2. Op 12 mei 2009 heeft [eiseres] BV conservatoir beslag gelegd op een tweetal aan [gedaagde sub 2] in eigendom toebehorende onroerende zaken voor een bedrag van € 100.000,00, welke onroerende zaken destijds waren verhypothekeerd aan de Rabobank.
2.3. [gedaagde sub 2] heeft een deel van de beslagen onroerende zaken verkocht. De levering daarvan was bepaald op 31 juli 2009.
2.4. [gedaagde sub 2] en Rabobank hebben [eiseres] BV verzocht mee te werken aan de opheffing van het door [eiseres] BV gelegde conservatoir beslag, teneinde de verkochte onroerende zaak te kunnen leveren.
2.5. Op 31 juli 2009 hebben [eiseres] BV (beslaglegger), [gedaagde sub 2] (verkoper) en Rabobank (hypotheekhouder) ten overstaan van mr. N.M. van Gelderen, notaris te Zaltbommel, een “depotovereenkomst bij beslag onroerende zaak” (hierna: de depotovereenkomst) gesloten. In de depotovereenkomst staat – voor zover in deze procedure van belang – het volgende:
1. (...)
2. dat beslaglegger een vordering heeft op verkoper, waarvoor op 12 mei 2009 conservatoir beslag is gelegd onder meer voormelde registergoederen;
3. dat verkoper deze vordering betwist;
4. dat hypotheekhouder eveneens een vordering op verkoper heeft, waarvoor ten laste van voormelde registergoederen hypothecaire zekerheid is verleend (...);
5. (...)
6. (...)
7. dat beslaglegger bereid is het beslag op te heffen (...), op voorwaarde dat een geldbedrag onder berusting van de notaris blijft;
8. dat hypotheekhouder bereid is het hypotheekrecht op te zeggen (...), onder voorwaarde dat na te melden depotbedrag, indien de beslaglegger hierop geen rechten kan uitoefenen, toekomt aan de hypotheekhouder.
1. De notaris houdt een gedeelte van de koopsom, namelijk honderdduizend euro (€ 100.000,00), hierna te noemen het depotbedrag, onder zijn berusting tot zekerheid voor de nakoming door verkoper van zijn verplichting uit hoofde van de vordering waarvoor beslag is gelegd en de vordering waarvoor hypothecaire zekerheid is gegeven.
2. Verkoper, hypotheekhouder en beslaglegger verkrijgen ten gevolge hiervan een voorwaardelijke vordering op de notaris.
Verkoper cedeert bij dezen de hiervoor bedoelde vordering aan de hypotheekhouder, welke door de hypotheekhouder door ondertekening van deze overeenkomst wordt aangenomen.
De betreffende mededeling heeft bij dezen plaatsgevonden.
3. De notaris mag slechts tot uitbetaling aan hypotheekhouder en/of beslaglegger overgaan indien:
- hij van beide partijen schriftelijk een gelijkluidende opdracht hiertoe ontvangt, waarbij beide partijen verplicht zijn aan deze opdracht zo spoedig mogelijk hun medewerking te verlenen; of
- na een rechterlijke uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan dan wel uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
5. De notaris bewaart het depotbedrag rentedragend, indien hij dit langer dan een maand onder zich houdt. De door de notaris ontvangen rente wordt tegelijk met het depotbedrag uitbetaald. (...).
7. Verkoper, hypotheekhouder en beslaglegger vrijwaren de notaris voor elke aanspraak van derden en voor alle kosten die hij moet maken, indien hij bij weigering tot uitkering van het depotbedrag in rechte wordt betrokken.
2.6. Naar aanleiding van een meningsverschil tussen [eiseres] BV en Rabobank over de uitleg van de depotovereenkomst en de vraag aan wie het depotbedrag toekomt, heeft Rabobank in 2010 bij de rechtbank Haarlem om een voorlopig getuigenverhoor verzocht. Op 12 november 2010 respectievelijk 10 juni 2011 hebben getuigenverhoren plaats gevonden. De processen-verbaal van deze verhoren bevinden zich bij de stukken in het dossier.
2.7. Bij vonnis van 24 augustus 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage is [gedaagde sub 2] (in conventie) veroordeeld tot betaling aan [eiseres] BV van – kort gezegd – de openstaande facturen. Dit vonnis is inmiddels in kracht van gewijsde gegaan.
2.8. Op 22 november 2011 is tussen [eiseres] BV en [eiseres] Holding een akte van cessie opgemaakt, waarin [eiseres] BV haar vordering op [gedaagde sub 2] uit hoofde van het onder 2.7. genoemde vonnis heeft gecedeerd aan [eiseres] Holding.
2.9. Op 19 december 2011 heeft [eiseres] Holding Rabobank en [gedaagde sub 2] gedagvaard voor de rechtbank Arnhem en – samengevat – een verklaring voor recht gevorderd dat aan haar op grond van de depotovereenkomst van 31 juli 2009 het depotbedrag toekomt, alsmede een veroordeling van Rabobank en [gedaagde sub 2] tot (kort gezegd) het verlenen van hun medewerking aan de uitkering van het depotbedrag door notaris Van Gelderen aan [eiseres] Holding. Bij vonnis van 12 september 2012 van deze rechtbank (zaak- en rolnummer 224417 / HA ZA 11-1616) is [eiseres] Holding niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. De dagvaarding van [eiseres] Holding en het hiervoor genoemde vonnis bevinden zich bij de stukken.
2.10. Op 15 oktober 2012 is tussen [eiseres] BV en [eiseres] Holding een akte van cessie opgemaakt. In deze akte van cessie wordt verwezen naar het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 augustus 2011, alsmede naar de op 31 juli 2009 gesloten depotovereenkomst tussen [eiseres] BV, [gedaagde sub 2] en Rabobank. Verder is in deze akte van cessie, voor zover van belang, bepaald:
3. HKZ ([eiseres] BV – toevoeging rechtbank) draagt hierbij aan [eiseres] ([eiseres] Holding – toevoeging rechtbank) voornoemde vorderingen op P. [gedaagde sub 2] over, waaronder alle vorderingen die voortvloeien uit de voornoemde depotovereenkomst, zowel jegens [gedaagde sub 2], als Rabobank Bommelerwaard, in diens hoedanigheid van cessionaris in voornoemde depotakte, en de in voornoemde depotakte genoemde notaris, welke cessie door [eiseres] hierbij wordt aanvaard;
4. HKZ en [eiseres] verstaan dat met de vordering van HKZ op P. [gedaagde sub 2], en dus ook Rabobank Bommelerwaard en de betrokken notaris, tevens alle overige rechten, verplichtingen en rechtsvorderingen verbonden aan en/of samenhangend met de vorderingen op P. [gedaagde sub 2] overgaan op [eiseres], welke overdracht [eiseres], voor zover vereist, uitdrukkelijk verklaart bij deze aan te nemen.
2.11. Bij dagvaarding van 13 november 2013 heeft [eiseres] Holding Rabobank en [gedaagde sub 2] gedagvaard in de onderhavige procedure.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] Holding vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat aan [eiseres] Holding op grond van de depotovereenkomst van 31 juli 2009 en de akte van cessie van 15 oktober 2012 het gehele depotbedrag van € 100.000,00, alsmede de daarop gekweekte rente overeenkomstig artikel 5 van voormelde depotovereenkomst, toekomt;
2. Rabobank en [gedaagde sub 2], ieder voor zich en gezamenlijk, zal veroordelen tot betaling van het (depot)bedrag ad € 100.000,00 en mee te werken aan alle maatregelen en handelingen, die noodzakelijk zijn om de betrokken notaris van het notariskantoor van mr. G.C.H. Vos te Zaltbommel het depot van € 100.000,00 met rente op grond van de depotovereenkomst van 31 juli 2009 te doen uitkeren, op straffe van een boete van € 5.000,00 voor iedere dag dat Rabobank en/of [gedaagde sub 2], vanaf de dag van betekening van dit vonnis, de voornoemde medewerking, hoegenaamd ook, weigeren;
een en ander met veroordeling van Rabobank en [gedaagde sub 2] in de kosten van de procedure.
3.2. Rabobank en [gedaagde sub 2] voeren verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Rabobank en [gedaagde sub 2] hebben – ieder voor zich – bij wege van primair verweer aangevoerd dat [eiseres] Holding niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat tussen partijen reeds eenzelfde procedure is gevoerd en de rechtbank [eiseres] Holding bij vonnis van 12 september 2012 niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar vorderingen. [eiseres] Holding heeft geen hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, zodat dat vonnis gezag van gewijsde heeft en daarom bindend is tussen partijen.
4.2. [eiseres] Holding heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen gesteld dat in het vonnis van 12 september 2012 niet op de vordering van [eiseres] Holding is beslist. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van [eiseres] BV op de notaris niet door de cessie op [eiseres] Holding was overgegaan. Dat is door middel van de akte van cessie van 15 oktober 2012 hersteld, aldus [eiseres] Holding.
4.3. Artikel 236 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv.) bepaalt dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. Met de “rechtsbetrekking in geschil” wordt bedoeld het geschilpunt, de rechtsvraag, die partijen verdeeld houdt. Gezag van gewijsde komt toe aan die beslissingen in een vonnis, waarin de rechter aan bepaalde feiten bepaalde rechtsgevolgen heeft verbonden, ongeacht of deze beslissingen zijn neergelegd in het dictum, dan wel uitsluitend deel uitmaken van de overwegingen. Het moet daarbij wel gaan om geschilbeslissingen, dat wil zeggen die proces- en materieelrechtelijke beslissingen, die noodzakelijk zijn ter bepaling van de concrete rechtsverhouding tussen partijen en die het dictum dragen.
4.4. De rechtbank heeft in het vonnis van 12 september 2012, voor zover van belang, overwogen:
4.6. Partijen verschillen (...) over de vraag of uit hoofde van de depotovereenkomst een vordering van [...]. [eiseres] BV op [gedaagde sub 2] is ontstaan, die vervolgens in dezelfde akte van cessie (bedoeld is de akte van cessie van 22 november 2011 – toevoeging rechtbank) aan [eiseres] Holding is gecedeerd.
4.7. In de depotovereenkomst is uitdrukkelijk bepaald dat zowel de verkoper als de beslaglegger een (voorwaardelijke) vordering op de notaris verkrijgen, waarbij de verkoper op voorhand zijn vordering aan de hypotheekhouder heeft gecedeerd. Dat, zoals [eiseres] Holding stelt, er geen (voorwaardelijke) vordering op de notaris uit hoofde van de depotovereenkomst is ontstaan, maar (wel) op [gedaagde sub 2] en de Rabobank, is alleen al vanwege deze expliciete bepaling, waartoe ook [...]. [eiseres] BV zich verbond, rechtens onjuist.
Voor zover namens van Klink Holding is betoogd dat het in de onderhavige procedure niet zou gaan om een uit de depotovereenkomst gekregen vordering op de notaris, is dit betoog – in het licht van haar eigen vorderingen – onbegrijpelijk.
4.8. Voor zover van belang kan – zonder nadere toelichting die ontbreekt – uit de tekst van de akte van cessie (bedoeld is de akte van cessie van 22 november 2011 – toevoeging rechtbank) niet worden begrepen dat door de cessie de vordering die [...]. [eiseres] BV op de notaris heeft, is overgegaan. Noch artikel 1 en 2 van de akte van cessie noch artikel 3 van de akte van cessie kunnen zo worden begrepen. De slotsom is dat [eiseres] Holding niet-ontvankelijk is in haar vorderingen.
(...)
4.5. Kern van het geschil is de rechtsbetrekking tussen [eiseres] Holding enerzijds en Rabobank en [gedaagde sub 2] anderzijds uit hoofde van de depotovereenkomst en de vraag of [eiseres] Holding (na cessie van de vorderingen door [eiseres] BV) op grond van de depotovereenkomst een vordering heeft op Rabobank en [gedaagde sub 2]. In rechtsoverweging 4.7. van het vonnis van 12 september 2012 heeft de rechtbank overwogen dat in de depotovereenkomst uitdrukkelijk is bepaald dat zowel de verkoper ([gedaagde sub 2]) als de beslaglegger ([eiseres] BV) een (voorwaardelijke) vordering op de notaris verkrijgen, waarbij de verkoper op voorhand zijn vordering aan de hypotheekhouder (Rabobank) heeft gecedeerd en dat, gelet op die expliciete bepaling, de stelling van [eiseres] Holding dat er uit hoofde van die depotovereenkomst geen (voorwaardelijke) vordering op de notaris is ontstaan, maar (wel) op Rabobank en [gedaagde sub 2], rechtens onjuist is. De rechtbank heeft daarmee een inhoudelijk oordeel gegeven over de rechtsbetrekking tussen [eiseres] BV enerzijds en Rabobank en [gedaagde sub 2] anderzijds uit hoofde van de depotovereenkomst. In de onderhavige procedure vordert [eiseres] Holding opnieuw een verklaring voor recht met betrekking tot het depotbedrag, een veroordeling van Rabobank en [gedaagde sub 2] tot betaling van € 100.000,00 en (kort gezegd) het verlenen van hun medewerking aan de uitkering van het depotbedrag door notaris Van Gelderen aan [eiseres] Holding. De in de dagvaarding door [eiseres] Holding aangevoerde gronden voor haar vorderingen zijn exact dezelfde gronden als in de dagvaarding in de eerder tussen partijen gevoerde procedure, zij het dat [eiseres] Holding haar vorderingen, behalve op de depotovereenkomst, baseert op een recentere akte van cessie van 15 oktober 2012 (zie 2.10.). Het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 4.7. van het vonnis van 12 september 2012 betreft dezelfde rechtsbetrekking als de rechtsbetrekking die thans in geschil is en die (wederom) de grondslag vormt voor de vorderingen van [eiseres] Holding, een door [eiseres] Holding (als gevolg van cessie door [eiseres] BV) gepretendeerd vorderingsrecht op Rabobank en [gedaagde sub 2] uit hoofde van de depotovereenkomst.
In dat verband is niet van belang of in de eerste procedure ook nog andere geschilpunten aan de orde zijn geweest of in de onderhavige procedure dergelijke andere geschilpunten aan de orde zijn (vgl. HR 14 oktober 1988, NJ 1989, 413). Met andere woorden, dat – anders dan de rechtbank in rechtsoverweging 4.8. van het vonnis van 12 september 2012 ten aanzien van de akte van cessie van 22 november 2011 heeft overwogen – de (voorwaardelijke) vordering van [eiseres] BV op de notaris door de (latere) akte van cessie van 15 oktober 2012 nu wél op [eiseres] Holding is overgegaan, is niet van belang. Deze cessie heeft niet tot gevolg – en kan ook niet bewerkstellingen – dat (alsnog) een vordering van [eiseres] BV (en door cessie thans [eiseres] Holding) ontstaat op Rabobank en [gedaagde sub 2], welke haar grondslag vindt in de depotovereenkomst. Over de rechtsbetrekking tussen [eiseres] BV enerzijds en Rabobank en [gedaagde sub 2] anderzijds uit hoofde van de depotovereenkomst heeft de rechtbank in het vonnis van 12 september 2012 immers al een oordeel gegeven en dat oordeel is bindend tussen partijen op grond van artikel 236 lid 1 Rv.
4.6. De slotsom is dat het primaire verweer van Rabobank en [gedaagde sub 2] slaagt en de vorderingen van [eiseres] Holding zullen worden afgewezen. Dat betekent dat de overige stellingen van partijen geen bespreking meer behoeven.
4.7. [eiseres] Holding zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.8. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht € 1.789,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 4.631,00
4.9. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- griffierecht € 821,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 3.663,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] Holding in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 4.631,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [eiseres] Holding in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 3.663,00,
5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2013.