ECLI:NL:RBONE:2013:BZ6900

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13-489
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak en toetsingscriteria

In deze zaak heeft verzoeker, die betrokken is bij een strafzaak, een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters mrs. C. van Linschoten, M.M.L.A.T. Doll en F.J.H. Hovens. Verzoeker stelt dat de rechters tijdens een regiezitting onterecht een zwaar toetsingscriterium hebben gehanteerd bij de afwijzing van zijn verzoeken om getuigen te horen en om onderzoekshandelingen te verrichten. De wrakingskamer van de rechtbank Oost-Nederland heeft het standpunt van verzoeker niet gevolgd en geoordeeld dat de rechters zich aan de wet hebben gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek is ingediend op 27 februari 2013, na een regiezitting op 22 januari 2013 en een uitspraak op 24 januari 2013. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij onvoldoende tijd had om zich voor te bereiden op de zitting, omdat het Openbaar Ministerie het dossier niet tijdig had toegestuurd. De rechtbank heeft deze stelling als niet onaannemelijk geacht, maar heeft desondanks geoordeeld dat het wrakingsverzoek ontvankelijk is.

De rechtbank heeft vervolgens de gronden van het wrakingsverzoek beoordeeld. Ten eerste heeft verzoeker aangevoerd dat de rechters onbegrijpelijke gronden hebben gehanteerd bij de afwijzing van zijn verzoeken. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de rechters de algemene voorschriften hebben toegepast die gelden voor reguliere zittingen en dat het noodzakelijkheidscriterium op de juiste wijze is toegepast. Ten tweede heeft verzoeker gesteld dat de rechtbank de indruk heeft gewekt dat het er niet toe doet wat er naar voren wordt gebracht ten aanzien van een mogelijk strafmaatverweer. De rechtbank heeft deze stelling verworpen en geoordeeld dat de beslissing van de rechters niet onbegrijpelijk is en dat er geen aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, met de overweging dat de rechters op basis van de feiten en omstandigheden objectief onpartijdig zijn geweest. De beschikking is gegeven op 28 maart 2013 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Wrakingskamer
zaaknummer: 13-489
Beschikking van 26 maart 2013
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking,
advocaat mr. H.O. den Otter te Arnhem,
tegen
mrs. C. van Linschoten, M.M.L.A.T. Doll en F.J.H. Hovens, in hun hoedanigheid van rechter.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 27 februari 2013 met bijlagen, waaronder:
- het procesverbaal van de terechtzitting in de zaken met parketnummer 05/900452-12 en 05/720717-12 van 22 januari 2013;
- een “verzoek herziening beslissing 24 januari 2013/verzoek tot voorzittersbeslissing” gedateerd 4 februari 2013 (verder: de brief van 4 februari 2013)
- een brief van C. van Linschoten als voorzitter van de kamer die de zaken met parketnummer 05/900452-12 en 05/720717-12 behandelde gedateerd 18 februari 2013 (verder: de brief van 18 februari 2013)
- het schriftelijke verweer van mrs. C. van Linschoten, M.M.L.A.T. Doll en
F.J.H. Hovens van 5 maart 2013;
- de pleitnotities van mr. H.O. den Otter, overgelegd ter zitting van 19 maart 2013;
- de notities van mr. J. Grijns, officier van justitie, overgelegd ter zitting van 19 maart 2013.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.O. den Otter, advocaat te Arnhem;
- mr. J. Grijns, officier van justitie.
Mrs. C. van Linschoten, M.M.L.A.T. Doll en F.J.H. Hovens hebben laten weten niet te zullen verschijnen.
2. Het wrakingsverzoek
2.1 Het verzoek tot wraking is gericht tegen mrs. C. van Linschoten, M.M.L.A.T. Doll en F.J.H. Hovens als rechter in de zaken met parketnummer 05/900452-12 en 05/720717-12 tegen verzoeker als verdachte.
2.2 Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft in zijn strafzaak ter terechtzitting en in de brief van 4 februari 2013 verzocht om getuigen te (doen) horen en om onderzoekshandelingen te verrichten, maar deze verzoeken zijn op onbegrijpelijke gronden en steeds ten nadele van verzoeker afgewezen, telkens op een manier die maakt dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
Het is onduidelijk waarom de rechtbank (mrs. C. van Linschoten, M.M.L.A.T. Doll en F.J.H. Hovens) zijn verzoeken voor aanvullend onderzoek niet heeft getoetst aan het verdedigingscriterium maar, met als motivering dat de verzoeken niet vóór de in artikel 263 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) genoemde termijn van 10 dagen voor de zitting zijn gedaan, aan het (zwaardere) noodzakelijkheidscriterium. Artikel 263 Sv is niet van toepassing nu de verzoeken zijn gedaan in aanloop van een regiezitting, waarop geen wettelijke regeling ziet. Uit jurisprudentie (waarbij verzoeker met name verwijst naar een uitspraken van respectievelijk de rechtbank Haarlem van 28 januari 2010 en de rechtbank Den Bosch van 14 september 2012) volgt dat de 10-dagen termijn van artikel 263 Sv juist niet gehanteerd wordt bij regiezittingen.
Daarbij komt dat verzoeker onvoldoende tijd heeft gehad om het dossier voor te bereiden en de verzoeken eerder - tien dagen voor de zitting - in te dienen, doordat het Openbaar Ministerie heeft verzuimd het omvangrijke dossier tijdig toe te sturen. Hierover heeft de rechtbank zich echter niet uitgelaten, zodat de beslissing om te toetsen aan het noodzakelijkheidscriterium nog meer onbegrijpelijk is. Ook het verzoek tot herziening van de beslissing is, gelet op geldende jurisprudentie, op onbegrijpelijke gronden afgewezen.
Ten tweede heeft de rechtbank beslist op een wijze die de indruk geeft dat het er niet toe doet wat ten aanzien van een mogelijk strafmaatverweer naar voren gebracht kan worden. Hiermee is sprake van een verkapte eindbeslissing als bedoeld in artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering.
2.3 Mrs. C. van Linschoten, M.M.L.A.T. Doll en F.J.H. Hovens hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.
3. De beoordeling
3.1 Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 512 en 513 Sv en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
Ontvankelijkheid
3.2 Volgens artikel 513 lid 1 Sv moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht.
De rechtbank stelt vast dat op 22 januari 2013 een regiezitting heeft plaatsgevonden en dat daarbij verzoeken van de verdediging d.d. 18 januari 2013 zijn behandeld. Op 24 januari 2013 heeft de rechtbank uitspraak gedaan over die verzoeken. Bij de brief van 4 februari 2013 heeft de raadsman van verzoeker de rechtbank verzocht haar beslissing te herzien. Bij de brief van 18 februari 2013 heeft de voorzitter, mr. C. van Linschoten, gereageerd op de brief van 4 februari 2013.
Deze brief is door mr. H.O. den Otter ontvangen op 20 februari 2013 en aan [verzoeker] doorgestuurd op 21 februari 2013. Op 27 februari 2013 is het door mr. H.O. den Otter namens verzoeker ingediende wrakingsverzoek bij de centrale informatiebalie van deze rechtbank ingekomen.
De rechtbank acht de stelling van de raadsman van verzoeker niet onaannemelijk dat, hoewel enige tijd is verstreken sinds de ontvangst van de brief van 18 februari 2013 en het inkomen van het wrakingsverzoek, dit te verklaren is uit het gegeven dat de raadsman eerst in de gelegenheid moet zijn om een en ander te bespreken met zijn cliënt. Mede door de afstand tussen de vestigingsplaats van de raadsman en het detentieadres van verzoeker, begrijpt de rechtbank dat enige tijd noodzakelijk is om een samenkomst te kunnen regelen. De rechtbank acht de verstreken tijd in casu dan ook verschoonbaar, zodat verzoeker kan worden ontvangen in zijn verzoek.
Het verzoek
3.3 De rechtbank stelt vast dat het wrakingsverzoek is gebaseerd op twee gronden. Ten eerste zouden de gewraakte rechters op onbegrijpelijk gronden en ten onrechte een voor verzoeker nadelig toetsingscriterium gehanteerd hebben met betrekking tot de verzochte onderzoekshandelingen. Ten tweede heeft de rechtbank het verzoek tot het horen van getuigen afgewezen, terwijl deze zouden kunnen bijdragen aan een strafmaatverweer. Hiermee heeft de rechtbank de indruk gewekt dat de strafmaat reeds bepaald is.
3.4 Mrs. C. van Linschoten, M.M.L.A.T. Doll en F.J.H. Hovens hebben over de afwijzing van de verzochte onderzoekshandelingen primair opgemerkt dat sprake is van een processuele beslissing die tegelijkertijd met een hoger beroep tegen het eindvonnis kan worden behandeld. Ook overigens kunnen zij zich niet vinden in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd. Immers, de raadsman heeft noch schriftelijk noch ter terechtzitting van 22 januari 2013 zijn stelling onderbouwd waarom zijn verzoeken zouden moeten worden getoetst aan het verdedigingscriterium.
Wat betreft het afwijzen van het verzoek tot het horen van getuigen wordt opgemerkt dat de rechtbank zich nog niet heeft uitgelaten over de vraag of verzoeker zich heeft schuldig gemaakt aan hetgeen hem wordt tenlastegelegd. Daarbij komt dat de raadsman niet duidelijk heeft gemaakt waarom het horen van de getuigen in het belang van de verdediging gewenst of anderszins noodzakelijk is.
3.5 Met betrekking tot de eerste grond overweegt de rechtbank als volgt. Met een regiezitting wordt gedoeld op een zitting waarop geen inhoudelijke behandeling plaatsvindt, maar waarbij het zwaartepunt ligt bij de planning van de inhoudelijke behandeling van de voorliggende strafzaak in een later stadium. De regiezitting is als zodanig niet in het Wetboek van Strafvordering geregeld.
Mrs. C. van Linschoten, M.M.L.A.T. Doll en F.J.H. Hovens hebben bij de beoordeling van de getuigenverzoeken en de overige onderzoekswensen de algemene voorschriften toegepast die op een reguliere zitting van toepassing zijn en op grond van die algemene voorschriften het noodzakelijkheidscriterium toegepast.
Dit is een inhoudelijke beslissing die op zichzelf niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde kan worden gesteld. Dat kan alleen door een rechtsmiddel tegen de beslissing aan te wenden.
De omstandigheden dat er voor de regiezitting geen specifieke afzonderlijke wettelijke regeling bestaat, dat rechtbank Haarlem in een door haar behandelde zaak heeft overwogen dat zij, “in aanmerking nemend het karakter van een regiezitting, die bij uitstek is bedoeld voor het naar voren brengen van onderzoekswensen”, in dat geval aanleiding zag om de verzoeken te beoordelen aan de hand van het criterium van het verdedigingsbelang en dat de rechtbank Den Bosch in een zaak heeft overwogen “omdat het een regiezitting betreft heeft de rechtbank bij beoordeling van het verzoek van de raadsman getuigen te horen, aan het verdedigingsbelang getoetst”, noch de omstandigheid dat, zoals verzoeker stelt, in het algemeen bij regiezittingen niet te strikt wordt omgegaan met (laat) ingediende onderzoekswensen, maakt dat deze beslissing onbegrijpelijk is of dat deze beslissing vragen over de onpartijdigheid zou oproepen. De stelling dat de rechtbank (mrs. C. van Linschoten, M.M.L.A.T. Doll en F.J.H. Hovens) zich niet heeft uitgelaten over de (gestelde) omstandigheid dat verzoeker en diens raadsman voorafgaand aan de regiezitting te weinig voorbereidingstijd hadden omdat het openbaar ministerie heeft verzuimd het dossier tijdig toe te zenden, wordt als feitelijk onjuist verworpen. Immers, blijkens het proces-verbaal is expliciet overwogen dat het eindproces-verbaal al geruime tijd gereed was en de voorzitter (mr C. van Linschoten) heeft in de als bijlage bij het wrakingsverzoek meegezonden brief van 18 februari 2013 geschreven dat de rechtbank in de omstandigheid dat de verdediging het dossier eerst half december had ontvangen geen reden heeft gezien de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
3.6 Ten aanzien van de tweede grond overweegt de rechtbank als volgt. De raadsman van verzoeker heeft uit de brief van de voorzitter, mr. C. van Linschoten, d.d. 18 februari 2013 de navolgende passage geciteerd:
“U schrijft dat het verdedigingsbelang voornamelijk ziet op een strafmaat verweer en dat u het daarom van belang acht getuigen te horen die over uw cliënt kunnen verklaren. De door u genoemde getuigen [getuige1] en [getuige2] zijn op geen enkele wijze betrokken geweest bij het feit waarvan uw cliënt verdacht wordt. Reeds daarom heeft de rechtbank het niet noodzakelijk geacht dat zij als getuigen worden gehoord.”
Volgens de raadsman van verzoeker snijdt deze redenering geen hout en geeft het de indruk dat het er in feite niet toe doet wat ten aanzien van een mogelijk strafmaatverweer naar voren gebracht kan worden. Er lijkt dan ook verkapt sprake te zijn van een eindbeslissing.
De wrakingskamer is van oordeel dat het middels een voorzittersbrief geven van een toelichting op een ter zitting genomen beslissing vragen kan oproepen en dat de gegeven toelichting op de reeds ter zitting genomen beslissing niet zonder meer verhelderend is, De wrakingskamer is echter niet van oordeel dat uit die toelichting kan worden afgeleid dat het er in feite niet toe doet wat ten aanzien van een mogelijk strafmaatverweer naar voren gebracht kan worden, dat deze toelichting zelf blijk geeft van vooringenomenheid, noch dat mede gelet op deze toelichting de beslissing van mrs. C. van Linschoten, M.M.L.A.T. Doll en F.J.H. Hovens om de getuigenverzoeken af te wijzen in het licht van de omstandigheden van de zaak zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
Voor zover verzoeker het met de afwijzende beslissing niet eens is kan dat, zoals ook door de raadsman van verzoeker bij de behandeling van het wrakingsverzoek is onderkend, enkel bij een eventueel hoger beroep aan de orde worden gesteld. Wraking is daarvoor niet het geëigende middel.
3.7 Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. M.C.G.J. van Well, T.P.E.E. van Groeningen en A.E.B. ter Heide in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.J.W. Lambregts en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2013.
de griffier bij ontstentenis van de voorzitter getekend door de oudste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.