ECLI:NL:RBONE:2013:BZ6032

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
226981
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendom en plaatsing van een hek op een brug tussen buren

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee buren over de eigendom van een brug en de plaatsing van een hek daarop. Eiser in conventie, die al decennia op zijn adres woont, stelt dat de brug eigendom van hem is en dat de gedaagde in conventie onrechtmatig een hek op deze brug heeft geplaatst. De gedaagde in conventie betwist de eigendom van de brug en beroept zich op een vermeende toestemming van eiser voor de plaatsing van het hek. De rechtbank heeft in een tussenvonnis vastgesteld dat de brug inderdaad eigendom is van eiser, maar dat de vraag of eiser toestemming heeft gegeven voor de plaatsing van het hek nog niet definitief beantwoord kan worden. De rechtbank heeft gedaagde in conventie opgedragen bewijs te leveren van zijn stellingen over de toestemming en de omstandigheden waaronder het hek is geplaatst. De zaak is aangehouden voor bewijslevering, waarbij de rechtbank ook heeft bepaald dat partijen aanwezig moeten zijn bij de getuigenverhoren. De uitspraak van de rechtbank benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken tussen buren en de juridische gevolgen van het al dan niet hebben van toestemming voor het aanbrengen van veranderingen aan eigendommen die in de nabijheid van elkaar liggen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/226981 / HA ZA 12-164
Vonnis van 27 februari 2013
in de zaak van
[eiser]
eiser in conventie
verweerder in reconventie
advocaat mr. E.A.C. Nijhof-Top te Zeewolde
tegen
[gedaagde]
gedaagde in conventie
eiser in reconventie
advocaat mr. J.H.H. Baljet te Amsterdam
Partijen zullen hierna [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 november 2012;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de akte uitlating na comparitie van de zijde van [eiser in conventie];
- de akte na comparitie van de zijde van [gedaagde in conventie].
1.2. Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser in conventie] woont reeds decennia te [woonplaats] op het adres [adres] 4B. [gedaagde in conventie] woont sinds 25 juni 2007 naast hem op het adres [adres] 6. Aan de andere kant (de zuidkant) van het perceel van [gedaagde in conventie] ligt water, genaamd de tussengracht. De situatie ter plaatse is weergegeven in het hieronder afgedrukte noordgerichte fragment van een uittreksel uit de kadastrale kaart die zich als bijlage bij productie 8 bij de dagvaarding bevindt. Het langgerekte perceel oostelijk van het huis met nummer 4 is de tuin van [eiser in conventie]. Het perceel ten zuiden daarvan, oostelijk van het huis met nummer 6 is de tuin van [gedaagde in conventie]. In de kaart is een brug aangeduid door twee kennelijk met de hand aangebrachte parallelle streepjes bij de oostelijke punt van de tuin van [gedaagde in conventie]. De brug overspant dus de tussengracht (van de gemeente) en rust aan de noordkant op het perceel van [gedaagde in conventie], aan de zuidkant op het perceel van [eiser in conventie]. De vette verticale streep op het perceel van [gedaagde in conventie] heeft geen betekenis.
2.2. Het huis van [eiser in conventie] heeft geen deur aan de straatkant en kan uitsluitend worden bereikt via de brug. Het huis van [gedaagde in conventie] heeft wel een deur aan de straatkant.
2.3. Op 14 juni 1983 heeft de gemeente [woonplaats] aan [eiser in conventie] een deel van het perceel verkocht dat toen nummer 3917 had. Het verkochte deel is in het bovenstaande fragment van het uittreksel uit de kadastrale kaart aangeduid met nummer 4881. Uit de notariële akte van die datum wordt geciteerd:
Partijen verklaarden bij deze nog te vestigen de navolgende erfdienstbaarheden:
a. Ten laste van het bij deze gekochte als dienend erf en ten nutte en ten gebruike van het bij de gemeente in eigendom zijnde perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie I nummer 2910 als heersend erf, de erfdienstbaarheid van overpad om (via de aanwezige brug over de tussengracht) te komen van en te gaan naar de [adres A] over een betegeld pad ter breedte van ongeveer een meter en vijftig centimeter.
b. Ten laste van de bij de gemeente in eigendom zijnde percelen kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie I nummers 2910 en 4546 als dienend erf en ten behoeve van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie I nummer 284, eigendom van de comparant H.A. [eiser in conventie], als heersend erf, de erfdienstbaarheid van uitweg en het hebben van een brug om te komen van en te gaan naar het hiervoor overgedragen gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie I nummer 3917 over een strook grond ter breedte van vijf meter, gelegen langs en evenwijdig aan de oostgrens van het perceel 2910 en over een brug, gelegen over het water, kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie I nummer 4546.
2.4. Het perceel 2910 is hernummerd tot 4827. Het perceel 4546 is de gracht (waar de brug overheen ligt).
2.5. Op 2 april 1984 heeft de afdeling bouw- en woningtoezicht van de gemeente [woonplaats] aan [eiser in conventie] een vergunning verleend voor het oprichten van een voetgangersbrug in plaats van de bestaande.
2.6. Op 7 maart 2008 heeft [gedaagde in conventie] [eiser in conventie] telefonisch aangekondigd dat de volgende ochtend ‘er iemand komt en het op prijs wordt gesteld als [eiser in conventie] er ook even bij komt’. De volgende dag is [eiser in conventie], weer op telefonisch verzoek, naar de brug gegaan, waar hij [gedaagde in conventie] en een derde aantrof.
2.7. In week 42 (oktober) van 2008 is in opdracht van [gedaagde in conventie] een hek op de brug geplaatst.
2.8. [eiser in conventie] heeft in kort geding gevorderd dat [gedaagde in conventie] wordt veroordeeld het hek te verwijderen. Bij vonnis van 23 augustus 2010 heeft de voorzieningenrechter van de toenmalige rechtbank Arnhem die vordering afgewezen en [eiser in conventie] in reconventie geboden te gedogen dat het hek blijft staan. [eiser in conventie] is van dat vonnis in hoger beroep gegaan.
3. Het geschil in conventie en in reconventie
3.1. [eiser in conventie] heeft in conventie gevorderd (verkort weergegeven) dat de rechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
A [gedaagde in conventie] veroordeelt het hek binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis te (laten) weghalen, op kosten van [gedaagde in conventie], een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag met een maximum van € 20.000,-;
B bepaalt dat voor zover daardoor schade ontstaat aan de brug van [eiser in conventie], [gedaagde in conventie] gehouden zal zijn op eerste verzoek van [eiser in conventie] deze schade te vergoeden;
C [gedaagde in conventie] veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten van € 904,-;
D [gedaagde in conventie] veroordeelt in de proceskosten.
3.2. [eiser in conventie] heeft het volgende aan deze vorderingen ten grondslag gelegd. De brug is zijn eigendom. Door een hek op die brug te plaatsen, maakt [gedaagde in conventie] inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser in conventie] en handelt hij dus onrechtmatig jegens hem. [eiser in conventie] betwist dat hij toestemming heeft gegeven het hek te plaatsen. Voor het geval zou worden geoordeeld dat hij wel toestemming heeft gegeven, heeft hij zich op het standpunt gesteld dat hij die toestemming heeft ingetrokken door één week na de korte bijeenkomst bij het hek half maart 2008 aan [gedaagde in conventie] te kennen te geven dat hij door het plaatsen van het hek ingesloten zou raken en dat hij er dus niet mee instemde. Daarenboven verzet volgens [eiser in conventie] de redelijkheid en billijkheid die men vooral als buren jegens elkaar in acht dient te nemen zich ertegen dat [gedaagde in conventie] [eiser in conventie] aan de gegeven toestemming zou houden.
3.3. [gedaagde in conventie] heeft in reconventie gevorderd dat de rechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
1 [eiser in conventie] gebiedt te gedogen dat het hek blijft staan;
2 [eiser in conventie] gebiedt ervoor te zorgen dat het hek tussen 21:00 uur ’s avonds en 8:00 uur ’s ochtends gesloten (op slot) wordt gehouden;
3 [eiser in conventie] gebiedt om – wanneer hij het hek opent dan wel dichtdoet – daarmee niet onnodig te gooien zodat geluidsoverlast wordt vermeden;
4 [eiser in conventie] veroordeelt aan [gedaagde in conventie] een dwangsom te betalen van € 100,- voor iedere keer dat hij de hierboven verzochte veroordelingen niet nakomt tot een maximum van in totaal € 25.000,- is bereikt;
5 [eiser in conventie] te veroordelen in de proceskosten.
3.4. [gedaagde in conventie] beroept zich op een overeenkomst met [eiser in conventie] en op zijn recht zijn erf af te sluiten.
4. De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1. [gedaagde in conventie] heeft betwist dat de brug eigendom is van [eiser in conventie] (conclusie van antwoord onder 23, akte na comparitie onder 5 en 9). In het licht van de stellingen van [eiser in conventie] dat hij op grond van de akte van 14 juni 1983 gerechtigd is een brug te hebben, dat hij de brug heeft laten bouwen en dat hij de kosten van het onderhoud draagt, heeft [gedaagde in conventie] die betwisting onvoldoende gemotiveerd. [gedaagde in conventie] heeft ook niet gesteld van wie de brug wel is als hij niet van [eiser in conventie] is. Op deze gronden wordt vastgesteld dat de brug eigendom is van [eiser in conventie].
4.2. Door een hek te plaatsen op de brug die eigendom is van [eiser in conventie], maakt [gedaagde in conventie] in beginsel inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser in conventie] (artikel 5:1 BW). Het recht van [gedaagde in conventie] om zijn perceel af te sluiten (artikel 5:48 BW) rechtvaardigt die inbreuk niet. Dat recht brengt wel mee dat [gedaagde in conventie] een hek mag plaatsen op zijn grond vóór (dus niet op) de brug.
4.3. Als komt vast te staan dat [eiser in conventie] ermee heeft ingestemd dat [gedaagde in conventie] het hek op de brug zou plaatsen, dan wordt de inbreuk daardoor gerechtvaardigd (artikel 6:162 lid 2 BW).
Volgens [eiser in conventie] heeft hij rond half maart 2008 op een vraag met betrekking tot het voornemen een hek te plaatsen geantwoord: ‘O, dat is wel goed, ik hoor het verder wel’. Aangenomen dat [eiser in conventie] dat heeft gezegd, heeft [gedaagde in conventie] op basis van die uitlating niet mogen aannemen dat [eiser in conventie] instemde met het plaatsen van het hek op de brug. Die uitlating is immers enigszins vrijblijvend van aard en wijst bovendien vooruit naar nadere berichten die [eiser in conventie] kennelijk verwachtte.
4.4. [gedaagde in conventie] heeft evenwel gesteld dat hij met [eiser in conventie] op 7 maart 2008 in zeer goede harmonie de afspraak over de plaatsing van het hek heeft gemaakt in het bijzijn van de leverancier, de heer [betrokkene] van de firma [firma]. Volgens [gedaagde in conventie] kreeg [eiser in conventie] inspraak over de kleur, het materiaal, de afmetingen en de draairichting van het hek en heeft hij ([gedaagde in conventie]) het hek pas besteld nadat [eiser in conventie] uitdrukkelijk zijn consent had gegeven. Als dat komt vast te staan, dan leidt dat tot de conclusie dat [gedaagde in conventie] toestemming van [eiser in conventie] had om het hek op de brug te plaatsen, zodat de inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser in conventie] in dat geval door toestemming van [eiser in conventie] wordt gerechtvaardigd. [gedaagde in conventie] zal worden toegelaten tot het bewijs van zijn stellingen zoals in het dictum te formuleren.
4.5. [eiser in conventie] stelt echter – subsidiair – dat hij zijn toestemming heeft ingetrokken. [gedaagde in conventie] heeft erkend dat [eiser in conventie] te kennen heeft gegeven dat hij niet wilde dat er een hek om de brug werd geplaatst, maar volgens [gedaagde in conventie] heeft [eiser in conventie] dat pas gedaan nadat hij ([gedaagde in conventie]) de aannemer opdracht had gegeven het hek te plaatsen, reden waarom [gedaagde in conventie] [eiser in conventie] aan zijn toestemming wil houden (conclusie van antwoord onder 8).
4.6. In beginsel heeft intrekking door [eiser in conventie] van door hem gegeven toestemming niet het effect dat de inbreuk op zijn eigendomsrecht vanaf het moment van intrekking niet meer zou worden gerechtvaardigd. De gegeven toestemming bindt [eiser in conventie] immers in die zin dat hij daarop zonder geldige reden niet mag terugkomen. [eiser in conventie] mag dat echter wel, zo begrijpt de rechtbank de redenering van [gedaagde in conventie], als die intrekking zou hebben plaatsgevonden vóórdat [gedaagde in conventie] opdracht had gegeven het hek te plaatsen. Onder die omstandigheden rust op [gedaagde in conventie] de last om te bewijzen dat hij reeds opdracht aan de aannemer had gegeven voordat [eiser in conventie] zijn toestemming introk. Voor het geval dat komt vast te staan dat [eiser in conventie] toestemming heeft gegeven het hek te plaatsen, zal de rechtbank [gedaagde in conventie] ook tot het bewijs van die stelling toelaten. Slaagt [gedaagde in conventie] in dat geval niet in dat bewijs, dan moet worden aangenomen dat [eiser in conventie] zijn toestemming in die zin heeft herroepen, dat [gedaagde in conventie] hem daaraan niet meer mocht houden, zodat dan moet worden geoordeeld dat de aanwezigheid van het hek op de brug van [eiser in conventie] onrechtmatig is.
4.7. Alle beslissingen worden aangehouden in afwachting van bewijslevering.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt [gedaagde in conventie] op te bewijzen dat [eiser in conventie] uitdrukkelijk heeft ingestemd met plaatsing van het hek op de huidige plaats, nadat hij inspraak had gehad over de kleur, het materiaal, de afmetingen en de draairichting van het hek;
5.2. draagt [gedaagde in conventie] op, voor het geval hij in het hiervoor opgedragen bewijs slaagt, te bewijzen dat hij de aannemer reeds opdracht had gegeven het hek te plaatsen voordat [eiser in conventie] zijn toestemming introk;
5.3. bepaalt dat, voor zover [gedaagde in conventie] dit bewijs wil leveren door middel van getuigen, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. R.J.J. van Acht in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.4. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 13 maart 2013 voor het opgeven door [gedaagde in conventie] van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden maart tot en met mei 2013, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5. verwijst voor het geval [gedaagde in conventie] op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of, maar alleen indien [gedaagde in conventie] daarom op de onder 5.3 bedoelde roldatum heeft verzocht, naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [gedaagde in conventie], waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
5.6. bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.7. bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
5.8. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2013.
coll.: CLB